In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 11 juli 2025 uitspraak gedaan in een familierechtelijke procedure tussen een vader en een moeder over omgang en gezag met betrekking tot hun twee kinderen. De vader verzocht om een omgangsregeling en om gezamenlijk gezag over de kinderen, terwijl de moeder zich verzette tegen deze verzoeken. De rechtbank oordeelde dat de vader recht heeft op omgang met de kinderen, maar stelde geen concrete omgangsregeling vast. Dit besluit werd genomen omdat de vader aangaf de omgang niet te willen afdwingen, en de rechtbank vond het belangrijk dat de kinderen niet onder druk gezet worden. De rechtbank concludeerde dat er geen gegronde redenen waren om de vader het recht op omgang te ontzeggen, maar dat de moeder de taak heeft om het contactherstel tussen de kinderen en de vader te bevorderen. De rechtbank wees ook het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag af, omdat er onvoldoende contact tussen de vader en de kinderen is om een goede uitoefening van het gezag te waarborgen. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en de rechtbank sprak de hoop uit dat het contact tussen de vader en de kinderen in de toekomst hersteld kan worden.