ECLI:NL:RBMNE:2025:3543

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 juli 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
C/16/535706 / FL RK 22-213
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsrecht en gezag in een familierechtelijke procedure met betrekking tot kinderen

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 11 juli 2025 uitspraak gedaan in een familierechtelijke procedure tussen een vader en een moeder over omgang en gezag met betrekking tot hun twee kinderen. De vader verzocht om een omgangsregeling en om gezamenlijk gezag over de kinderen, terwijl de moeder zich verzette tegen deze verzoeken. De rechtbank oordeelde dat de vader recht heeft op omgang met de kinderen, maar stelde geen concrete omgangsregeling vast. Dit besluit werd genomen omdat de vader aangaf de omgang niet te willen afdwingen, en de rechtbank vond het belangrijk dat de kinderen niet onder druk gezet worden. De rechtbank concludeerde dat er geen gegronde redenen waren om de vader het recht op omgang te ontzeggen, maar dat de moeder de taak heeft om het contactherstel tussen de kinderen en de vader te bevorderen. De rechtbank wees ook het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag af, omdat er onvoldoende contact tussen de vader en de kinderen is om een goede uitoefening van het gezag te waarborgen. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en de rechtbank sprak de hoop uit dat het contact tussen de vader en de kinderen in de toekomst hersteld kan worden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Lelystad
zaaknummer: C/16/535706 / FL RK 22-213
Gezag en omgang
Beschikking van 11 juli 2025
in de zaak van:
[de vader],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. S. Flantua,
tegen
[de moeder],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. E.A.H. van den Bogaard.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft op 2 februari 2023 de beslissing op de verzoeken uitgesteld in afwachting van de rapportage naar aanleiding van het uniform hulpaanbod.
1.2.
De rechtbank heeft daarna de volgende stukken ontvangen:
  • het bericht (met bijlagen) van de vader van 16 september 2023;
  • het bericht van de moeder van 27 september 2023;
  • het bericht van [instelling] van 29 september 2023;
  • het bericht van [instelling] van 19 januari 2024;
  • het bericht (met bijlage) van [instelling] , binnengekomen op 27 juni 2024;
  • het bericht (met bijlage) van [instelling] van 8 juli 2024;
  • het bericht van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 30 juli 2024;
  • het Raadsrapport, binnengekomen op 14 maart 2025;
  • het bericht (met bijlage) van de moeder van 13 mei 2025.
1.3.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van
13 juni 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de vader en zijn advocaat;
  • de advocaat van de moeder;
  • [A] , een vertegenwoordiger van de Raad.
De moeder heeft wel een uitnodiging van de rechtbank gekregen, maar is niet gekomen omdat zij ziek was.
1.4.
Mr. Flantua heeft tijdens de zitting spreekaantekeningen voorgedragen en overgelegd.
1.5.
De rechtbank heeft aan [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] , de kinderen van de vader en de moeder, gevraagd wat zij van de verzoeken vinden. Zij hebben daarover op 10 juni 2025 met de kinderrechter gesproken.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
De ouders hebben een relatie met elkaar gehad.
2.2.
Zij hebben samen twee kinderen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2009 in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2011 in [geboorteplaats] .
De kinderen wonen bij de moeder.
2.3.
De moeder heeft alleen het gezag over de kinderen. Dat betekent dat zij alleen de belangrijke beslissingen over de kinderen kan nemen.
2.4.
De vader verzoekt als voorlopige voorziening de volgende omgangsregeling tussen hem en de kinderen vast te stellen:
- om het weekend op zaterdag van 10.00 uur tot 20.00 uur, waarbij de vader de kinderen bij de moeder zal ophalen en de moeder de kinderen bij de vader zal ophalen.
2.5.
In de bodemprocedure verzoekt de vader:
- als zorg-/omgangsregeling tussen hem en de kinderen vast te stellen:
o om de week van zaterdag 10.00 uur tot zondag 16.00 uur;
o de helft van de vakanties en de feestdagen, aaneengesloten en indien mogelijk geplakt aan de weekendregeling,
o waarbij de vader de kinderen bij de moeder zal ophalen en de moeder de kinderen bij de vader zal ophalen;
- hem mede met het gezag over de kinderen te belasten.
2.6.
De moeder voert verweer tegen de verzoeken van de vader en verzoekt, voor zover mogelijk, de Raad te gelasten onderzoek te doen naar de veiligheid van de kinderen en de wijze waarop de veiligheid van de kinderen tijdens omgang met hun vader kan worden gewaarborgd.

3.De beoordeling

De vader heeft recht op omgang met [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] , maar de rechtbank stelt toch geen omgangsregeling vast
3.1.
De rechtbank zal bepalen dat de vader recht op omgang met [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] heeft, maar geen concrete omgangsregeling vaststellen voor hoe vaak en wanneer die omgang moet plaatsvinden. Hierna legt de rechtbank uit waarom zij deze beslissing neemt.
3.2.
In de wet staat dat kinderen recht hebben op omgang met allebei hun ouders. Ook staat in de wet dat ouders het recht op, en zelfs de verplichting hebben tot, omgang met hun kinderen. [1] Alleen in uitzonderingsgevallen bepaalt de rechtbank dat er geen omgang is. Dat doet de rechtbank als:
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
3.3.
In dit geval is géén sprake van zo’n uitzonderingsgeval. De rechtbank vindt, net als de Raad, dat omgang tussen de vader en kinderen geen ernstige bedreiging voor hun ontwikkeling oplevert. Integendeel: de rechtbank is van oordeel dat het feit dat de kinderen al bijna vier jaar geen contact hebben met hun vader een bedreiging is voor hun ontwikkeling. De Raad vindt dit ook zorgelijk. Voor de identiteitsontwikkeling van een kind is het namelijk belangrijk dat zij contact hebben met allebei hun ouders, zodat zij zelf een beeld over hun ouders kunnen vormen. Dat kunnen [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] nu niet.
3.4.
Ook van de andere uitzonderingsgevallen die in de wet genoemd worden is geen sprake. De vader is niet ongeschikt of niet in staat tot omgang, en er is ook geen ander ernstig nadeel voor de kinderen bij omgang. Ook is de rechtbank van oordeel dat er geen ernstige bezwaren van de kinderen tegen omgang zijn. Weliswaar zeggen [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] dat zij geen behoefte hebben aan contact met hun vader, maar dit vat de rechtbank niet op als een ernstig bezwaar in de zin van de wet (de c-grond). Het is voor de rechtbank namelijk onduidelijk gebleven waar de weerstand die [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] voelen in het contact met de vader vandaan komt. Zij hebben immers geen recent beeld van hun vader. Uit het feit dat [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] zowel bij [instelling] , de Raad en de rechtbank steeds dezelfde voorbeelden herhalen om hun bezwaren tegen de omgang uit te leggen, blijkt dat zij geen ruimte voelen om het beeld dat zij van hun vader hebben bij te stellen of daar een nuance op aan te brengen. Dat is zorgelijk. De voorbeelden die de kinderen noemen, namelijk dat de vader tegen hen zou preken, de vader boos wordt omdat ze zijn pannenkoeken minder lekker vonden en dat ze hadden geknoeid met chips. zijn niet van dien aard dat dit maakt dat er geen omgang meer met de vader moet zijn. Dat de kinderen dit zelf wel als ernstige bezwaren zien, maakt het oordeel van de rechtbank hierover niet anders.
3.5.
Namens de moeder is naar voren gebracht dat zij ook niet goed weet waarom de kinderen zoveel weerstand voelen in het contact met hun vader. Volgens de Raad komt dit doordat de moeder de kinderen hiervoor geen emotionele toestemming geeft. Dit is volgens de moeder niet waar. De moeder zegt dat zij niet tegen contactherstel is, maar geeft tegelijkertijd aan dat zij de kinderen hierin niet wil dwingen. Ze wil voorkomen dat haar relatie met de kinderen daardoor zou beschadigen.
3.6.
Hoewel de moeder in woord het contactherstel niet tegenhoudt, verbindt zij hier geen daden aan. Ondanks het advies van de Raad van maart van dit jaar, heeft de moeder geen hulp gezocht bij het contactherstel. Daarnaast heeft ze ook niet op andere wijze laten zien dat ze actief meewerkt aan het contactherstel. De moeder wil de kinderen niet dwingen, dat is begrijpelijk, maar actief meewerken aan contactherstel is iets anders dan dwingen en kan wél van de moeder worden verwacht. Uit de handelwijze van de moeder rondom het voorlezen van de brief van de vader bij [instelling] blijkt bovendien dat het goed mogelijk is dat het geven van emotionele toestemming hier inderdaad een probleem is. Zij heeft er toen immers zelf voor gekozen om niet aanwezig te zijn bij het voorlezen, omdat zij niet wilde dat haar mogelijke emotionele reactie de kinderen in de weg zou staan. Het is goed van de moeder dat zij die keuze maakte en dus erkent dat daar een emotionele lading zit. Tegelijkertijd ligt het daarom wel op de weg van de moeder om voor zichzelf met dit probleem aan de slag te gaan, zodat zij leert om de kinderen in woord én daad emotionele toestemming te geven in het contact met de vader. Dit is ook haar verplichting als ouder, omdat dit in het belang van de kinderen is.
3.7.
De rechtbank concludeert, kortom, dat de vader recht heeft op omgang en dat er geen gegronde reden is om hem het recht op omgang te ontzeggen. De moeder heeft bovendien de taak om het contactherstel tussen de kinderen en de vader te bevorderen. Als haar dit niet lukt, dan moet zij daar hulp bij zoeken of bijvoorbeeld via de advocaten het overleg met de vader over aangaan. Toch zal de rechtbank geen concrete omgangsregeling bepalen. De reden daarvoor is dat de vader heeft gezegd dat hij de omgang niet wil afdwingen. Hij heeft dit tijdens de zitting op indringende wijze toegelicht. De rechtbank zal enkele van de eigen woorden van de vader citeren, omdat de kinderen daar dan via de moeder of eventueel op een later moment in hun leven kennis van kunnen nemen:
“Werkelijk relatieherstel kan niet ontstaan onder druk. Liefde kan niet worden afgedwongen. Daarom zegt hij [de vader] — met pijn in zijn hart — dat hij loslaat. Niet omdat hij geen vader meer wil zijn, maar omdat hij beseft dat zijn aanwezigheid nu meer schade zou doen dan goed. In de hoop dat [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] , als ze ouder worden, misschien wél vragen gaan stellen. Misschien wél willen weten wie hij echt is. En dat zij dan kunnen ontdekken dat hij er altijd is gebleven, op afstand, met open armen. Hij gooit de handdoek in de ring. Niet uit zwakte, maar uit kracht. Omdat hij kiest voor rust, boven strijd. Voor het welzijn van zijn kinderen, boven zijn eigen verlangen.”
3.8.
De rechtbank vindt het moedig dat de vader het op kan brengen om los te laten uit liefde voor zijn kinderen en spreekt de hoop uit dat het contact tussen de vader en de kinderen in de toekomst alsnog hersteld wordt.
Er komt geen Raadsonderzoek, want dat heeft al plaatsgevonden
3.9.
De rechtbank zal het verzoek van de moeder om een Raadsonderzoek te gelasten naar de veiligheid van de kinderen en de wijze waarop de veiligheid van de kinderen tijdens de omgang met de vader kan worden gewaarborgd, afwijzen, omdat dit reeds heeft plaatsgevonden.
De vader krijgt geen gezag
3.10.
De rechtbank zal het verzoek van de vader om samen met de moeder met het gezag over de kinderen te worden belast, afwijzen. Dit betekent dat de moeder alleen het gezag blijft uitoefenen en dus alleen de belangrijke beslissingen over de kinderen neemt.
3.11.
Het uitgangspunt is dat ouders, ook als zij uit elkaar zijn, samen de belangrijke beslissingen over hun kinderen nemen. Hier kan van worden afgeweken als blijkt dat dit in het belang van de kinderen noodzakelijk is [2] of de kinderen anders de dupe worden van de strijd tussen de ouders [3] . De rechtbank is van oordeel dat op zichzelf aan de eisen voor gezamenlijk gezag is voldaan en dat geen sprake is van een uitzonderingsgrond. Gezag is immers niet iets dat een ouder moet ‘verdienen’. Om deze reden is de wet enkele jaren geleden ook gewijzigd: de wetgever heeft bepaald dat vanaf 1 januari 2023 ongehuwde en niet-geregistreerde partners automatisch gezamenlijk gezag krijgen met de moeder.
3.12.
Toch zal de rechtbank het verzoek van de vader afwijzen. Voor een goede uitoefening van het ouderlijk gezag is namelijk ook van belang dat een ouder kan aansluiten bij de leefwereld van de kinderen. Een ouder kan immers alleen dan een goede beslissing voor hen nemen. Omdat er al zolang helemaal geen contact is tussen de vader en de kinderen, is dat nu heel moeilijk. De vader heeft dit ook erkend. Hoewel de Raad heeft geadviseerd om de beslissing op het gezag aan te houden, vindt de rechtbank het – net als de vader – belangrijker voor de kinderen dat er nu rust en duidelijkheid komt, juist ook met het oog op eventuele toekomstige ruimte voor contactherstel.
Brief aan [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)]
3.13.
De kinderrechter heeft op 10 juni jl. met [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] gesproken. Zij gaven tijdens dit gesprek aan geen kindbrief over de beslissing te willen ontvangen, maar deze via hun moeder te willen horen. De rechtbank zal deze keuze respecteren en [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] geen brief sturen, maar zal zich in deze beschikking wel rechtstreeks tot [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] richten. Op die manier krijgen zij wel de kans om (eventueel als zij ouder zijn) te lezen waarom de rechtbank deze voor hen zo belangrijke beslissingen heeft genomen. De rechtbank gaat ervan uit dat de moeder [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] zal vertellen dat dit gedeelte van de beschikking voor hen is bedoeld en hen de gelegenheid zal geven dit te lezen als zij dat willen.
“Beste [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] ,
Wij hebben elkaar op 10 juni 2025 op de rechtbank in Lelystad gesproken. Jullie hebben de afgelopen jaren al met veel mensen gesproken, onder andere van [instelling] en van de Raad, en jullie gaven aan dat jullie daar wel klaar mee zijn. Ik waardeer het zeer dat jullie toch de moeite hebben genomen om met mij te komen praten. Ik vind het ook fijn om te zien dat jullie moeder jullie daarvoor naar de rechtbank heeft gebracht.
Inmiddels hebben jullie je vader al bijna vier jaar niet gezien. Jullie hebben mij duidelijk verteld dat jullie geen contact meer met hem willen. Ik vind dat ontzettend verdrietig om te horen. Jullie hebben twee ouders, een moeder én een vader. Voor de ontwikkeling van kinderen tot gelukkige en evenwichtige volwassenen is het belangrijk om je ouders te kennen. Zo kun je je namelijk zelf een beeld van hen vormen. Dat helpt ook om te ontdekken wie je zelf bent. Het beeld dat jullie van je vader hebben is al een paar jaar oud. Doordat er geen contact is, kunnen jullie niet controleren of dat beeld (nog) wel klopt.
Tijdens ons gesprek hebben jullie ook verteld dat jullie klaar zijn met deze rechtszaak, die al drie jaar loopt. Rust, dát willen jullie.
Jullie vader heeft mij tijdens de zitting verteld dat hij jullie erg mist. Ik heb gezien dat het hem enorm veel verdriet doet dat jullie niet in zijn leven zijn. Toch heeft hij het moeilijke besluit genomen om niet meer aan jullie te blijven trekken. Niet omdat hij jullie niet meer wil zien, maar juist omdat hij jullie ook de rust gunt. Hij hoopt dat dit uiteindelijk ruimte schept om weer in contact met jullie te komen.
Ik vind dit een moedig besluit van jullie vader. Ik hoop dat jullie dat over een tijdje ook zo kunnen zien.
Mijn beslissing is dat ik bepaal dat jullie vader recht heeft op contact met jullie (we noemen dat ‘recht op omgang’), net zoals dat jullie recht hebben op contact met jullie vader. Dat staat in de wet, en in alle stukken en met alles wat mij verteld is, zie ik geen reden om te bepalen dat hij dat recht niet heeft of mag hebben. Ik ga alleen niet zeggen dat, en wanneer jullie naar hem toe moeten of met hem moeten afspreken. Jullie vader wil dat namelijk niet. Dit zal jullie weerstand tegen hem misschien alleen maar groter maken. Niemand zal jullie hierin dus gaan dwingen.
Ik hoop dat jullie deze brief zullen lezen en misschien in de toekomst toch de stap zullen zetten om toch contact met jullie vader op te nemen – al is het maar om te kijken of jullie beeld van hem nog wel klopt. De deur van jullie vader zal altijd open blijven staan.”

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
stelt vast dat de vader recht heeft op omgang met [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] ;
4.2.
stelt geen concrete omgangsregeling vast;
4.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door J.M. Atema, rechter, in samenwerking met mr. F.M. de Hart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2025.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Artikel 1:253c lid 2 onder b BW.
3.Artikel 1:253c lid 2 onder a BW.