ECLI:NL:RBMNE:2025:3547

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
UTR 24/7021
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling arbeidsongeschiktheidspercentage WIA-uitkering bij long covid

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 9 juli 2025 uitspraak gedaan over de vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspercentage van een eiser die een WIA-uitkering ontvangt en lijdt aan long covid. Eiser, die voorheen als manager ERP werkte, had zich op 11 januari 2022 ziekgemeld en na twee jaar ziekte een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv had in een eerder besluit vastgesteld dat eiser per 2 januari 2023 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat door eiser werd betwist. Na een bezwaarprocedure werd de WIA-uitkering alsnog toegekend, maar eiser was het niet eens met het vastgestelde percentage van 71,42% en stelde dat hij meer beperkt was dan aangenomen. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts van het Uwv onvoldoende had gemotiveerd waarom de aangenomen urenbeperking volstond. De rechtbank volgde de conclusie van de door eiser ingeschakelde verzekeringsarts, die een ruimere urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week adviseerde. De rechtbank vernietigde het besluit van het Uwv en droeg hen op een nieuw besluit te nemen, waarbij de ruimere urenbeperking als uitgangspunt moet worden genomen. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/7021

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.J. Hoogeveen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).

Inleiding

Eiser was voor zijn werkloosheid werkzaam als manager ERP voor 40 uur per week. Op 11 januari 2022 heeft hij zich ziekgemeld in verband met gezondheidsklachten. Na twee jaar ziekte heeft eiser een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
Met het besluit van 3 november 2023 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, omdat uit medisch en arbeidskundig onderzoek volgt dat eiser per 2 januari 2023 minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Eiser is het daar niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt. In bezwaar heeft er opnieuw een medisch en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Naar aanleiding daarvan heeft het Uwv met het besluit van 9 oktober 2024 (het bestreden besluit) het bezwaar gegrond verklaard en is alsnog aan eiser een WIAuitkering toegekend per 9 januari 2024. De uitkering is gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 71,42%.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 28 mei 2025 op zitting behandeld. Eiser was daarbij aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Waar gaat deze zaak over?

1. Deze zaak gaat over de vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser. Volgens het Uwv is het arbeidsongeschiktheidspercentage juist vastgesteld op 71,42%. Eiser is het hier niet mee eens en voert aan dat hij meer beperkt is dan aangenomen. Daarnaast zijn de geselecteerde functies volgens eiser niet geschikt. Aan de hand van wat partijen naar voren hebben gebracht, zal de rechtbank beoordelen of het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser juist heeft vastgesteld. Daarbij gaat het om de medische toestand van eiser op 9 januari 2024.

Hoe toetst de rechtbank?

2. Het Uwv mag besluiten, zoals in deze zaak, baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen, maar deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen. Zo moeten de rapporten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, mogen deze geen tegenstrijdigheden bevatten en moeten de daarin getrokken conclusies voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen. Voor het aannemelijk maken dat de medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts nodig. Bij de rechtbank werken namelijk geen artsen en de rechtbank kan zelf dus niet zomaar zeggen dat een verzekeringsarts een onjuiste medische conclusie heeft getrokken. Dit betekent dat hoe iemand zich zelf voelt zonder dat daar een medische onderbouwing voor is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

3. Eiser heeft in beroep gesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig onderzoek heeft verricht. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat hij hiermee niet de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep bestrijdt, maar dat deze grond ziet op de inhoudelijke medische beoordeling. Volgens eiser heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende rekening gehouden met de klachten die hij heeft als gevolg van de mentale problematiek en long covid. Zoals ook op de zitting is besproken gaat het daarbij alleen om de urenbeperking. Eiser is het niet eens met de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen urenbeperking van ongeveer 6 uur per dag en ongeveer 30 uur per week. Volgens eiser moet een ruimere urenbeperking van ongeveer 4 uur per dag en ongeveer 20 uur per week worden aangenomen. Ter onderbouwing hiervan verwijst eiser naar de in bezwaar ingebrachte expertise van het Expertise Instituut van 11 maart 2024 (de expertise) en de aanvulling daarop van 3 februari 2025. Vanwege de conflicterende bevindingen van de verzekeringsartsen van het Uwv en het Expertise Instituut verzoekt eiser de rechtbank een deskundige te benoemen.
4. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 juni 2024 volgt dat bij eiser sprake is van langdurige covid-19, somatisatiestoornis, mogelijk chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) en depressieve stemmingsproblematiek. Mede naar aanleiding van de expertise van 11 maart 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep als gevolg van deze aandoeningen psychische, lichamelijke en energetische beperkingen aangenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 juli 2024. In deze FML is vanwege de energetische problematiek een urenbeperking aangenomen van ongeveer 6 uur per dag en ongeveer 30 uur per week. Daarnaast zijn late avonddiensten en nachtdiensten niet wenselijk. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is de in de expertise aangenomen duurbelastbaarheid van halve dagen te zwaar aangezet in het licht van het onderliggend medisch beeld met afwezig reguliere behandeling daarbij. Daarnaast speelt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep een gedragsmatige component mee, waardoor enige terughoudendheid aangenomen moet worden bij het toekennen van (de mate van) beperkingen.
5. In de aanvullende rapportage van 3 februari 2025 heeft de verzekeringsarts van het Expertise Instituut toegelicht waarom volgens haar een urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week is aangewezen. Zij erkent dat de vastgestelde beperkingen - waarbij ook lichamelijke beperkingen zijn toegevoegd - zullen leiden tot beter passende arbeid voor eiser. Tegelijkertijd benadrukt zij dat eisers energetische problematiek en toegenomen slaapbehoefte sinds zijn uitval op de voorgrond staan. Bij alle beoordelingen is er volgens de verzekeringsarts van het Expertise Instituut consistent sprake geweest van dagelijkse structurele rustmomenten overdag. Dat eiser tijdens het onderzoek in bezwaar niet vermoeid oogde en zelfstandig in een camper kan rijden, zijn volgens de verzekeringsarts van het Expertise Instituut geen argumenten om de energetische problematiek minder serieus te nemen.
6. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in het geval van eiser geen ruimere urenbeperking vanwege energetische redenen is aangewezen. Waarom dat zo is, legt zij hierna uit.
7. De rechtbank stelt voorop dat de vermoeidheidsklachten van eiser zijn ontstaan na een drie keer doorgemaakte Covid-infectie. Zoals ook volgt uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 november 2024 is zowel over de oorzaak van het Post-Covid-Syndroom als over een eventuele adequate behandeling nog maar weinig bekend. [1] Bij die stand van zaken komt naar het oordeel van de rechtbank extra gewicht toe aan een zorgvuldige weging van de klachten en belemmeringen op consistentie en plausibiliteit. In bezwaar en beroep heeft eiser zijn klachten uitvoerig en consistent toegelicht. Zo heeft eiser in de bezwaarprocedure aangegeven dat hij het allermeeste last heeft van vermoeidheid en concentratiestoornissen. Vaak krijgt hij binnen 30 minuten hoofdpijn, is heel erg moe en niet meer helder. Hij heeft last van slappe benen tijdens het lopen en vermoeide ogen. Hij slaapt gemiddeld 10 uur per nacht en ook overdag slaapt hij een aantal uur. Deze vermoeidheidsklachten en toegenomen slaapbehoefte komen ook terug in het beschreven dagverhaal in de expertise van 11 maart 2024. Het daarin beschreven dag- en klachtenverhaal van eiser zoals ook op de zitting nader toegelicht, komt de rechtbank plausibel voor.
8. Gelet op het beeld en klachtenverhaal van eiser, zoals dat consistent volgt uit de medische rapporten, is de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de door de verzekeringsarts van het Expertise Instituut aangenomen urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week te zwaar is aangezet. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 7 mei 2025 naar aanleiding van de aanvullende motivering van de verzekeringsarts van het Expertise Instituut de urenbeperking van 6 uur per dag en 30 uur per week onderbouwt door erop te wijzen dat er bij eiser geen prangende behandelbehoefte voor de vermoeidheidsklachten aanwezig is en dat hij een behandeling ook heeft afgewezen. Daarnaast wijst de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop dat er bij eiser tijdens de medische onderzoeken geen sprake was van lijdensdruk. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep valt de ernst van de door eiser ervaren klachten en belemmeringen blijkbaar mee. Deze motivering overtuigt de rechtbank niet.
9. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiser op de zitting goed heeft kunnen uitleggen dat er wel degelijk sprake is (geweest) van een behandelbehoefte, maar dat hij toen niet de juiste behandelaar had gevonden. Eiser heeft aangegeven dat hij is doorverwezen naar een gespecialiseerde fysiotherapeut waar eiser voor een periode een begeleid fitnesstraject heeft doorlopen. Zoals verder ook tijdens het medisch onderzoek in bezwaar ter sprake is gekomen, is eiser op zijn eigen verzoek door de huisarts doorverwezen naar de GGZ. Hij heeft zich ingeschreven op de wachtlijst en kreeg vervolgens een mail dat eiser niet bereikbaar was en dat hij binnen een aantal dagen moest reageren. Omdat eiser zich niet kon vinden in de wijze van communiceren door het GGZ, is eiser zelf op zoek gegaan naar een coach in de alternatieve sector. Tijdens deze behandeling krijgt eiser van de coach handvatten om uit het dal te komen. Dat er bij eiser geen behandelbehoefte bestaat is de rechtbank dus niet gebleken. Dat er tijdens het medisch onderzoek geen lijdensdruk bij eiser aanwezig was, vindt de rechtbank minder relevant. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het waargenomen gedrag tijdens het medisch onderzoek niet vanzelfsprekend representatief is voor het functioneren van eiser over een volle dag of week. Tijdens de zitting heeft de rechtbank wel een zekere lijdensdruk bij eiser waargenomen. Eiser heeft tijdens de zitting met het geven van concrete voorbeelden ook toegelicht hoe hij worstelt met zijn energietekort, gebrek aan spierkracht en concentratievermogen.
10. Ook de andere argumenten die de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar aanvullend rapport van 7 mei 2025 noemt, acht de rechtbank onvoldoende overtuigend voor het oordeel dat 6 uur per dag en 30 uur per week passend is voor eiser. Dat de verzekeringsarts van het Expertise Instituut volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep een ruimere urenbeperking heeft aangenomen, zonder de mentale en lichamelijke belastbaarheid adequaat te beperken, doet hier niet aan af. De verzekeringsarts van het Expertise Instituut heeft in haar aanvullende reactie voldoende gemotiveerd dat ook met de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen beperkingen, nog steeds een ruimere urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week is aangewezen vanwege de consistente dagelijkse structurele rustmomenten overdag. Zoals hiervoor overwogen acht de rechtbank het in de expertise beschreven dagverhaal overtuigend en wordt dat ook ondersteund door eisers betoog op zitting.
11. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat eiser onder verwijzing naar de expertise overtuigend heeft toegelicht dat een urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week vanwege zijn energetische klachten is aangewezen. De rechtbank volgt dus de conclusie van de verzekeringsarts van het Expertise Instituut. Dit betekent dat de medische beoordeling van het Uwv niet juist is. Het bestreden besluit is daarmee onvoldoende gemotiveerd. Omdat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bij zijn beoordeling is uitgegaan van de medische beoordeling van het Uwv, berust het bestreden besluit ook arbeidskundig op een onjuiste grondslag. De rechtbank komt dus niet toe aan de beroepsgrond van eiser dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn. Hieruit volgt ook dat de rechtbank geen reden ziet om een onafhankelijke deskundige te benoemen zoals eiser heeft gevraagd.

Wat is de conclusie?

12. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien, omdat voor de verdere besluitvorming een nadere arbeidskundige beoordeling van het Uwv is vereist. Ook draagt de rechtbank het Uwv niet op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus), omdat het Uwv zijn standpunt heeft gehandhaafd dat hij op basis van de expertise geen aanleiding ziet een ruimere urenbeperking aan te nemen. Daaruit maakt de rechtbank op dat er bij het Uwv geen bereidheid bestaat het gebrek te herstellen. De rechtbank zal daarom het Uwv opdragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen. Dat betekent dat het Uwv een urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week tot uitgangspunt moet nemen. Op basis van een gewijzigde FML zal het Uwv vervolgens nader arbeidskundig onderzoek moeten doen. De rechtbank bepaalt hiervoor een termijn van zes weken.
13. Omdat het beroep gegrond is, moet het Uwv het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten voor de rechtsbijstand door een gemachtigde. Het Uwv moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,-, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
14. Eiser heeft ook verzocht om vergoeding van de kosten van de verrichtte expertise en de aanvullende rapportage van de verzekeringsarts van het Expertise Instituut. Eiser heeft de volgende kosten opgegeven: voor de expertise van 11 maart 2014 een bedrag van € 3.327,50 inclusief BTW (16 uur tegen een uurtarief van € 154,50) en voor de aanvullende rapportage van 3 februari 2025 een bedrag van € 302,50 inclusief BTW (1 uur tegen een uurtarief van € 250,-). Het aantal gedeclareerde uren vindt de rechtbank niet onredelijk. Het uurtarief voor het uitbrengen van de aanvullende rapportage van 3 februari 2025 is hoger dan het in 2025 geldende maximum van een voor vergoeding in aanmerking komend tarief. [2] Uitgaande van 1 uur tegen het maximale uurtarief van € 162,63, bedragen de te vergoeden kosten voor deze rapportage € 196,78 inclusief BTW. [3] Het gehanteerde uurtarief voor het uitbrengen van de expertise overstijgt het in 2025 geldende maximale tarief niet. De factuur van € 3.327,50 komt dan ook volledig voor vergoeding in aanmerking. Het totaal te vergoeden bedrag voor de kosten van een deskundige komt dan uit op € 3.524,28 (€ 3.327,50 + € 196,78).
15. De totale proceskostenvergoeding bedraagt daarmee € 5.338,28 (€ 3.524,28 +
€ 1.814,-).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 9 oktober 2024;
- draagt het Uwv op binnen zes na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het Uwv tot betaling van € 5.338,28 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. ing. A. Rademaker, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Azmi, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht in samenhang met artikel 8 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Bts).
3.Op grond van artikel 15 van het Bts.