ECLI:NL:RBMNE:2025:3588

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
25/3016
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor VOG aanvraag taxi chauffeurskaart

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) voor een taxi chauffeurskaart. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 4 maart 2025 afgewezen, waarna verzoeker bezwaar heeft gemaakt en om een voorlopige voorziening heeft verzocht. De zitting vond plaats op 26 juni 2025, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde, mr. S.P.C. Broekmans, aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris, mr. R.P. Stehouwer. Na de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Hij oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geweigerd de VOG af te geven, omdat verzoeker recentelijk in aanraking is gekomen met justitie wegens snelheidsovertredingen, wat een risico vormt voor de veiligheid van anderen in het verkeer. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat de financiële gevolgen van de weigering onevenwichtig zijn in verhouding tot het belang van de samenleving bij het weigeren van de VOG. De persoonlijke omstandigheden van verzoeker, waaronder zijn financiële situatie en het feit dat hij in een vennootschap onder firma werkt met zijn echtgenote, zijn niet voldoende om de afwijzing van de VOG te rechtvaardigen. De voorzieningenrechter concludeert dat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen heeft en dat er geen aanleiding is voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/3016

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

26 juni 2025 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J.H.L. Antonides),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. R.P. Stehouwer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de afwijzing van de aanvraag voor een VOG voor een (taxi)chauffeurskaart bij [bedrijf] B.V.
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 4 maart 2025 afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en heeft verzocht om een voorlopige voorziening.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 26 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, mr. S.P.C. Broekmans als waarnemer van de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van de staatssecretaris.
1.3.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1.
De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Om dit te beoordelen beantwoordt hij aan de hand van de gronden van verzoeker of de VOG aan hem mocht worden geweigerd.
Spoedeisend belang
3. Een van de vereisten om een spoedprocedure als deze inhoudelijk te behandelen, is dat er spoedeisend belang is. De voorzieningenrechter is van oordeel dat daarvan sprake is, omdat verzoeker door de weigering van de VOG zijn werkzaamheden als [functie] niet langer kan uitvoeren, terwijl zijn bedrijfs- en privélasten wel doorlopen. Hierdoor zijn er voor verzoeker financiële gevolgen van enige betekenis.
Het objectieve en subjectieve criterium
4. De staatssecretaris beoordeelt een aanvraag voor een VOG aan de hand van het zogeheten objectieve criterium en het subjectieve criterium. In het kader van de het objectieve criterium, dient de staatssecretaris te beoordelen of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
5. Omdat verzoeker eerder in aanraking is geweest met justitie in het kader van het overtreden van de verkeersregels, is de staatssecretaris van oordeel dat dit een risico vormt voor de veiligheid van klanten en andere personen in het verkeer. Te hard rijden gaat niet samen met de functie van [functie] . [1] Op de zitting is bevestigd dat het objectieve criterium niet wordt bestreden. Bij het subjectieve criterium beoordeelt de staatssecretaris, als is voldaan aan het objectieve criterium, of de omstandigheden van het geval ertoe moeten leiden dat toch een VOG toch moet worden afgegeven. Het subjectieve criterium ziet op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG. In de belangenafweging wordt rekening gehouden met de hoeveelheid antecedenten, de strafrechtelijke afdoening daarvan en de mate van tijdsverloop sinds het laatste justitiële gegeven.
6. Verzoeker voert aan dat de twee recente strafbare feiten relatieve lichte sancties betreffen voor snelheidsovertredingen. In dit geval heeft verzoeker twee keer ongeveer 33 km/u te hard gereden. Verzoeker toont spijt, hij heeft zijn rijgedrag aangepast en hij bevindt zich nog in de proeftijd van twee jaar. Zijn oudere strafbare feiten uit de periode 1995 tot 2005 dateren uit een moeilijke periode in zijn leven en hij heeft sindsdien geen vergelijkbare feiten meer gepleegd, wat wijst op gedragsbeverbetering. Het risico op recidive kan als verwaarloosbaar worden beschouwd. De persoonlijke belangen van verzoeker wegen zwaarder dan het maatschappelijke belang bij bescherming tegen recidive. Verzoeker wijst hierbij op zijn persoonlijke situatie. Verzoeker beschikt al geruime tijd over geen enkele bron van inkomsten, zijn spaargeld is op en hij heeft beperkte mogelijkheden om ander werk te vinden.
7. De voorzieningenrechter is oordeel dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat toetsing aan het subjectieve criterium niet leidt tot afgifte van een VOG. Verzoeker is nog maar kortgeleden opnieuw met Justitie in aanraking gekomen wegens een snelheidsovertreding. Die overtreding vond plaats terwijl hij in de proeftijd zat voor een eerdere snelheidsovertreding. Voor zijn laatste verkeerovertreding is hij op 13 december 2024 veroordeeld tot een geldboete van € 400,- en een voorwaardelijk rijontzegging voor de duur van vier maanden met een proeftijd van twee jaar. De staatssecretaris heeft bij zijn besluit mogen betrekken dat verzoeker tot 30 december 2026 in zijn proeftijd zit. De verkeersovertredingen zijn verzoeker niet licht aangerekend. Daarbij stelt de voorzieningenrechter vast dat de voorwaardelijke straf bij de laatste veroordeling ten opzichte van de eerdere veroordeling twee keer zo lang is. Verder heeft de staatssecretaris ook het beleidssepot (oud feit) van 26 februari 2024 in zijn besluit mogen meewegen. Dat sepot zag op het als bestuurder taxivervoer aanbieden of verrichten zonder geldige vergunning op 9 september 2022. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de staatssecretaris verder de persoonlijke omstandigheden van verzoeker en zijn belang om als [functie] te werken minder zwaar mogen laten wegen dan het belang van de samenleving tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat de financiële gevolgen van de weigering voor hem onevenwichtig zijn in relatie tot het belang dat met (het weigeren van) een VOG wordt gediend. De verklaring van de boekhouder is te algemeen om een goed beeld te schetsen van verzoekers financiële situatie. Verzoeker werkt in een vennootschap onder firma met zijn echtgenote. De verdeling van taxivervoer tussen verzoeker en zijn echtgenote was volgens verzoeker 80/20. Door wijziging van taken lijkt het dan ook mogelijk om het verlies van omzet van verzoeker tot op zekere hoogte te compenseren. Daarnaast is niet aannemelijk geworden dat verzoeker niet in staat is om ander werk te vinden.

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Op basis van wat verzoeker in deze procedure naar voren heeft gebracht, heeft het bezwaar geen redelijke kans van slagen. Dat betekent dat verzoeker geen VOG krijgt toegewezen hangende de bezwaarprocedure. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
9. Partijen zijn erop gewezen dat tegen deze uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2025 door mr. J.J. Catsburg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 3 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:445.