ECLI:NL:RBMNE:2025:3604

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
UTR 23/6133
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-beschikking en hoorplicht in belastingzaken

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 17 juli 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een WOZ-beschikking. De heffingsambtenaar van de gemeente heeft de waarde van een woning vastgesteld op € 675.000,- voor het belastingjaar 2023, met als waardepeildatum 1 januari 2022. Eiser, de eigenaar van de woning, ging in bezwaar tegen deze beschikking, maar zijn bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiser stelde dat hij ten onrechte niet is gehoord door de heffingsambtenaar en verzocht de rechtbank om de zaak terug te wijzen voor een hoorzitting. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende gelegenheid had geboden om te worden gehoord, en dat eiser zelf had gekozen om geen gebruik te maken van deze gelegenheid. De rechtbank concludeerde dat de hoorplicht niet was geschonden. Eiser verzocht ook om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor toekenning van deze schadevergoeding, aangezien het financiële belang onder de € 1.000,- lag. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor de uitspraak op bezwaar in stand bleef.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/6133

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. J.W. Vugts)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] , verweerder

(gemachtigde: I.K. Beek).

Procesverloop

1.1
In de beschikking van 28 februari 2023 heeft de heffingsambtenaar op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak op het adres [adres] in [plaats] (de woning) voor het belastingjaar 2023 vastgesteld op
€ 675.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2022. Bij deze beschikking heeft de heffingsambtenaar aan eiser als eigenaar van deze woning ook een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
1.2
Eiser is tegen de beschikking in bezwaar gegaan. In de uitspraak op bezwaar van
27 oktober 2023 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de WOZ-waarde van de woning gehandhaafd.
1.3
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.4
De zaak is behandeld op de zitting van 20 juni 2025. De gemachtigde van de heffingsambtenaar heeft deelgenomen aan de zitting. De gemachtigde van eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

2. Eiser heeft het standpunt ingenomen dat hij ten onrechte niet is gehoord door de heffingsambtenaar. Hij verzoekt de rechtbank de zaak naar de heffingsambtenaar terug te wijzen, zodat hij alsnog de gelegenheid krijgt om te worden gehoord.
3. De heffingsambtenaar volgt eiser niet in zijn standpunt dat hij ten onrechte niet is gehoord. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat eiser, ongeacht of de taxatieverslagen al dan niet zijn ontvangen, voldoende gelegenheid is geboden om te worden gehoord. Eiser heeft er volgens de heffingsambtenaar zelf voor gekozen om daar geen gebruik van te maken.
4. Ingevolge artikel 7:2, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), stelt een bestuursorgaan belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord voordat het op het bezwaar beslist. Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) wordt een belanghebbende in afwijking van artikel 7:2 van de Awb op zijn verzoek gehoord.
5. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser heeft verzocht om te worden gehoord, tenzij zijn bezwaar gegrond zou worden verklaard.
6. Op 18 april 2023 is op verzoek van de gemachtigde van eiser en de heffingsambtenaar in alle zaken tussen deze gemachtigde en de heffingsambtenaar de afspraak gemaakt om in plaats van een (telefonische) hoorzitting een schriftelijke aanvulling te accepteren als hoorzitting. Hierbij is afgesproken dat de schriftelijke aanvulling vóór
1 juni 2023 moet worden ingediend. Desgevraagd heeft de heffingsambtenaar op zitting de inhoud van deze afspraak uitvoerig toegelicht. Deze afspraak houdt samengevat in dat binnengekomen bezwaren worden ingeboekt en dat vervolgens een schriftelijke aanvulling kan worden ingediend, nadat de op de zaak betrekking hebbende stukken, waaronder het taxatieverslag, naar gemachtigde zijn gestuurd door de heffingsambtenaar. Indien de schriftelijke aanvulling leidt tot een gegrond bezwaar, wordt, volgens deze afspraak, deze aanvulling als ‘schriftelijke hoorzitting’ aangemerkt, waarbij dan een punt proceskostenvergoeding voor deze zogenaamde ‘schriftelijke hoorzitting’ wordt vergoed.
7. Op 19 april 2023 heeft de heffingsambtenaar met een brief de ontvangst van twaalf bezwaarschriften, waaronder het bezwaarschrift in onderhavige zaak, bevestigd en verstuurd per aangetekende post. Met dezelfde aangetekende post heeft hij ook een batch, de op deze twaalf bezwaarschriften betrekking hebbende taxatieverslagen gestuurd naar de gemachtigde van eiser. Uit de door de heffingsambtenaar overgelegde Track & Trace informatie is gebleken dat de aangetekende post is ontvangen op het adres van gemachtigde.
8. Op grond van de gemaakte afspraak was de gemachtigde tot uiterlijk 1 juni 2023 in de gelegenheid gesteld om een schriftelijke aanvulling in te dienen. Dat is niet gebeurd. Op 2 juni 2023 heeft een medewerker van het bureau van gemachtigde een e-mail verstuurd naar de heffingsambtenaar waarin wordt verzocht om het taxatieverslag, dat zou ontbreken, alsnog te versturen. Deze e-mail is over het hoofd gezien door de heffingsambtenaar.
9. De heffingsambtenaar heeft vervolgens op 14 juli 2023 een brief gestuurd waarin hij meedeelt dat hij in (onder meer) de onderhavige zaak nog geen schriftelijke aanvulling/‘schriftelijke hoorzitting’ heeft ontvangen. De heffingsambtenaar stelt, in afwijking van de eerder gemaakte afspraak, gemachtigde in de gelegenheid om alsnog binnen twee weken een schriftelijke aanvulling toe te sturen. Een schriftelijke aanvulling van de gemachtigde van eiser is opnieuw uitgebleven.
10. Gelet op het uitblijven van een reactie aan de zijde van de gemachtigde van eiser heeft de heffingsambtenaar op 18 augustus 2023 een brief gestuurd waarin wordt aangekondigd dat hij het bezwaar verder zal afhandelen. De gemachtigde van eiser heeft in reactie daarop gevraagd om het taxatieverslag toe te sturen. De heffingsambtenaar heeft vervolgens alsnog het taxatieverslag toegestuurd met het verzoek binnen vier weken een schriftelijke aanvulling op te sturen.
11. Gemachtigde heeft op 19 september 2023 een aanvullend bezwaarschrift ingediend. In het aanvullend bezwaarschrift heeft gemachtigde gevraagd om telefonisch gehoord te worden als het bezwaar niet gegrond zou worden verklaard. De gemachtigde van eiser betwist in beroep dat hij de brief van 19 april 2023 met de taxatieverslagen heeft ontvangen. De ontvangstbevestiging van de aangetekende post is volgens hem ondertekend door een onbekend persoon. Het aanvullend bezwaarschrift van 19 september 2023 is volgens gemachtigde van eiser niet aan te merken als een schriftelijke aanvulling. Hij wijst erop dat hij daarin expliciet heeft verzocht om nog telefonisch gehoord te worden. De heffingsambtenaar heeft aan dat verzoek geen gehoor gegeven en op 27 oktober 2023 de uitspraak op bezwaar genomen. De gemachtigde van eiser stelt zich op het standpunt dat hij daarom ten onrechte niet is gehoord door de heffingsambtenaar.
12. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar voldoende heeft aangetoond dat de aangetekende post van 19 april 2023 is verstuurd en is ontvangen op het adres van de gemachtigde. Dat de ontvangst van de aangetekende post is ondertekend met een moeilijk leesbare handtekening kan niet aan de heffingsambtenaar worden tegengeworpen. Gelet hierop kan dus worden vastgesteld dat de ontvangstbevestiging van 19 april 2023 en de batch met taxatieverslagen is ontvangen. Bovendien heeft de gemachtigde pas ná afloop van de afgesproken termijn, namelijk op 2 juni 2023, een e-mail verstuurd waarin hij schrijft dat hij allerlei taxatieverslagen niet heeft ontvangen. Ondanks het gegeven dat de in de afspraak met deze gemachtigde genoemde termijn reeds was overschreden heeft de heffingsambtenaar de gemachtigde desalniettemin alsnog in de gelegenheid gesteld om een schriftelijke aanvulling/‘schriftelijke hoorzitting’ toe te sturen.
13. Hoewel gemachtigde in zijn aanvullend bezwaarschrift ineens aangeeft gehoord te willen worden moet het ervoor worden gehouden dat dit aanvullende bezwaarschrift past in de gemaakte afspraak met deze gemachtigde en dat deze aanvulling beschouwd moet worden als de schriftelijke aanvulling/‘schriftelijke hoorzitting’. Verweerder heeft in overeenstemming met de met deze gemachtigde gemaakte afspraak rekening gehouden met de inhoud van de schriftelijke aanvulling/‘schriftelijke hoorzitting’, alvorens het bezwaar ongegrond te verklaren. Gelet op de met deze gemachtigde gemaakte afspraak kan niet worden geoordeeld dat de heffingsambtenaar de hoorplicht heeft geschonden. De beroepsgrond slaagt niet.
Immateriële schadevergoeding
14. De gemachtigde van eiser heeft namens hem verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Een vergoeding van immateriële schade wordt op verzoek toegekend als een procedure over een belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. Daarbij geldt als uitgangspunt dat een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk als redelijk wordt beschouwd. De termijn hiervoor vangt aan op het moment waarop de heffingsambtenaar het bezwaarschrift ontvangt.
15. Het bezwaarschrift is door de heffingsambtenaar ontvangen op 28 maart 2023. De rechtbank constateert dat sinds de indiening van het bezwaarschrift de redelijke termijn van twee jaar met (afgerond) vier maanden is overschreden.
16. Voor het toekennen van een immateriële schadevergoeding ziet de rechtbank geen aanleiding. In het arrest van 14 juni 2024 [1] heeft De Hoge Raad beslist dat in gevallen waarbij het financiële belang bij een procedure minder bedraagt dan € 1.000,- en de redelijke termijn met niet meer dan twaalf maanden is overschreden, volstaan kan worden met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden. [2] Eiser heeft enkel verzocht om een immateriële schadevergoeding. Eiser heeft hiervoor geen feiten aangevoerd op grond waarvan de omvang van het financiële belang kan worden vastgesteld. Het overgangsrecht is niet van toepassing, aangezien de redelijke termijn nog niet was overschreden op 14 juni 2024. [3] De rechtbank volstaat daarom met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.

Conclusie en gevolgen

17. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat de uitspraak op bezwaar in stand blijft en eiser geen gelijk krijgt. De rechtbank wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding en het verzoek om proceskostenvergoeding af.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Veenendaal, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.A. Barmentlo, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.HR 14 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:853.
2.HR 14 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:853, r.o. 3.4.4.
3.HR 14 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:853, r.o. 3.5.