Overwegingen
2. Eiser heeft het standpunt ingenomen dat hij ten onrechte niet is gehoord door de heffingsambtenaar. Hij verzoekt de rechtbank de zaak naar de heffingsambtenaar terug te wijzen, zodat hij alsnog de gelegenheid krijgt om te worden gehoord.
3. De heffingsambtenaar volgt eiser niet in zijn standpunt dat hij ten onrechte niet is gehoord. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat eiser, ongeacht of de taxatieverslagen al dan niet zijn ontvangen, voldoende gelegenheid is geboden om te worden gehoord. Eiser heeft er volgens de heffingsambtenaar zelf voor gekozen om daar geen gebruik van te maken.
4. Ingevolge artikel 7:2, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), stelt een bestuursorgaan belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord voordat het op het bezwaar beslist. Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) wordt een belanghebbende in afwijking van artikel 7:2 van de Awb op zijn verzoek gehoord.
5. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser heeft verzocht om te worden gehoord, tenzij zijn bezwaar gegrond zou worden verklaard.
6. Op 18 april 2023 is op verzoek van de gemachtigde van eiser en de heffingsambtenaar in alle zaken tussen deze gemachtigde en de heffingsambtenaar de afspraak gemaakt om in plaats van een (telefonische) hoorzitting een schriftelijke aanvulling te accepteren als hoorzitting. Hierbij is afgesproken dat de schriftelijke aanvulling vóór
1 juni 2023 moet worden ingediend. Desgevraagd heeft de heffingsambtenaar op zitting de inhoud van deze afspraak uitvoerig toegelicht. Deze afspraak houdt samengevat in dat binnengekomen bezwaren worden ingeboekt en dat vervolgens een schriftelijke aanvulling kan worden ingediend, nadat de op de zaak betrekking hebbende stukken, waaronder het taxatieverslag, naar gemachtigde zijn gestuurd door de heffingsambtenaar. Indien de schriftelijke aanvulling leidt tot een gegrond bezwaar, wordt, volgens deze afspraak, deze aanvulling als ‘schriftelijke hoorzitting’ aangemerkt, waarbij dan een punt proceskostenvergoeding voor deze zogenaamde ‘schriftelijke hoorzitting’ wordt vergoed.
7. Op 19 april 2023 heeft de heffingsambtenaar met een brief de ontvangst van twaalf bezwaarschriften bevestigd en verstuurd per aangetekende post. Met dezelfde aangetekende post heeft hij ook een batch, de op deze twaalf bezwaarschriften betrekking hebbende, taxatieverslagen gestuurd naar de gemachtigde van eiser. Uit de door de heffingsambtenaar overgelegde Track & Trace informatie is gebleken dat de aangetekende post is ontvangen op het adres van gemachtigde.
8. Op grond van de gemaakte afspraak was de gemachtigde tot uiterlijk 1 juni 2023 in de gelegenheid gesteld om een schriftelijke aanvulling in te dienen. Dat is niet gebeurd. Op
2 juni 2023 heeft een medewerker van het bureau van gemachtigde een e-mail verstuurd naar de heffingsambtenaar waarin wordt verzocht om het taxatieverslag dat zou ontbreken, alsnog te versturen. Deze e-mail is over het hoofd gezien door de heffingsambtenaar.
9. De heffingsambtenaar heeft vervolgens op 14 juli 2023 een brief gestuurd waarin hij meedeelt dat hij (onder meer) in de onderhavige zaak nog geen schriftelijke aanvulling/‘schriftelijke hoorzitting’ heeft ontvangen. De heffingsambtenaar stelt, in afwijking van de eerder gemaakte afspraak, gemachtigde in de gelegenheid om binnen twee weken alsnog een schriftelijke aanvulling toe te sturen. Een schriftelijke aanvulling dan wel een andere reactie van de gemachtigde van eiser is opnieuw uitgebleven. Op
10 november 2023 heeft de heffingsambtenaar de uitspraak op bezwaar genomen.
10. De gemachtigde van eiser betwist dat hij de brief van 19 april 2023 met de taxatieverslagen heeft ontvangen. Hij heeft daarom geen schriftelijke aanvulling kunnen sturen. Hij is daarom ten onrechte niet gehoord door de heffingsambtenaar.
11. De rechtbank stelt vast dat het taxatieverslag van de [adres] zich niet bij de batch bevond die op 19 april 2023 is verzonden. Desondanks heeft de gemachtigde pas ná afloop van de afgesproken termijn, namelijk op 2 juni 2023, een e-mail verstuurd waarin hij schrijft dat hij allerlei taxatieverslagen niet heeft ontvangen. De heffingsambtenaar heeft gemachtigde alsnog voldoende in de gelegenheid gesteld om de schriftelijke aanvulling toe te sturen. In de brief van 14 juli 2023 staat ook expliciet dat contact gezocht kan worden met de heffingsambtenaar. Het had op de weg van de gemachtigde gelegen dit te doen.
12. De rechtbank is van oordeel dat eiser voldoende de mogelijkheid heeft gehad om alsnog het taxatieverslag bij de heffingsambtenaar op te vragen. Zo volgt uit de zaak UTR 23/6133 dat de heffingsambtenaar heel coulant omgaat met de termijn om een schriftelijke aanvulling toe te sturen. Eiser is dus voldoende in de gelegenheid gesteld om in overeenstemming met de gemaakte afspraak de schriftelijke aanvulling/’schriftelijke hoorzitting’ te sturen. Gelet op alle omstandigheden en de ruime hoeveelheid tijd die er is verstreken tussen de laatste brief van 14 juli 2023, het nemen van de uitspraak op bezwaar op 27 oktober 2023 en het ontbreken van enige reactie aan de zijde van de gemachtigde moet het ervoor worden gehouden dat de heffingsambtenaar de uitspraak op bezwaar zonder nog een keer te rappelleren bij de gemachtigde heeft mogen nemen. De heffingsambtenaar heeft niet de hoorplicht geschonden. De beroepsgrond slaagt niet.
Immateriële schadevergoeding
13. De gemachtigde van eiser heeft namens hem verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Een vergoeding van immateriële schade wordt op verzoek toegekend als een procedure over een belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. Daarbij geldt als uitgangspunt dat een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk als redelijk wordt beschouwd. De termijn hiervoor vangt aan op het moment waarop de heffingsambtenaar het bezwaarschrift ontvangt.
14. Het bezwaarschrift is door de heffingsambtenaar ontvangen op 7 april 2023. De rechtbank constateert dat sinds de indiening van het bezwaarschrift de redelijke termijn van twee jaar met (afgerond) vier maanden is overschreden.
15. Voor het toekennen van een immateriële schadevergoeding ziet de rechtbank geen aanleiding. In het arrest van 14 juni 2024heeft De Hoge Raad beslist dat in gevallen waarbij het financiële belang bij een procedure minder bedraagt dan € 1.000,- en de redelijke termijn met niet meer dan twaalf maanden is overschreden, volstaan kan worden met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.Eiser heeft enkel verzocht om een immateriële schadevergoeding. Eiser heeft hiervoor geen feiten aangevoerd op grond waarvan de omvang van het financiële belang kan worden vastgesteld. Het overgangsrecht is niet van toepassing, aangezien de redelijke termijn nog niet was overschreden op 14 juni 2024.De rechtbank volstaat daarom met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.