ECLI:NL:RBMNE:2025:3653

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
C/16/582400 / JL RK 24-733 en C/16/586530 / FL RK 24-1270
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige begeleide omgang in verband met een zedenonderzoek en zorgregelingen tussen ouders en minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 mei 2025 uitspraak gedaan in twee procedures met betrekking tot de zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige 1]. De rechtbank heeft de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 1] gewijzigd naar twee uur begeleide omgang per week, in het licht van een lopend zedenonderzoek en zorgen over de veiligheid van het kind. De rechtbank sluit zich aan bij de oproep van het hof aan de politie en het openbaar ministerie om het onderzoek zo snel mogelijk af te ronden, gezien de schrijnende situatie voor alle betrokkenen. De gemeente heeft onvoldoende financiering beschikbaar gesteld voor de zorgregelingen, wat de rechtbank onacceptabel vindt. De rechtbank benadrukt dat het belang van het kind voorop staat en dat financiële overwegingen geen beslissende rol mogen spelen in de omgangsregelingen. Daarnaast heeft de rechtbank een zorgregeling voor de moeder vastgesteld, waarbij er ook twee uur per week deels begeleide omgang plaatsvindt. De rechtbank wijst het verzoek van de moeder om uitbreiding van de omgang af, maar stelt dat de GI samen met de pleegouders en de moeder moet kijken naar de mogelijkheden voor de toekomst. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Lelystad
zaaknummers: C/16/582400 / JL RK 24-733
C/16/586530 / FL RK 24-1270
Beschikking van 8 mei 2025
in de zaak van:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd in Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
en
[de vader],
wonend op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. E. Uijt de boogaardt,
verzoeker in de procedure met zaaknummer C/16/582400 / JL RK 24-733,
en
[de moeder],
wonend in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. H. Hooijer,
verzoekster in de procedure met zaaknummer C/16/586530 / FL RK 24-1270,
en
[pleegvader]en
[pleegmoeder],
wonend in Lelystad,
hierna te noemen de pleegvader en de pleegmoeder (samen: de pleegouders).

1.De procedures

In de procedure met zaaknummer C/16/582400 / JL RK 24-733
1.1.
Bij beschikking van 3 oktober 2024 heeft de rechtbank de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 1] tot 1 maart 2025 gewijzigd in die zin dat de vader een keer in de week twee uur begeleide omgang heeft met [minderjarige 1] en de verdere beslissing op het verzoek aangehouden.
1.2.
De rechtbank heeft daarna op 10 februari 2025 aanvullende stukken van de vader ontvangen.
In de procedure met zaaknummer C/16/586530 / FL RK 24-1270
1.3.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
- het verzoekschrift (met bijlagen) van de moeder, binnengekomen op
23 december 2024;
  • een F9-formulier (met bijlagen) van de moeder, binnengekomen op 30 januari 2025;
  • een brief van de GI, binnengekomen op 6 februari 2025.
In beide procedures
1.4.
De verzoeken in beide procedures zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 13 februari 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de vader met zijn advocaat en begeleider [A] ;
  • de moeder met haar advocaat;
  • de pleegvader;
  • M. Vermeren namens de GI;
  • [B] en [C] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen de Raad);
  • [D] , pleegzorgbegeleider.
De moeder heeft tijdens de zitting een brief overgelegd.
1.5.
Op 25 maart 2025 heeft de rechtbank de beschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwaren ontvangen in de hoger beroepsprocedure tegen onder andere de beschikking van 3 oktober 2024 in de procedure met zaaknummer C/16/582400 / JL RK 24-733.
1.6.
De rechtbank heeft de minderjarige [minderjarige 1] , de hierna vermelde dochter van de ouders, niet gevraagd wat zij van de verzoeken vindt. De rechtbank vraagt dat alleen aan kinderen van acht jaar of ouder. Kinderen onder de acht jaar vindt de rechtbank daar nog te jong voor.

2.Waar de procedures over gaan

2.1.
De ouders hebben een relatie met elkaar gehad.
2.2.
Zij hebben samen een kind:
[minderjarige 1], geboren op
[geboortedatum 1] 2021 in [geboorteplaats 1] .
2.3.
De ouders hebben samen het gezag over [minderjarige 1] . Dat betekent dat zij samen de belangrijke beslissingen over [minderjarige 1] moeten nemen.
2.4.
[minderjarige 1] staat sinds 3 mei 2022 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 3 augustus 2025.
2.5.
Op 3 mei 2022 is [minderjarige 1] met een machtiging uit huis geplaatst. Die machtiging tot uithuisplaatsing is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 3 augustus 2025. [minderjarige 1] verblijft al meer dan twee jaar in het huidige perspectief biedende pleeggezin.
2.6.
De vader heeft nog een kind uit een andere relatie: [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2019 in [geboorteplaats 2] . Ook [minderjarige 2] staat onder toezicht van de GI en is uit huis geplaatst. Er is bij deze rechtbank tevens een procedure aanhangig over de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 2]
2.7.
Bij beschikking van 3 oktober 2024 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank in de procedure met zaaknummer C/16/582400 / JL RK 24-733 de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 1] gewijzigd tot 1 maart 2025 in die zin dat de vader een keer in de week twee uur begeleide omgang heeft met [minderjarige 1] en de verdere beslissing op het verzoek aangehouden.
2.8.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij beschikking van 25 maart 2025 de beschikking van deze rechtbank van 3 oktober 2024 bekrachtigd.
2.9.
Door de rechtbank is niet eerder een zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige 1] vastgesteld. Tot eind 2024 was er twee uur per week deels begeleide omgang tussen de moeder en [minderjarige 1] . Daarna is de omgang tussen de moeder en [minderjarige 1] teruggebracht naar één uur per maand.
2.10.
In de procedure met zaaknummer C/16/582400 / JL RK 24-733 ligt nog het verzoek van de GI voor om een zorgregeling vast te stellen waarbij er één keer per week twee uur begeleide omgang tussen de vader en [minderjarige 1] plaatsvindt.
2.11.
In de procedure met zaaknummer C/16/586530 / FL RK 24-1270 verzoekt de moeder een zorgregeling vast te stellen waarbij er twee uur per week aaneengesloten omgang plaatsvindt tussen de moeder en [minderjarige 1] met een deel begeleid met een opbouw naar in ieder geval vier uur per week aaneengesloten onbegeleid binnen zes maanden na de datum van de te wijzen beschikking. Bij wijze van provisionele voorziening heeft de moeder verzocht een voorlopige zorgregeling vast te stellen waarbij er twee uur per week omgang plaatsvindt tussen de moeder en [minderjarige 1] met een deel begeleid met een opbouw naar vier uur per week onbegeleid binnen zes maanden na de datum van de te wijzen beschikking.

3.De beoordeling

De zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 1]
3.1.
De rechtbank zal de eerder vastgestelde zorgregelingen wijzigen en een zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 1] vaststellen waarbij er twee uur per week begeleide omgang plaatsvindt. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.
3.2.
In de loop van 2024 is de omgang tussen de vader en zijn zoon [minderjarige 2] stopgezet nadat [minderjarige 2] zorgelijke uitspraken had gedaan over de omgang met vader. Naar aanleiding van de uitspraken van [minderjarige 2] is de politie een zedenonderzoek gestart. Ook de omgang tussen de vader en [minderjarige 1] is toen stopgezet. Naast de zorgen die naar voren zijn gekomen over de omgang tussen de vader en [minderjarige 2] , heeft ook [minderjarige 1] zeer zorgelijk gedrag laten zien tijdens en na de omgang met de vader. De rechtbank heeft de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 1] op verzoek van de GI beperkt naar twee uur begeleide omgang per week. Uit de beschikking van 3 oktober 2024 blijkt dat de rechtbank met de GI van oordeel is dat het met het oog op de veiligheid van [minderjarige 1] en de onduidelijkheid, noodzakelijk is dat de komende periode enkel omgang onder begeleiding plaatsvindt met de vader. Er moet eerst zicht komen op de veiligheid van [minderjarige 1] tijdens de omgang en duidelijkheid over de herkomst van haar zorgelijke gedrag. Ook hebben de pleegouders aangegeven dat de omgang [minderjarige 1] veel energie kost.
3.3.
De vader is in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing van de rechtbank. Bij beschikking van 25 maart 2025 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. Het hof heeft daarbij onder andere het volgende overwogen:
5.19.
Het hof vindt dat de rechtbank ook op dit punt een goede beslissing heeft genomen.
Dat betekent dat het hof van oordeel is dat, mede gelet op het lopende zedenonderzoek naar
de omgang tussen de vader en [minderjarige 2] en het zorgelijke gedrag dat [minderjarige 1] tijdens en na
de omgang met de vader heeft laten zien, de omgang in oktober 2024 door de rechtbank
terecht is beperkt tot een begeleide omgang van één keer in de week twee uur.
5.20.
Het hof kan zich voorstellen dat het voor de vader frustrerend is dat de - naar zijn
mening tot die tijd heel goed lopende - omgangsmomenten zijn ingeperkt, mede naar
aanleiding van de zorgen over seksueel grensoverschrijdend gedrag van [minderjarige 2] en de aan
het adres van de vader geuite beschuldigingen, terwijl de vader nog altijd niet weet waarvan
hij wordt beschuldigd en zonder dat er enig zicht is op het verloop en de duur van het
(heropende) zedenonderzoek. Het belang van de kinderen en in dit geval [minderjarige 1] staat
echter voorop. In de te beoordelen periode, tot 1 maart 2025, was het zedenonderzoek nog
gaande, waardoor er ook onvoldoende zicht was op de veiligheid van [minderjarige 1] . Er was in die
periode daarom voldoende grond om de omgang slechts onder begeleiding te laten
plaatsvinden.
3.4.
De rechtbank overweegt dat de situatie helaas nog niet is veranderd. Het is nog steeds onduidelijk wat de stand is van het zedenonderzoek en wanneer dat zal zijn afgerond. Dat is voor alle betrokkenen heel vervelend. De rechtbank sluit zich dan ook aan bij de oproep van het hof aan de politie en het openbaar ministerie om het onderzoek zo voortvarend mogelijk af te wikkelen. De huidige situatie is heel schrijnend voor alle betrokkenen en het is belangrijk dat er duidelijkheid komt.
3.5.
Toch ziet de rechtbank onder deze omstandigheden geen mogelijkheid om de omgang tussen de vader en [minderjarige 1] uit te breiden. Het belang en de veiligheid van [minderjarige 1] staan voorop en zolang daar niet meer duidelijkheid over is, zal de omgang tussen de vader en [minderjarige 1] begeleid moeten worden. De rechtbank zal daarom, net als in de beschikking van
3 oktober 2024, beslissen dat de vader een keer in de week twee uur begeleide omgang heeft met [minderjarige 1] . Verder ziet de rechtbank voor nu geen aanleiding om de procedure nog langer aan te houden. Op dit moment is er te weinig zicht op de termijn waarop het onderzoek zal worden afgewikkeld en dus op mogelijkheden tot uitbreiding. De rechtbank gaat er daarbij wel van uit dat zodra uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de omgang kan worden uitgebreid, de GI dat zo snel mogelijk met de vader op zal pakken.
3.6.
Wel benadrukt de rechtbank dat het heel belangrijk is dat de vastgestelde begeleide omgang ook daadwerkelijk plaatsvindt. Tijdens de zitting heeft de GI verteld dat het niet lukt om de eerdere beschikking van de rechtbank volledig na te komen omdat de gemeente onvoldoende financiering beschikbaar stelt. Er zou maar geld zijn voor twee uur begeleide omgang per week, te verdelen over beide ouders. In die twee uur zou dan ook nog de voorbereiding, nabespreking en het overige administratieve werk moeten plaatsvinden zodat er nog minder dan twee uur beschikbaar is voor de omgang zelf. Net als het hof vindt de rechtbank dat de financiën geen beslissende rol moeten spelen, maar dat het belang van het kind voorop staat. Daarbij is het ook niet aan de gemeente om in afwijking van een beslissing van de rechtbank te bepalen hoeveel omgang er tussen een ouder en een kind plaats vindt. De rechtbank gaat ervanuit dat de gemeente samen met de GI zal bekijken wat de mogelijkheden zijn.
De zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige 1]
3.7.
De rechtbank zal een zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige 1] vaststellen waarbij er twee uur per week deels begeleide omgang plaatsvindt. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.
3.8.
Na een opbouw had de moeder sinds zomer 2024 twee uur per week omgang met [minderjarige 1] op woensdag. Dit contact werd deels begeleid en verliep goed. Eind november 2024 is aan de moeder medegedeeld dat de omgangsmomenten per direct werden stopgezet omdat de gemeente Lelystad de begeleiding door Allerzorg of Praktijk Valida niet langer financiert. Sindsdien heeft de moeder een keer in de maand een uur omgang met [minderjarige 1] onder begeleiding van de pleegzorgmedewerker.
3.9.
Door de GI is aan de moeder aangegeven dat de gemeente slechts twee uur per week begeleide omgang financiert per kind en dat de omgang tussen de vader en [minderjarige 1] voorrang heeft omdat daar een door de rechtbank vastgestelde zorgregeling aan ten grondslag ligt. Daarom verzoekt de moeder de rechtbank ook formeel een zorgregeling tussen haar en [minderjarige 1] vast te stellen.
3.10.
De rechtbank vindt het onbegrijpelijk en uiterst onwenselijk dat een financiële kwestie ertoe heeft geleid dat de omgang tussen de moeder en [minderjarige 1] fors is ingeperkt. De GI is hier met de gemeente over in gesprek gegaan omdat de belangen van kinderen altijd voorop moeten staan. Toch heeft de GI tijdens de zitting verklaard dat zij willen dat de omgang tussen de moeder en [minderjarige 1] beperkt blijft tot een keer in de maand twee uur. Volgens de GI lijkt [minderjarige 1] de laatste tijd namelijk meer te ontspannen en heeft zij rust door het beperktere contact. Ook zou er een CHOP (Checklist Oudercontacten in de Pleegzorg) zijn uitgevoerd waaruit blijkt dat minder frequent contact tussen [minderjarige 1] en de ouders in haar belang zou zijn.
3.11.
De rechtbank is van oordeel dat de GI het standpunt dat het contact tussen de moeder en [minderjarige 1] beperkt zou moeten blijven tot één keer in de maand, onvoldoende heeft onderbouwd. Duidelijk is dat het gebrek aan financiering vanuit de gemeente de reden is geweest voor het beperken van de bestaande zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige 1] . De frequentie van het contact is eind 2024 niet teruggebracht omdat dat meer in het belang van [minderjarige 1] zou zijn. De GI en pleegouders zien weliswaar de laatste tijd meer rust bij [minderjarige 1] , maar het is onvoldoende duidelijk wat daarvan de oorzaak is. Van de uitgevoerde CHOP zijn geen stukken overgelegd en de moeder is daar ook niet over geïnformeerd. De GI heeft daarom onvoldoende onderbouwd dat de positieve ontwikkeling van [minderjarige 1] het gevolg is van minder omgang met de moeder. Ook heeft de Raad tijdens de zitting naar voren gebracht dat één keer in de maand contact voor een kind met de leeftijd van [minderjarige 1] erg weinig is omdat zij dan elke keer weer zal moeten wennen.
3.12.
De rechtbank wijst het verzoek van de moeder daarom toe in die zin dat zij een zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige 1] vaststelt waarbij er twee uur per week deels begeleide omgang plaatsvindt. Dat is de regeling die tot eind 2024 namelijk goed verliep. De rechtbank gaat ervan uit dat de gemeente de GI zal ondersteunen bij het faciliteren van de vastgestelde zorgregeling. De door de moeder gevraagde uitbreiding wijst de rechtbank af. Gelet op alle ontwikkelingen van de afgelopen tijd zal de GI de komende periode met de pleegouders en de moeder moeten kijken wat de mogelijkheden zijn en wat het meest in het belang van [minderjarige 1] is.
3.13.
Omdat de rechtbank een beslissing neemt op het verzoek van de moeder in de bodemprocedure, wijst zij het bij wijze van provisionele voorziening gedane verzoek af wegens een gebrek aan belang daarbij.
De uitvoerbaarheid bij voorraad
3.14.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht.
Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
De kosten van deze procedure
3.15.
De rechtbank zal beslissen dat iedere partij de eigen proceskosten betaalt, omdat zij geen reden ziet om één van hen in de proceskosten te veroordelen.

4.De beslissing

De rechtbank:
in de procedure met zaaknummer C/16/582400 / JL RK 24-733
4.1.
wijzigt de eerder vastgestelde zorgregelingen en stelt een zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 1] vast waarbij er twee uur per week begeleide omgang plaatsvindt;
4.2.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
bepaalt dat ieder de eigen proceskosten betaalt;
4.4.
wijst af hetgeen meer of anders verzocht.
in de procedure met zaaknummer C/16/586530 / FL RK 24-1270
4.5.
stelt een zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige 1] vast waarbij er twee uur per week deels begeleide omgang plaatsvindt;
4.6.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
4.7.
bepaalt dat ieder de eigen proceskosten betaalt;
4.8.
wijst af hetgeen meer of anders verzocht.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. M.A. Pot, (kinder)rechter, in samenwerking met mr. L. de Kroon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2025.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.