ECLI:NL:RBMNE:2025:3654

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
C/16/520078 / FL RK 21-630 en C/16/582401 / JL RK 24-774
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige begeleide omgang in verband met een zedenonderzoek met betrekking tot minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 mei 2025 een beschikking gegeven in het kader van een zedenonderzoek dat loopt met betrekking tot de minderjarige [minderjarige 1]. De rechtbank heeft besloten dat er twee uur per week begeleide omgang zal plaatsvinden tussen de vader en de minderjarige. Dit besluit is genomen in het belang van de veiligheid van het kind, gezien de zorgelijke uitspraken die [minderjarige 1] heeft gedaan over de omgang met de vader. De rechtbank heeft de gemeente aangesproken op de onvoldoende financiering voor de zorgregelingen die zijn vastgesteld, en benadrukt dat het belang van het kind voorop staat. De rechtbank heeft ook opgeroepen tot een voortvarende afwikkeling van het zedenonderzoek, dat nog steeds loopt. De vader heeft in hoger beroep geprobeerd de omgang te verruimen, maar het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van [minderjarige 1] voorop staat. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kosten van de procedure zijn voor iedere partij afzonderlijk.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Lelystad
zaaknummers: C/16/520078 / FL RK 21-630
C/16/582401 / JL RK 24-774
Beschikking van
in de zaken van:
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd in Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
verzoeker in de procedure met zaaknummer C/16/582401 / JL RK 24-774,
en
[de vader],
wonend op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. E. Uijt de boogaardt,
verzoeker in de procedure met zaaknummer C/16/520078 / FL RK 21-630,
en
[de moeder],
wonend op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. N.C. Milani.

1.De procedures

In de procedure met zaaknummer C/16/520078 / FL RK 21-630
1.1.
Bij mondelinge uitspraak van 16 oktober 2023 heeft de rechtbank een voorlopige zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 1] vastgesteld en de verdere beslissing over de zorgregeling aangehouden.
1.2.
De rechtbank heeft daarna de volgende stukken ontvangen:
  • een F4-formulier van de vader. binnengekomen op 15 april 2024;
  • een F9-formulier van de moeder, binnengekomen op 8 mei 2024;
  • een F4-formulier van de moeder, binnengekomen op 13 juli 2024;
  • een F4-formulier van de vader, binnengekomen op 30 september 2024;
  • een brief van de GI, binnengekomen op 10 februari 2025.
In de procedure met zaaknummer C/16/582401 / JL RK 24-774
1.3.
Bij beschikking van 17 oktober 2024 heeft de rechtbank de zorgregeling tot
1 maart 2025 gewijzigd in die zin dat de vader een keer in de week twee uur begeleide omgang heeft met [minderjarige 1] en de verdere beslissing op het verzoek aangehouden.
1.4.
De rechtbank heeft daarna de volgende stukken ontvangen:
  • een brief van de GI, binnengekomen op 10 februari 2025;
  • aanvullende stukken van de vader, binnengekomen op 10 februari 2025.
In beide procedures
1.5.
De verzoeken in beide procedures zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 13 februari 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de vader met zijn advocaat en begeleider [A] ;
  • de advocaat van de moeder;
  • M. Vermeren namens de GI;
  • [B] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen de Raad).
De moeder is niet verschenen. De advocaat van de moeder heeft tijdens de zitting namens de moeder een brief overgelegd.
1.6.
Daarna heeft de rechtbank op 24 februari 2025 een brief van de GI ontvangen.
1.7.
Op 25 maart 2025 heeft de rechtbank de beschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwaren ontvangen in de hoger beroepsprocedure tegen onder andere de beschikking van 17 oktober 2024 in de procedure met zaaknummer C/16/582401 / JL RK 24-774.
1.8.
De rechtbank heeft de minderjarige [minderjarige 1] , de hierna vermelde zoon van de ouders, niet gevraagd wat hij van de verzoeken vindt. De rechtbank vraagt dat alleen aan kinderen van acht jaar of ouder. Kinderen onder de acht jaar vindt de rechtbank daar nog te jong voor.

2.Waar de procedures over gaan

2.1.
De ouders hebben een relatie met elkaar gehad.
2.2.
Zij hebben samen een kind:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2019 in [geboorteplaats 1] .
2.3.
De ouders hebben samen het gezag over [minderjarige 1] . Dat betekent dat zij samen de belangrijke beslissingen over [minderjarige 1] moeten nemen.
2.4.
[minderjarige 1] staat sinds 20 oktober 2020 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 20 oktober 2025.
2.5.
Op 29 april 2021 is [minderjarige 1] met een machtiging uit huis geplaatst. Die machtiging tot uithuisplaatsing is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 20 oktober 2025. Sinds
16 februari 2024 verblijft [minderjarige 1] in een perspectief biedend gezinshuis.
2.6.
De moeder is na de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] begeleid gaan wonen. Binnen die organisatie heeft zij een keer in de week begeleide omgang met [minderjarige 1] .
2.7.
De vader heeft nog een kind uit een andere relatie: [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2021 in [geboorteplaats 2] . Ook [geboorteplaats 2] staat onder toezicht van de GI en is uit huis geplaatst. Er is bij deze rechtbank tevens een procedure aanhangig over de zorgregeling tussen de vader en [geboorteplaats 2] .
2.8.
Bij mondelinge uitspraak van 16 oktober 2023 heeft de rechtbank in de procedure met zaaknummer C/16/520078 / FL RK 21-630 een zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 1] vastgesteld, waarbij er na een opbouw vanaf 1 januari 2024 iedere zaterdag of zondag omgang plaatsvindt gedurende acht uur (onbegeleid), waarbij de vader zorgdraagt voor het halen en brengen van [minderjarige 1] .
2.9.
Daarna is de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 1] meermaals gewijzigd omdat er zorgen zijn ontstaan over de (seksuele) veiligheid van [minderjarige 1] tijdens omgang met de vader. Het zedenonderzoek bij de politie loopt op dit moment nog steeds.
2.10.
Bij beschikking van 17 oktober 2024 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank in de procedure met zaaknummer C/16/582401 / JL RK 24-774 de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 1] voor het laatst gewijzigd tot 1 maart 2025 in die zin dat de vader een keer in de week twee uur begeleide omgang heeft met [minderjarige 1] en de verdere beslissing op het verzoek aangehouden.
2.11.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij beschikking van 25 maart 2025 de beschikking van deze rechtbank van 17 oktober 2024 bekrachtigd.
2.12.
In de procedure met zaaknummer C/16/520078 / FL RK 21-630 ligt nog het oorspronkelijk verzoek van de vader voor om te bepalen dat tussen vader en [minderjarige 1] een zorgregeling wordt vastgesteld waarbij [minderjarige 1] een weekend in de veertien dagen van vrijdag 12.00 uur tot zondag 19.00 uur alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen in onderling overleg bij de vader verblijft.
2.13.
In de procedure met zaaknummer C/16/582401 / JL RK 24-774 ligt nog het verzoek van de GI voor om een zorgregeling vast te stellen waarbij er één keer per week twee uur begeleide omgang tussen [minderjarige 1] en de vader plaatsvindt.

3.De beoordeling

De zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 1]
3.1.
De rechtbank zal de eerder vastgestelde zorgregelingen wijzigen en een zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 1] vaststellen waarbij er twee uur per week begeleide omgang plaatsvindt. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.
3.2.
Er is in de afgelopen jaren veel te doen geweest over de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 1] . De omgang is in 2021 begeleid opgestart en uiteindelijk in 2023 uitgebreid naar acht uur per week onbegeleide omgang. De omgang is in de loop van 2024 stopgezet nadat [minderjarige 1] zorgelijke uitspraken had gedaan over de omgang met vader. Naar aanleiding van de uitspraken van [minderjarige 1] is de politie een zedenonderzoek gestart. Het onderzoek van de politie is in augustus 2024 weer gestopt omdat [minderjarige 1] geen verklaring af wilde leggen. De rechtbank heeft toen beslist dat het contact tussen de vader en [minderjarige 1] weer moest worden opgebouwd naar de regeling waarbij er acht uur onbegeleide omgang per week plaatsvindt.
3.3.
[minderjarige 1] heeft in september 2024 opnieuw zorgelijke uitspraken gedaan gericht op zijn seksuele veiligheid tijdens de omgang met de vader en ook een verklaring afgelegd tijdens een studioverhoor bij de politie, waarna het zedeonderzoek bij de politie is hervat. De rechtbank heeft de zorgregeling op verzoek van de GI toen beperkt naar twee uur begeleide omgang per week. Uit de beschikking van 17 oktober 2024 blijkt dat de rechtbank met de GI van oordeel is dat het met het oog op de veiligheid van [minderjarige 1] en de onduidelijkheid, noodzakelijk is dat de komende periode enkel omgang onder begeleiding plaatsvindt met de vader. Er moet eerst zicht komen op de veiligheid van [minderjarige 1] tijdens de omgang en duidelijkheid over de herkomst van zijn uitspraken.
3.4.
De vader is in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing van de rechtbank. Bij beschikking van 25 maart 2025 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. Het hof heeft daarbij onder andere het volgende overwogen:
5.16.
Het hof vindt dat de rechtbank ook op dit punt een goede beslissing heeft genomen.
Dat betekent dat het hof van oordeel is dat, mede gelet op het lopende zedenonderzoek naar
de omgang tussen de vader en [minderjarige 1] en het zeer zorgelijke gedrag dat [minderjarige 1] tijdens
de omgang met de vader heeft laten zien, de omgang in oktober 2024 door de rechtbank
terecht is beperkt tot een begeleide omgang van één keer in de week twee uur.
5.17.
Het hof kan zich voorstellen dat het voor de vader frustrerend is dat de - naar zijn
mening tot die tijd heel goed lopende - omgangsmomenten zijn ingeperkt, mede naar
aanleiding van de zorgen over seksueel grensoverschrijdend gedrag van [minderjarige 1] en de aan
het adres van de vader geuite beschuldigingen, terwijl de vader nog altijd niet weet waarvan
hij wordt beschuldigd en zonder dat er enig zicht is op het verloop en de duur van het
(heropende) zedenonderzoek. Het belang van [minderjarige 1] staat echter voorop. In de te
beoordelen periode, tot 1 maart 2025, was het zedenonderzoek nog gaande, waardoor er
onvoldoende zicht was op de veiligheid van [minderjarige 1] . Er was in die periode daarom
voldoende grond om de omgang slechts onder begeleiding te laten plaatsvinden.
3.5.
De rechtbank overweegt dat de situatie helaas nog niet is veranderd. Het is nog steeds onduidelijk wat de stand is van het zedenonderzoek en wanneer dat zal zijn afgerond. Dat is voor alle betrokkenen heel vervelend. De rechtbank sluit zich dan ook aan bij de oproep van het hof aan de politie en het openbaar ministerie om het onderzoek zo voortvarend mogelijk af te wikkelen. De huidige situatie is heel schrijnend voor alle betrokkenen en het is belangrijk dat er duidelijkheid komt.
3.6.
Toch ziet de rechtbank onder deze omstandigheden geen mogelijkheid om de omgang tussen de vader en [minderjarige 1] uit te breiden. Het belang en de veiligheid van [minderjarige 1] staan voorop en zolang daar niet meer duidelijkheid over is, zal de omgang tussen de vader en [minderjarige 1] begeleid moeten worden. De rechtbank zal daarom, net als in de beschikking van
17 oktober 2024, beslissen dat de vader een keer in de week twee uur begeleide omgang heeft met [minderjarige 1] . Verder ziet de rechtbank voor nu geen aanleiding om de procedures nog langer aan te houden. Op dit moment is er te weinig zicht op de termijn waarop het onderzoek zal worden afgewikkeld en dus op mogelijkheden tot uitbreiding. De rechtbank gaat er daarbij wel van uit dat zodra uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de omgang kan worden uitgebreid, de GI dat zo snel mogelijk met de vader op zal pakken.
3.7.
Wel benadrukt de rechtbank dat het heel belangrijk is dat de vastgestelde begeleide omgang ook daadwerkelijk plaatsvindt. Tijdens de zitting heeft de GI verteld dat het niet lukt om de eerdere beschikking van de rechtbank volledig na te komen omdat de gemeente onvoldoende financiering beschikbaar stelt. Er zou maar geld zijn voor twee uur begeleide omgang per week, te verdelen over beide ouders. In die twee uur zou dan ook nog de voorbereiding, nabespreking en het overige administratieve werk moeten plaatsvinden zodat er nog minder dan twee uur beschikbaar is voor de omgang zelf. Net als het hof vindt de rechtbank dat de financiën geen beslissende rol moeten spelen, maar dat het belang van het kind voorop staat. Daarbij is het ook niet aan de gemeente om in afwijking van een beslissing van de rechtbank te bepalen hoeveel omgang er tussen een ouder en een kind plaats vindt. De rechtbank gaat ervanuit dat de gemeente samen met de GI zal bekijken wat de mogelijkheden zijn.
De uitvoerbaarheid bij voorraad
3.8.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht.
Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
De kosten van deze procedure
3.9.
De rechtbank zal beslissen dat ieder de eigen proceskosten betaalt, omdat zij geen reden ziet om één van hen in de proceskosten te veroordelen.

4.De beslissing

De rechtbank:
in beide procedures
4.1.
wijzigt de eerder vastgestelde zorgregelingen en stelt een zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 1] vast waarbij er twee uur per week begeleide omgang plaatsvindt;
4.2.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
bepaalt dat partijen hun eigen proceskosten betalen;
4.4.
wijst af hetgeen meer of anders verzocht.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. M.A. Pot, (kinder)rechter, in samenwerking met mr. L. de Kroon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2025.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.