ECLI:NL:RBMNE:2025:3701

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
11714460 \ ME VERZ 25-72
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst met toekenning transitievergoeding en afwijzing billijke vergoeding

In deze zaak verzoekt een werknemer om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met toekenning van een transitievergoeding en een billijke vergoeding. De kantonrechter wijst het verzoek tot ontbinding toe, waarbij de transitievergoeding van € 23.875,99 wordt toegewezen. De werknemer, die sinds 2011 in dienst is, heeft een verzoek ingediend na een periode van conflicten en een onveilige werksituatie. De werkgever heeft geen verweer gevoerd tegen de ontbinding, maar betwist de ernst van het verwijtbaar handelen. De kantonrechter concludeert dat, hoewel er tekortkomingen zijn in de afhandeling van klachten door de werkgever, deze niet leiden tot ernstig verwijtbaar handelen. De werknemer heeft ook een tegenverzoek ingediend, maar dit wordt afgewezen. De kantonrechter stelt dat de arbeidsovereenkomst per 1 september 2025 zal eindigen, met de mogelijkheid voor de werknemer om het verzoek in te trekken tot 12 augustus 2025. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almere
Zaaknummer / rekestnummer: 11714460 \ ME VERZ 25-72 AW/1583
Beschikking van 29 juli 2025
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
verwerende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
gemachtigde: mr. drs. M.A.C. van den Heuvel,
tegen
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verwerende partij,
verzoekende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verweerster] ,
gemachtigde: mr. F.H.A. ter Huurne en mr. C.A. Bosma.
De zaak in het kort
In deze zaak verzoekt de werknemer om ontbinding van de arbeidsovereenomst onder toekenning van de transitievergoeding en een billijke vergoeding. De kantonrechter wijst het verzoek toe onder toekenning van de transitievergoeding.
Het tegenverzoek van werkgever ziet ook op ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter wijst – onder voorwaarden – ook dat verzoek toe onder toekenning van de transitievergoeding.

1.De procedure

1.1.
[verzoekster] heeft op 26 mei 2025 een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [verweerster] heeft een verweerschrift en een tegenverzoek ingediend.
1.2.
Op 15 juli 2025 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen en hun gemachtigden hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. [verzoekster] en [verweerster] hebben ook spreekaantekeningen overgelegd en voorgedragen. Vóór de mondelinge behandeling heeft [verzoekster] haar verzoek aangevuld.
1.3.
De beschikking is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] , geboren [geboortedatum] 1992, is sinds 4 oktober 2011 in dienst bij [verweerster] . De functie van [verzoekster] is teamleider met een loon van € 3.718,07 bruto per vier weken.
2.2.
In 2023 heeft [verzoekster] bij [verweerster] gemeld dat zij werd gestalkt door een ex-collega C nadat zn partner (een andere collega) was ontslagen.
2.3.
[verweerster] heeft [verzoekster] geadviseerd aangifte te doen bij de plitie. Op 24 mei 2023 bericht [verweerster] aan [uitzendbureau] , waar de betreffende collega in dienst was, onder meer:
“ [verzoekster (voornaam)] heeft vanochtend een gesprek gehad met de politie aangaande de heer [A] . Ex-werknemer van [uitzendbureau] die rare berichten over [verzoekster (voornaam)] verspreidt. En tevens aangeeft waar ze woont etc. Ook dreigende taal dus.
De politie heeft gezegd dat [uitzendbureau] contact dient op te nemen met [A (voornaam)] (…) en hem moeten waarschuwen te stoppen en als hij niet stopt moet [uitzendbureau] aangifte gaan doen bij de politie.
Ik heb dit vanmiddag besproken met [B] en die heeft contact gehad met [C (voornaam)] . [C (voornaam)] heeft vanavond gebeld met [A] en hem gezegd dat hij moet stoppen. Tevens aangegeven dat wanneer hij niet stopt dat [uitzendbureau] dan aangifte gaat doen bij de politie. (…)
Laten we hopen dat dit afdoende is en dat [verzoekster (voornaam)] zich weer veilig gaat voelen de komende periode.”
2.4.
Op 25 mei 2023 antwoordt [uitzendbureau] onder meer:
“Meneer [A] was in het begin ‘not amused’ dat ik hem belde hiervoor maar na een hoop kabaal vanuit hem hebben we een goed gesprek kunnen voeren.
Ik heb hem uitgelegd dat het nergens voor nodig is waar hij mee bezig is en dat hij vooral moet genieten van zijn gezin. Hij gaf aan mij bij dat hij het niet meer zal doen en er per direct ook mee stopt. De consequenties zijn inmiddels ook duidelijk voor hem.”
2.5.
Op 24 mei 2024 wordt [verzoekster] door de man van collega B beschuldigd van het veroorzaken van stress in het bijzonder met betrekking tot haar zwangerschap:
'Ik hoop dat je van God precies hetzelfde zult ontvangen als wat je ons hebt aangedaan. Halverwege was er een medisch probleem gerelateerd aan de zwangerschap, het kind heeft een ontwikkelingsstoornis, ze was in het ziekenhuis, de artsen haalden 24 uur lang vruchtwater uit haar placenta, ze kon zich niet bewegen, daarna had ze veel pijn, vanwege het feit dat ze in het verleden ziek was en in zo'n geval niet wilde werken!!! Ik zal bidden dat je van God precies hetzelfde probleem krijgt als wat nu mijn kind en mijn vrouw hebben, je bent een harteloos mens!
2.6.
Op 30 mei 2024 ziet [verzoekster] een mailwisseling van een productieleider aan 8 andere (leidinggevende) collega’s van [verzoekster] waarin seksueel getinte opmerkingen en al dan niet racistische uitlatingen worden gemaakt. [verzoekster] heeft hiervan melding gemaakt:
"Heren,
Ik wil toch iets intiems met Jullie delen..Omdat ik naar een ander team ga wil ik toch graag jullie met bespreken dat ik homoseksuele gevoelens heb voor een aantal Roemeense medewerkers van de [naam] .
Het liefst heb ik hem toch door de achterdeur en lekker behaard."
Reactie
[...]
Gatverdamme. Een achterwerk die behaard is heeft meestal tarrels(opgedroogd, je weet wel}. Gatverdamme!!! !
Reactie
"Beste (...],
Bedankt dat je zo open en eerlijk bent, het is allemaal ok! Waarom Roemeens?Is dat misschien ook een Kamasutra standje?!
In de tarrels blijft hij wel steken denk ik, pas op!
Zie je snel".
2.7.
Op 19 juni 2024 meldt [verzoekster] zich ziek.
2.8.
[verzoekster] heeft aangegeven niet langer in de rol van teamleider te willen reintegreren. [verzoekster] re-integreert daarom in een andere functie, te weten de functie van medewerker QA en hersteld tot 80%.
2.9.
In het re-integratieadvies van 9 december 2024 van [D] staat onder meer:
“Betrokkene is uitgevallen met belemmeringen in persoonlijke en sociaal functioneren, waarvoor ze nog steeds adequate en intensieve behandeling heeft. Momenteel is er sprake van een mismatch met de werkgever, waardoor haar ervaren belemmeringen zijn toegenomen.
Betrokkene heeft voor de gebeurtenissen welke hebben geleid tot haar uitval, altijd goed kunnen functioneren. in de functie als teamleider. Met de uitval zijn dusdanige beperkingen ontstaan, dat ze niet in staat bleek haar eigen functie uit te oefenen. Door behandeling kan ervan uitgegaan worden dat de situatie voor uitval weer bereikt zal worden en dat de belastbaarheid dusdanig zal toenemen dat ze haar oude functie weer kan uitoefenen, mits de behandelingen goed aanslaan.”
2.10.
Op 2 januari 2025 biedt [verweerster] [verzoekster] aan om de functie van QA structureel te gaan vervullen onder behoud van het huidige salaris, exclusief ploegentoeslag, en met het aanbod tot scholing.
2.11.
[verzoekster] gaat niet akkoord met dit voorstel. [verzoekster] wil een financiële vergoeding voor het verwachte inkomensverlies en immateriële schade.
2.12.
Op 19 maart 2025 hebben partijen onder leiding van een mediator met elkaar gesproken.
2.13.
Op 20 maart 2025 bericht mr. Van den Heuvel aan [verweerster] onder meer:
“(…) duidelijk geworden dat partijen niet tot elkaar zijn gekomen. Er blijft een verschil van mening, dat invloed heeft op de arbeidsrelatie. Ondanks dat cliente het graag anders had gewild, lijkt beëindiging van de arbeidsovereenkomst middels een VSO onafwendbaar.”
2.14.
Op 15 april 2025 dient [verzoekster] een klacht in bij de klachtencommissie omdat een medewerker van [verweerster] haar broekspijp heeft vastgepakt.
2.15.
Op 16 april 2025 meldt [verzoekster] zich volledig ziek.
2.16.
In het re-integratieadvies van 29 april 2025 van [D] staat onder meer:
“Betrokkene is weer gestart met werkzaamheden en wederom uitgevallen met ervaren toegenomen belemmeringen door een voorval op het werk. Zonder dit voorval zou ze niet verder zijn uitgevallen. De uitval is situatief en dient niet verder gemedicaliseerd te worden. Werkgever en werknemer dienen dit gezamenlijk op te lossen.”
2.17.
Op 15 mei 2025 dient [verzoekster] een klacht in over [E] , HR medewerker van [verweerster] , vanwege druk en bejegening.
2.18.
Op 21 mei 2025 vindt een gesprek plaats met de klachtencommissie.
2.19.
Op 26 mei 2025 bericht de klachtencommissie van [verweerster] aan [verzoekster] dat de behandeling van de klachten stopt omdat een gerechtelijke procedure is aangespannen.

3.Het verzoek, het verweer en het tegenverzoek

3.1.
[verzoekster] verzoekt de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst te ontbinden omdat [verweerster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Naast toekenning van de transitievergoeding, maakt [verzoekster] aanspraak op een billijke vergoeding van € 227.378,00 (begroot op het inkomensverlies van het verschil in inkomsten tussen haar functie als teamleider en de functie QA-medewerker). Volgens [verzoekster] is [verweerster] ernstig tekortgeschoten in haar zorgplicht en heeft [verzoekster] daardoor aanzienlijke schade gelden.
3.2.
[verweerster] voert geen verweer tegen het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. [verweerster] is in dat kader bereid de wettelijke transitievergoeding te betalen van € 23.875,99. Volgens [verweerster] is deze betaling onverplicht omdat er geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerster] . Er is geen grond voor toekenning van een billijke vergoeding.
[verweerster] heeft een tegenverzoek gedaan. [verweerster] verzoekt voor het geval het verzoek van [verzoekster] wordt afgewezen of voor zover [verzoekster] nadat zij daartoe in de gelegenheid is gesteld, haar ontbindingsverzoek intrekt, ontbinding van de arbeidsovereenkomst.

4.De beoordeling van het verzoek

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst
4.1.
Het gaat in deze zaak allereerst om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden.
4.2.
Hoewel partijen het niet geheel met elkaar eens zijn over de oorzaak van de nu bestaande gespannen arbeidsverhouding, is het de kantonrechter uit de processtukken en het verhandelde ter zitting genoegzaam gebleken dat de arbeidsrelatie geen vruchtbare toekomst meer heeft. Dit geldt temeer nu [verweerster] zich niet tegen de door [verzoekster] verzochte ontbinding verzet. Er is daarom sprake van een zodanige omstandigheid dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen, zodat het verzoek van [verzoekster] zal worden toegewezen en de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671c lid 1 en 2 onder a BW zal worden ontbonden. Omdat [verzoekster] nog de gelegenheid moet worden geboden om haar verzoek in te trekken en omdat [verweerster] bij de berekening van de transitievergoeding ook uitgaat van een einde per 1 september 2025, ziet de kantonrechter aanleiding om de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 september 2025 te ontbinden.
Transitievergoeding
4.3.
[verzoekster] verzoekt om toekenning van de transitievergoeding. Ingevolge artikel 7:673 lid 1 sub b onder 2 BW kan een transitievergoeding bij een werknemersverzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst enkel worden toegekend indien er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
4.4.
[verzoekster] heeft aangevoerd dat er sprake is van ernstige verwijtbaarheid van [verweerster] . Alhoewel [verweerster] betwist dat zij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, is [verweerster] bereid om de transitievergoeding van € 23.875,99 bruto aan [verzoekster] te voldoen. In het kader van de toekenning van de transitievergoeding hoeft de ernstige verwijtbaarheid van [verweerster] dan ook niet verder te worden besproken en zal een bedrag van € 23.875,99 aan transitievergoeding worden toegewezen.
Billijke vergoeding
4.5.
[verzoekster] verzoekt verder om toekenning van een billijke vergoeding. Voor de toekenning van een billijke vergoeding geldt ingevolge artikel 7:671c lid 2 aanhef en onder b BW dezelfde maatstaf als die voor de transitievergoeding. Een billijke vergoeding kan bij een werknemersverzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst enkel worden toegekend als er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat.
Incident met collega C (rechtsoverweging 2.2 t/m 2.4)
4.6.
In 2023 klaagt [verzoekster] dat zij wordt gestalkt/bedreigd op de werkvloer. Een voormalig uitzendkracht zou het bedrijfsterrein hebben betreden en dreigende taal hebben geuit tegen [verzoekster] . [verzoekster] verwijt [verweerster] onvoldoende veiligheids maatregelen heeft getroffen om toegang door derden op het bedrijfsterrein te voorkomen. [verzoekster] verwijt [verweerster] verder dat zij daarop niet adequaat heeft gehandeld. [verweerster] heeft echter een briefwisseling met het uitzendbureau in het geding gebracht, waaruit moet worden opgemaakt dat [verweerster] het uitzendbureau heeft aangesproken en dat het uitzendbureau contact heeft gezocht met de betreffende persoon. De betreffende persoon heeft toegezegd te zullen stoppen met zijn gedrag (zie hiervoor onder 2.3 en 2.4). Verder heeft [verweerster] [verzoekster] het advies gegeven om aangifte te doen. Voor [verweerster] was deze kwestie afgedaan. Ter zitting heeft [verzoekster] kenbaar gemaakt dat die persoon niet is gestopt met zijn gedrag. Volgens [verweerster] was dit haar niet bekend. Nergens blijkt uit dat [verzoekster] dit na mei 2024 aan [verweerster] kenbaar heeft gemaakt, zodat dit niet is vast te stellen.
4.7.
[verweerster] kan verweten worden dat zij van de afhandeling van deze klacht geen terugkoppeling aan [verzoekster] heeft gegeven. Zo heeft zij de mailwisseling met het uitzendbureau niet teruggekoppeld aan [verzoekster] . [verweerster] had verder ook zelf naar de politie kunnen gaan en [verzoekster] daarin verder kunnen ondersteunen. [verweerster] is hierin enigszins tekortgeschoten, maar van ernstig verwijtbaar handelen is geen sprake. [verweerster] stelt dat toegang tot het bedrijventerrein is voorbehouden voor werknemers met een pas, maar kan niet uitsluiten dat derden het terrein kunnen bereiken door gebruik te maken van de draaideur of toegangsdeur met behulp van werknemers. [verweerster] betwist dat zij onvoldoende maatregelen heeft getroffen om toegang tot het bedrijventerrein te reguleren. Dit levert, gelet op het verweer, ook geen ernstig verwijtbaar handelen van [verweerster] op.
Incident met collega B (rechtsoverweging 2.5)
4.8.
Verder stelt [verzoekster] dat zij een bericht heeft ontvangen van collega B. [verweerster] betwist niet dat [verzoekster] dit bericht heeft ontvangen, maar wel dat zij [verweerster] hiervan op de hoogte heeft gesteld. Volgens [verweerster] is zij pas tijdens het re-integratietraject van [verzoekster] in december 2024 hiervan op de hoogte gesteld en niet toen het plaatsvond in mei 2024. Pas ter zitting heeft [verzoekster] het Whatsappgesprek met haar leidinggevende hierover in het geding gebracht. Onduidelijk is gebleven op welk moment [verzoekster] dit bericht met haar leidinggevende heeft gedeeld. In ieder geval kan uit het whatsapp bericht met de leidinggevende niet worden afgeleid wat [verzoekster] van haar leidinggevende precies verwachtte.
Incident mail 30 mei 2024 (rechtsoverweging 2.6)
4.9.
[verzoekster] verwijt [verweerster] dat zij de melding over de mail van 30 mei 2024 niet adequaat heeft opgepakt . [verweerster] betwist dat zij de melding niet heeft opgepakt. Volgens [verweerster] heeft zij onderzoek gedaan naar de herkomst van de mail, maar was die voor haar niet te achterhalen. [verweerster] heeft dit niet aan [verzoekster] meegedeeld vanwege privacyoverwegingen en omdat de melding geen betrekking had op [verzoekster] . De afwikkeling van de mail van 30 mei 2024 had [verweerster] moeten terugkoppelen. Dan was wellicht eerder duidelijk geworden dat [verzoekster] zich zorgen maakte omdat de mail van de computer van haar beoogd leidinggevende afkomstig was en zij zich terecht zorgen maakte over de verdere samenwerking met haar leidinggevende, juist gelet op de discriminerende inhoud van bedoelde mail. Ook hier schiet [verweerster] tekort, maar dit leidt niet tot ernstig verwijtbaar handelen.
4.10.
Aannemelijk is dat bovengenoemde incidenten het door [verzoekster] ervaarde onveilige gevoel heeft versterkt, maar daarmee is, zoals gezegd, de strenge maatstaf voor ‘ernstig verwijtbaar handelen’ naar het oordeel van de kanonrechter nog niet gehaald.
Incident broekspijp (rechtsoverweging 2.14)
4.11.
[verzoekster] verwijt [verweerster] verder dat een medewerker van [verweerster] haar onaangekondigd van achteren heeft benaderd en haar broekspijp omhoog heeft getrokken. [verzoekster] heeft hierover een klacht ingediend. [verweerster] heeft die klacht opgepakt, maar is met de afhandeling daarvan gestopt omdat [verzoekster] een gerechtelijke procedure is begonnen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [verweerster] gedaan wat zij moest doen. Niet ieder gedrag van collega’s valt te voorkomen en is [verweerster] niet (ernstig) aan te rekenen.
Klacht [E] (rechtsoverweging 2,17)
4.12.
Niet is gebleken dat [verweerster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door HR te laten verzoeken om het (voortgangs)gesprek aan te gaan. In het re-integratieverslag van 29 april 2025 staat immers dat de nieuwe uitval situatief is en dat werkgever en werknemer dit samen moeten oplossen. Van dwingend en/of intimiderend gedrag van [E] jegens [verzoekster] is niet gebleken.
Functie QA-medewerker
4.13.
Voor zover [verzoekster] verder heeft willen stellen dat [verweerster] nalatig heeft gehandeld door haar wel een andere functie, de functie van QA, aan te bieden, maar niet de ploegentoeslag te willen betalen, volgt de kantonrechter [verzoekster] hierin niet. Naar het oordeel van de kantonrechter handelt [verweerster] niet verwijtbaar door niet de het verlies van de ploegentoeslag te willen opvangen. Het is [verzoekster] zelf die heeft aan gegeven niet meer te willen terugkeren in de functie van teamleider. Partijen kunnen overeenkomen dat [verzoekster] een andere functie gaat bekleden die niet in ploegendienst plaatsvindt. Dat dat gevolgen heeft voor de beloning is begrijpelijk. [verweerster] heeft bovendien een afbouwregeling van uiteindelijk een jaar aangeboden. Uit het re-integratieadvies van 9 december 2024 (zie hiervoor onder 2.9) blijkt ook dat [verzoekster] haar oude functie op termijn weer had kunnen vervullen en daarmee de daarbij behorende ploegentoeslag had kunnen behouden. Van een (medische) noodzaak om een andere functie te gaan bekleden was op dat moment (nog) geen sprake. Dat het advies door een verzekeringsarts en niet door een bedrijfsarts is gegeven, zoals door [verzoekster] gesteld, maakt naar het oordeel van de kantonrechter niet dat aan dit advies geen waarde kan worden gehecht. Dit geldt temeer nu [verzoekster] dit advies niet heeft weerlegd.
Conclusie
4.14.
De kantonrechter komt tot het oordeel dat de incidenten onder rechtsoverweging 4.6 t/m 4.12 weliswaar voor [verzoekster] als zeer vervelend en (deels) mogelijk schokkend zijn ervaren, maar zoals hierboven reeds geoordeeld leiden deze incidenten niet tot het oordeel dat [verweerster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld ook niet indien de incidenten in onderlinge samenhang worden bezien. Nu er geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van de zijde van [verweerster] , bestaat er geen aanleiding voor toekenning van een billijke vergoeding.
Intrekking
4.15.
Nu aan de door [verzoekster] verzochte ontbinding geen billijke vergoeding wordt verbonden, terwijl zij verzocht om te ontbinden met toewijzing van onder meer een billijke vergoeding, zal zij conform het bepaalde in art. 7:686a lid 6 juncto lid 7 BW in de gelegenheid worden gesteld om het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst in te trekken binnen de hierna genoemde termijn.
Proceskosten
4.16.
De vordering van [verzoekster] om [verweerster] te veroordelen in de kosten voor juridische bijstand wordt afgewezen, alleen al omdat niet een concreet bedrag wordt genoemd of gevorderd waartoe [verweerster] zou moeten worden veroordeeld. Verder geldt dat voor een vergoeding van de volledige, werkelijke proceskosten (in plaats van een forfaitaire vergoeding op basis van het liquidatietarief) slechts in uitzonderlijke omstandigheden plaats is. Daarbij moet gedacht worden aan misbruik van procesrecht, onrechtmatige daad of schending van artikel 7:611 BW. De kantonrechter is van oordeel dat daarvan hier geen sprake is.
4.17.
[verzoekster] zal als zij haar verzoek intrekt als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [verweerster] tot de datum van dit vonnis begroot op € 814,00 aan salaris gemachtigde.
4.18.
Indien [verzoekster] haar verzoek niet intrekt, ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beoordeling van het tegenverzoek

5.1.
Indien [verzoekster] haar verzoek niet intrekt en de arbeidsovereenkomst dientengevolge zal eindigen per 1 september 2025, komt het verzoek van [verweerster] om ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet meer in beeld.
Ontbinding van de arbeidsovereenkomst
5.2.
In het geval dat [verzoekster] haar verzoek wel intrekt, zal het verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op verzoek van [verweerster] worden toegewezen. Aanleiding daarvoor is de inmiddels ontstane verstoorde arbeidsverhouding op grond waarvan van [verweerster] niet langer kan worden gevergd de overeenkomst in stand te laten. Dat van een dergelijke verstoorde arbeidsverhouding sprake is, is door [verzoekster] niet weersproken en dat is uit de processtukken en het verhandelde ter zitting de kantonrechter ook genoegzaam gebleken. Herplaatsing ligt niet (langer) in de rede. Het (voorwaardelijke) tegenverzoek zal dan ook worden toegewezen. Het opzegverbod tijdens ziekte staat daaraan in dit geval niet in de weg. Het einde van arbeidsovereenkomst wordt met toepassing van artikel 7:671b lid 8 onder a BW bepaald op 1 september 2025.
Transitievergoeding
5.3.
Door [verweerster] is toegezegd dat zij ook in dit geval bereid is om de wettelijke transitievergoeding van € 23.875,99 te betalen. [verweerster] zal dan ook worden veroordeeld om dit te betalen.
Proceskosten
5.4.
De kantonrechter zal bepalen dat partijen ieder hun eigen proceskosten moeten betalen, omdat de aard van de zaak daartoe aanleiding geeft en geen sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten van één van beide partijen.

6.De beslissing

in het verzoek
6.1.
stelt partijen in kennis van het voornemen de ontbinding van de arbeidsovereenkomst uit te spreken waaraan geen billijke vergoeding wordt verbonden;
6.2.
bepaalt dat de termijn waarbinnen [verzoekster] het verzoek kan intrekken (door middel van een schriftelijke mededeling aan de griffier, met toezending van een kopie daarvan aan de gemachtigde van [verweerster] ) eindigt op dinsdag 12 augustus 2025 te 12:00 uur;
6.3.
voor het geval het verzoek niet uiterlijk op dat tijdstip ingetrokken zal zijn:
a. wordt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 september 2025 ontbonden;
b. wordt [verweerster] veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding van € 23.875,99 bruto,
c. compenseert de kantonrechter de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
d. wordt het meer of anders verzochte afgewezen;
6.4.
voor het geval het verzoek vóór dinsdag 12 augustus 2025 te 12:00 zal zijn ingetrokken, wordt [verzoekster] veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [verweerster] tot de datum van deze beschikking begroot op € 814,00, waarbij deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad zal zijn;
in het tegenverzoek
6.5.
in het geval dat [verzoekster] haar verzoek niet vóór dinsdag 12 augustus 2025 te 12:00 uur intrekt wordt het verzoek van [verweerster] afgewezen;
6.6.
in het geval dat [verzoekster] haar verzoek uiterlijk op genoemd tijdstip intrekt:
a. wordt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 september 2025 ontbonden;
b. wordt [verweerster] veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding van € 23.875,99 bruto,
c. compenseert de kantonrechter de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
d. wordt het meer of anders verzochte afgewezen;
6.7.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad [1] .
Deze beschikking is gegeven door mr. R.M. Berendsen en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2025.

Voetnoten

1.Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.