ECLI:NL:RBMNE:2025:3759

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
16-330794-23
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging zware mishandeling en mishandeling van een baby in kinderopvang

Op 21 juli 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling en mishandeling van een 8 maanden oude baby in een kinderopvang. De zaak kwam voort uit een incident op 11 mei 2023, waarbij de verdachte, werkzaam als leidster, de baby met één hand zou hebben opgepakt en omgedraaid, wat leidde tot een val en huilen van de baby. Tijdens de zitting op 7 juli 2025 heeft de officier van justitie betoogd dat de verdachte opzettelijk handelde en dat er voldoende bewijs was voor de beschuldigingen, onderbouwd door getuigenverklaringen. De verdediging daarentegen pleitte voor vrijspraak, stellende dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte opzettelijk letsel had willen toebrengen en dat de verklaringen van de getuigen inconsistent waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet volgens de geldende protocollen heeft gehandeld, maar er was onvoldoende bewijs dat zij opzettelijk of met voorwaardelijk opzet handelde om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan de baby. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de getuigen niet voldoende steun boden voor de beschuldigingen en dat er geen bewijs was dat de baby daadwerkelijk letsel had opgelopen. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van zowel de poging tot zware mishandeling als de mishandeling. De benadeelde partij, de moeder van de baby, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/330794-23 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 21 juli 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting 7 juli 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A. Drogt en van hetgeen verdachte en haar raadsman, mr. R. van den Boogert, advocaat te Nieuwerkerk a/d IJssel, naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van wat de benadeelde partij [benadeelde partij] naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd om aan baby [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel toe te brengen doordat verdachte op 11 mei 2023 in Nieuwegein
- [slachtoffer] heeft opgepakt/opgetild bij de kleding met een hand/arm waardoor het nekje van [slachtoffer] helemaal naar achteren heeft gehangen/is gevallen en/of
- [slachtoffer] vanaf een hoogte van 45 cm heeft laten vallen en/of
- [slachtoffer] grof heeft omgedraaid/neergelegd,
waardoor het hoofdje van [slachtoffer] met een bonk neer is gekomen/gevallen en [slachtoffer] begon te huilen en/of harder is gaan huilen en waarna verdachte heeft gezegd “Nu heb je wel een (goede) reden om te huilen”. Mocht dit niet bewezen worden dan zijn dezelfde handelingen subsidiair ten laste gelegd als mishandeling.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend is te bewijzen. Zij voert aan dat uit de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] blijkt dat verdachte baby [slachtoffer] ruw heeft opgepakt en terug heeft laten vallen in de box waarna [slachtoffer] harder is gaan huilen. Ook zou verdachte hebben gezegd dat [slachtoffer] nu wel een reden heeft om te huilen. De officier van justitie acht voorwaardelijk opzet bewezen, aangezien het een feit van algemene bekendheid is dat het hoofd van een baby zeer kwetsbaar is.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman bepleit vrijspraak van het laste gelegde, omdat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier voorhanden is. Hij voert aan dat uit het dossier in het geheel niet volgt dat verdachte [slachtoffer] heeft laten vallen. Bovendien is niet duidelijk geworden met welke kracht [slachtoffer] , toen verdachte haar omdraaide, is terechtgekomen op het matras/kussen in de box, noch hoe dik dit matras/kussen was. Het Openbaar Ministerie heeft hier ook geen onderzoek naar gedaan. Verder was [slachtoffer] op het moment van het incident 8 maanden oud en algemeen bekend is dat baby’s vanaf 6 maanden hun nekspieren hebben ontwikkeld en het vasthouden van het hoofdje dan eigenlijk niet meer nodig is. Ook hier heeft het Openbaar Ministerie nagelaten om onderzoek te laten verrichten door een deskundige. Daarom kan niet de conclusie worden getrokken dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door haar handelen zwaar lichamelijk letsel (zoals primair ten laste gelegd) zou kunnen optreden. Uit het handelen van verdachte noch uit haar verklaring volgt dat verdachte de bedoeling had [slachtoffer] pijn te doen of letsel toe te brengen, waardoor ook het subsidiair ten laste gelegde niet kan worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding: vaststaande feiten
Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting gaat de rechtbank uit van de navolgende feiten, die niet ter discussie staan. Verdachte was op 11 mei 2023 aan het werk als leidster van de babygroep bij kinderdagverblijf [kinderdagverblijf] in Nieuwegein. Door de verhuizing van [kinderdagverblijf] naar een andere locatie was het stressvol op de werkvloer, bijvoorbeeld doordat de leidsters hun zorgtaken moesten afwisselen met inpakwerkzaamheden, er werklui over de vloer kwamen en het brandalarm meerdere keren afging. Veel kinderen werden hierdoor onrustig, wat zich voornamelijk uitte in gehuil. Verdachte kwam na haar pauze binnen in de ruimte waar zij haar collega’s [getuige 1] en [getuige 2] zag zitten aan een tafel. Verdachte hoorde gehuil en liep naar de box waarin [slachtoffer] , een baby van 8 maanden, in diezelfde ruimte lag te huilen. Verdachte had in één hand haar spullen vast en haar andere hand was vrij. Zij opende de box en pakte [slachtoffer] met haar ene vrije hand vast.
Vervolg: verklaringen lopen deels uiteen
Vervolgens komen de verklaringen van de twee getuigen in dit dossier en verdachte op onderdelen niet met elkaar overeen. Verdachte verklaart dat [slachtoffer] huilend op haar buik lag. [slachtoffer] kon niet meer vooruit, omdat zij met haar hoofdje tegen de spijlen lag. Verdachte heeft haar met haar enige vrije hand onder de oksel vastgepakt en haar vervolgens omgedraaid.
Verdachte hoorde een geluid toen [slachtoffer] op het matrasje terechtkwam. Verdachte is geschrokken van het hele gebeuren en erkent dat zij niet volgens het protocol heeft gehandeld. Zij had [slachtoffer] namelijk met twee (lege) handen moeten oppakken.
Getuige [getuige 2] verklaart dat [slachtoffer] huilend op haar rug lag en door verdachte met één hand ongeveer 45 cm aan haar shirtje omhoog werd getild, waarbij het nekje van [slachtoffer] naar achteren ging, en [slachtoffer] vervolgens in één beweging weer werd neergelegd. Daarbij hoorde zij een bonk. Zij hoorde dat [slachtoffer] harder begon te huilen en hoorde verdachte zeggen: “Zo nu heb je wel een reden om te huilen”.
Getuige [getuige 1] verklaart dat [slachtoffer] op haar buik lag en dat zij grof werd omgedraaid door verdachte en dat zij een bonk hoorde toen [slachtoffer] met haar hoofdje terechtkwam op de ondergrond van de box, waar een matras/kleed lag. [slachtoffer] begon toen harder te huilen. Over de bewoordingen die verdachte zou hebben geuit (“zo nu heb je wel een reden om te huilen”), verklaart [getuige 1] eerst dat zij dit zelf heeft gehoord, maar later bij de rechter-commissaris verklaart zij dat zij dat heeft gehoord van getuige [getuige 2] . [getuige 1] verklaart ook dat verdachte [slachtoffer] bij haar shirt heeft gepakt.
Zowel [getuige 1] als [getuige 2] verklaren dat zij zijn geschrokken van het voorval en dat zij allebei direct na het voorval gekeken hebben of er bij [slachtoffer] letsel te zien was, wat niet zo bleek te zijn.
Vrijspraak van de poging zware mishandeling en mishandeling
De rechtbank stelt voorop dat het een feit van algemene bekendheid is dat baby’s kwetsbaar zijn en dat bij het oppakken van en de omgang met een baby voorzichtigheid geboden is. De rechtbank concludeert dat verdachte niet volgens het geldende protocol en niet op een pedagogisch verantwoorde wijze heeft gehandeld toen zij [slachtoffer] met één hand vastpakte en omdraaide. Dit heeft verdachte ook onderkend.
Geen bewijs voor het laten vallen van [slachtoffer]
Nergens uit het dossier blijkt dat verdachte [slachtoffer] heeft laten vallen, zoals opgenomen in de tenlastelegging, of zelfs gegooid zoals de officier van justitie het verwoordde op zitting.
Geen opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel
De verklaring van getuige [getuige 2] – over het omhoog tillen van [slachtoffer] tot ongeveer 45 cm waarbij het nekje helemaal naar achteren ging en de uitlating van verdachte dat [slachtoffer] na haar handeling wel een reden had om te huilen – wordt niet ondersteund door andere verklaringen of bevindingen in het dossier. Nu de verklaring van [getuige 2] op deze onderdelen op zichzelf staat, gaat de rechtbank er niet van uit dat het gegaan is zoals getuige [getuige 2] heeft verklaard. Omdat getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat zij van getuige [getuige 2] heeft gehoord dat verdachte zei dat [slachtoffer] nu een reden had om te huilen, is (ook) niet komen vast te staan dat verdachte precies deze bewoordingen heeft geuit. Het is goed voorstelbaar dat verdachte iets in die trant heeft gezegd. Maar welke woorden er precies zijn gezegd (over huilen) luistert nauw om daaraan een bedoeling tot het veroorzaken van pijn te ontlenen. De rechtbank vindt de verklaring van alleen getuige [getuige 2] daarvoor te weinig.
Vaststaat wel dat verdachte [slachtoffer] met één hand bij haar oksel of shirt heeft gepakt en grof heeft omgedraaid. Daarmee is echter niet gebleken dat verdachte opzet heeft gehad om zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] toe te brengen. Van vol opzet is daarom zeker geen sprake.
De vraag die vervolgens voorligt, is of verdachte wel voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] , door met haar handelen bewust de aanmerkelijke kans te aanvaarden dat door haar handelen zwaar lichamelijk letsel (de primair ten laste gelegde poging zware mishandeling) dan wel pijn of letsel (de subsidiair ten laste gelegde mishandeling) zou ontstaan. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Uit het dossier volgt dat er een bonkend geluid is gehoord toen [slachtoffer] met haar hoofdje op de ondergrond van de box terechtkwam, nadat verdachte haar met één hand omdraaide, en dat [slachtoffer] toen harder is gaan huilen. Uit het dossier valt echter niet af te leiden hoe hard [slachtoffer] terecht is gekomen en wat voor ondergrond precies in de box lag. Getuigen en verdachte hebben namelijk verklaard dat onderin de box een kleed of een matrasje lag, en hebben ook wisselend verklaard over de dikte daarvan. Naar de ondergrond van de box is verder geen onderzoek gedaan. Uit de verklaringen en bevindingen in het dossier blijkt dus niet dat [slachtoffer] met haar hoofdje dusdanig hard terecht is gekomen dat er een aanmerkelijke kans bestond dat dit tot zwaar lichamelijk letsel zou leiden. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling niet wettig en overtuigend bewezen.
Geen mishandeling
Voor het subsidiair ten laste gelegde moet worden bewezen dat er pijn of letsel is toegebracht én dat de verdachte dat ook opzettelijk heeft gedaan. Bij [slachtoffer] is geen letsel geconstateerd. Wel is door de getuigen waargenomen dat [slachtoffer] harder is gaan huilen na het voorval. Hoewel het naar het oordeel van de rechtbank voorstelbaar is dat [slachtoffer] pijn had na het onverwachte, hardhandige omdraaien en terechtkomen, kan het harder huilen ook verband houden met de schrik die gepaard is gegaan met deze handeling. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat [slachtoffer] pijn heeft gehad. Ook kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad om pijn te veroorzaken bij [slachtoffer] . Zoals hiervoor is overwogen kan alleen worden vastgesteld dat verdachte [slachtoffer] met één hand heeft vastgepakt en grof heeft omgedraaid. Hoe dat precies is gegaan is – hoe onbevredigend ook – niet geheel duidelijk geworden. Dat dit op zo’n wijze is gedaan dat dit evident tot pijn zou leiden, kan de rechtbank niet vaststellen. Gelet op de stellige ontkenning van verdachte dat zij [slachtoffer] (of ieder ander kindje in haar 21-jarige carrière in de kinderopvang) pijn heeft willen doen, kan de rechtbank daarom niet vaststellen dat verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van pijn. Dit brengt mee dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de aan haar ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer] .
Conclusie
Uit het dossier blijkt dat verdachte [slachtoffer] hardhandig met één hand heeft omgedraaid en dat dit niet volgens het protocol was. Verdachte had als medewerker van het kinderdagverblijf bij uitstek de verantwoordelijkheid om zorgvuldig om te gaan met [slachtoffer] . Zij is daarin tekort geschoten. De rechtbank benadrukt echter dat niet elke onvoorzichtigheid of onzorgvuldigheid ook direct meebrengt dat sprake is van een strafbaar feit. Zoals de rechtbank hiervoor heeft toegelicht, biedt het dossier voor die conclusie onvoldoende steun. Verdachte zal integraal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.

5.BENADEELDE PARTIJ

[benadeelde partij] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 934,32. Dit bedrag bestaat uit € 184,32 materiële schade en € 750,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat de vordering ten aanzien van het materiële gedeelte moet worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Over het immateriële gedeelte voert zij aan dat [benadeelde partij] als de moeder van het slachtoffer in dit geval geen recht heeft tot toekenning van smartengeld.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman voert primair aan dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen omdat verdachte moet worden vrijgesproken. Hij stelt zich subsidiair op hetzelfde standpunt als de officier van justitie.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering nu verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.

6.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en
spreekt verdachte daarvan vrij;
Benadeelde partij [benadeelde partij]
- verklaart [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Maas, voorzitter, mr. J.P. Verboom en mr. G.M.C. Klink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.S. Stekkel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 juli 2025.
De voorzitter is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 11 mei 2023 te Nieuwegein ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om aan baby [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe
te brengen,
- die [slachtoffer] heeft (op)gepakt/opgetild bij de kleding (rond haar buikje) met een
hand/arm, althans met onvoldoende ondersteuning, waardoor het nekje van die
[slachtoffer] helemaal naar achteren heeft gehangen / is gevallen en/of
- die [slachtoffer] vanaf een hoogte van 45 cm, althans een hoogte, heeft laten vallen en/of
- die [slachtoffer] grof heeft omgedraaid/neergelegd,
ten gevolge waarvan (het hoofdje van) die [slachtoffer] met een (harde) bonk, althans met
een hoorbaar geluid in de box/commode, althans op een harde ondergrond, neer is
gekomen/gevallen en/of ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is begonnen te huilen en/of
harder is gaan huilen
waarna zij heeft gezegd "Nu heb je wel een (goede) reden om te huilen", althans
woorden van gelijke strekking
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij op of omstreeks 11 mei 2023 te Nieuwegein de baby [slachtoffer] heeft mishandeld
door
- die [slachtoffer] op te pakken/tillen bij de kleding (rond haar buikje) met een hand/arm,
althans met onvoldoende ondersteuning, waardoor het nekje van die [slachtoffer]
helemaal naar achteren hing/viel en/of
- die [slachtoffer] vanaf een hoogte van 45 cm, althans een hoogte, te laten vallen en/of
- die [slachtoffer] grof om te draaien/neerleggen,
ten gevolge waarvan (het hoofdje van) die [slachtoffer] met een (harde) bonk, althans met
een hoorbaar geluid in de box/commode, althans op een harde ondergrond, neer
kwam/viel en/of ten gevolge waarvan die [slachtoffer] begon te huilen en/of harder huilde
waarna zij heeft gezegd "Nu heb je wel een (goede) reden om te huilen", althans
woorden van gelijke strekking
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )