ECLI:NL:RBMNE:2025:3784

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 juli 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
C/16/574952 / FO RK 24-557
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor wijziging van verblijfplaats van minderjarige in gezinshuis afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de verblijfplaats van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De GI, Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, verzocht om vervangende toestemming voor de wijziging van het verblijf van [minderjarige] van het huidige gezinshuis naar een ander gezinshuis. De rechtbank heeft de zaak eerder behandeld op 5 juli en 25 juli 2024, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming werd gevraagd om onderzoek te doen. De rechtbank heeft diverse stukken ontvangen, waaronder rapporten van de Raad en reacties van betrokkenen. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 juni 2025 zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de GI, de gezinshuisouders, de moeder van [minderjarige] en vertegenwoordigers van de Raad.

De rechtbank heeft vastgesteld dat [minderjarige] sinds juli 2019 in het gezinshuis verblijft en dat zij daar een sterke hechting heeft ontwikkeld. De rechtbank weegt de belangen van [minderjarige] en concludeert dat de hechting aan het gezinshuis zwaarder weegt dan het mogelijke loyaliteitsconflict dat zij ervaart tussen haar moeder en de gezinshuisouders. De rechtbank wijst het verzoek van de GI af, omdat een wijziging van verblijfplaats grotere risico's met zich meebrengt dan de huidige situatie. De rechtbank benadrukt het belang van stabiliteit en continuïteit in het leven van [minderjarige].

De rechtbank wijst ook het verzoek van het gezinshuis om een bijzondere curator te benoemen af, omdat er al eerder een bijzondere curator was toegewezen. De rechtbank concludeert dat de huidige situatie in het gezinshuis voor [minderjarige] het beste is, ondanks de zorgen over de kloof tussen de levensbeschouwing van de gezinshuisouders en die van de moeder. De rechtbank roept alle betrokkenen op om constructief samen te werken in het belang van [minderjarige].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/574952 / FO RK 24-557
Beschikking van 3 juli 2025
in de zaak van:
de gecertificeerde instelling
Leger Des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd in Utrecht,
hierna te noemen: de GI,
Over
[minderjarige], geboren op [2015] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A.G. Ouwejan,
de gezinshuisouders van [gezinshuis] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ),
hierna ook wel te noemen: de gezinshuisouders,
advocaat mr. D.M.N. Metry.
De rechtbank merkt als informant aan:
Pactum Jeugd- en Opvoedhulp,
regio Oost,
hierna te noemen: Pactum.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
In deze zaak heeft eerder, op 5 juli 2024 en 25 juli 2024, een mondelinge behandeling plaatsgevonden. In de beschikking van 25 juli 2024 heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank de beslissing over het verzoek van de GI aangehouden en de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) gevraagd onderzoek te doen.
1.2.
De rechtbank heeft daarna de volgende stukken ontvangen:
  • het raadsrapport van 13 maart 2025, binnengekomen bij de rechtbank op 17 maart 2025;
  • het verzoek om uitstel van het gezinshuis tevens inhoudende zelfstandig verzoek (met bijlage), binnengekomen bij de rechtbank op 26 maart 2025;
  • de schriftelijke reactie van het gezinshuis op het raadsrapport (met bijlage), binnengekomen bij de rechtbank op 28 maart 2025;
  • de schriftelijke reactie van de moeder op het schrijven van het gezinshuis, van 8 april 2025;
  • het bericht van de GI van 6 mei 2025, binnengekomen bij de rechtbank op 2 juni 2025;
  • het bericht van het gezinshuis (met bijlagen), binnengekomen bij de rechtbank op 2 juni 2025.
1.3.
De mondelinge behandeling is voortgezet op 5 juni 2025. Daarbij waren aanwezig:
- [A] en [B] , namens de GI;
- [C] , namens het gezinshuis, met mr. D.M.N. Metry;
- de moeder met mr. A.G. Ouwejan;
- [D] en [E] , namens de Raad;
- [F] , namens pleegzorgorganisatie Pactum.
1.4.
De rechtbank heeft aan [minderjarige] gevraagd wat zij van het verzoek van de GI vindt. [minderjarige] heeft op 3 juni 2025 met twee rechters van de meervoudige kamer van deze rechtbank gesproken.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van 18 januari 2022 is het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd en is [minderjarige] onder voogdij gesteld van de GI.
2.2.
[minderjarige] verblijft sinds juli 2019 in het [gezinshuis] .
2.3.
In de beschikking van 14 augustus 2024 heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank de beslissing over het verzoek van de GI aangehouden in afwachting van de resultaten van een gedragskundig onderzoek door de Raad ter beantwoording van door de rechtbank in die beschikking geformuleerde vragen.
2.4.
In het rapport van 13 maart 2025 heeft de Raad antwoord gegeven op deze vragen.

3.De verzoeken

HHHet verzoek van de GI

3.1.
De GI verzoekt op grond van artikel 1:336a lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) aan de rechtbank om vervangende toestemming te verlenen tot wijziging van het verblijf van [minderjarige] van het huidige gezinshuis naar een ander gezinshuis.
Het verzoek van het gezinshuis
3.2.
Het gezinshuis verzoekt om een bijzondere curator over [minderjarige] te benoemen.

4.De beoordeling

De beslissing
4.1.
De rechtbank wijst het verzoek van de GI af. Dit betekent dat de rechtbank de GI geen toestemming verleent om het blokkaderecht van de pleegouders te doorbreken. Het verzoek van het gezinshuis om een bijzondere curator te benoemen wijst de rechtbank ook af. Hierna legt de rechtbank uit waarom zij deze beslissing neemt.
Het juridisch kader
4.2.
Wanneer een pleegouder een kind in zijn of haar gezin een jaar lang verzorgd en opgevoed heeft, kan de voogd alleen met instemming van de pleegouder de verblijfplaats van het kind wijzigen. [1] De pleegouder kan de wijziging van het verblijf blokkeren door toestemming te weigeren. Deze bepaling geldt ook voor een gezinshuis als dat vergelijkbaar is met een pleeggezin. Dat is hier het geval. [minderjarige] woont al zes jaar in het gezinshuis. Omdat zij buiten de eigen kinderen van de gezinshuisouders het enige kind is dat daar woont, fungeert het gezinshuis in feite als pleeggezin. Het gezinshuis heeft dus een blokkaderecht en heeft zich daar ook op beroepen. Dat blokkaderecht heeft in dit geval extra gewicht omdat al jaren geleden is bepaald dat het perspectief van [minderjarige] niet meer bij de moeder ligt maar in het gezinshuis. De rechtbank kan een verzoek van de voogd om dit blokkaderecht te doorbreken, door middel van het verlenen van vervangende toestemming, alleen toewijzen als dat in het belang van het kind noodzakelijk is. [2]
De relevante voorgeschiedenis
4.3.
[minderjarige] heeft een belaste voorgeschiedenis. Zij heeft sinds haar geboorte afwisselend bij haar moeder en in verschillende pleeggezinnen/gezinshuizen gewoond omdat de moeder niet voor haar kon zorgen. [minderjarige] heeft een verhoogde opvoedvraag- en behoefte. Zij is gediagnosticeerd met een ambivalente hechting. Toen [minderjarige] drie jaar oud was is zij in het huidige gezinshuis terecht gekomen. De gezinshuisouders maken deel uit van een evangelische gemeente. Het gezinshuis heeft aldus een christelijke grondslag en was toen verbonden aan een zorgboerderij met een zelfde grondslag, waar zorg werd verleend aan kinderen die dat nodig hadden. De gezinshuismoeder runde samen met personeel de zorgboerderij. [minderjarige] kwam wel op zorgboerderij, omdat die gelegen was op het perceel waarop de gezinshuisouders wonen, maar in tegenstelling tot de andere kinderen die bij de zorgboerderij verbleven, maakte zij deel uit van het gezin van de gezinshuisouders. Aldus fungeerde dat gezin, onder het keurmerk van de zorgboerderij, als gezinshuis voor [minderjarige] . Zij woont daar inmiddels zes jaar samen met de gezinshuisouders en een aantal nog thuis wonende eigen kinderen van de gezinshuisouders en gaat in de omgeving van het gezinshuis naar een christelijke school. Het perspectief van [minderjarige] is in 2020 bepaald in het gezinshuis en niet langer bij de moeder. Zij ziet haar biologische moeder sinds april 2021 éénmaal per twee weken op woensdagmiddag onder begeleiding, meestal op het terrein van het gezinshuis. Haar biologische vader is buiten beeld.
4.4.
De moeder van [minderjarige] heeft (mede) door het christelijke karakter van het gezinshuis, nooit achter de plaatsing van [minderjarige] bij het gezinshuis kunnen staan. Er is tussen de moeder en de gezinshuisouders een groot verschil in opvoedstijl en levensbeschouwing. In de loop der tijd is het christelijke geloof in het gezinshuis, met name bij de gezinshuismoeder, een steeds grotere rol gaan spelen. Begin 2024 hebben enkele ouders van kinderen die op de zorgboerderij verbleven klachten geuit over de zorgboerderij. Deze klachten hadden betrekking op de (on)veiligheid op de zorgboerderij. De kinderen zouden hard moeten werken en zouden weinig te eten hebben gekregen. Verder zou sprake zijn van geloofsindoctrinatie. Deze klachten hebben veel aandacht van de (regionale) media gekregen. Ook de moeder van [minderjarige] heeft de media gezocht. Uiteindelijk heeft de Klachtencommissie Landbouw en Zorg een aantal klachten gegrond verklaard. Dit heeft er toe geleid dat er geen kinderen meer werden geplaatst op de zorgboerderij en de zorgboerderij heeft haar kwaliteitskeurmerk verloren. De in de publiciteit geuite zorgen hebben de moeder in haar weerstand tegen de plaatsing van [minderjarige] in het gezinshuis bevestigd, waardoor zij de plaatsing niet langer verantwoord vindt. De GI is eerst altijd achter de plaatsing van [minderjarige] in het gezinshuis blijven staan, ondanks de grote weerstand van de moeder, maar is daar inmiddels op teruggekomen.
De grondslag van het verzoek van de GI
4.5.
De GI wil het verblijf van [minderjarige] in het gezinshuis beëindigen en haar overplaatsen naar een ander gezinshuis. Redengevend hiervoor is de “levensgrote kloof” in levensovertuiging tussen de moeder en het gezinshuis en hetgeen [minderjarige] daarvan meekrijgt. [minderjarige] heeft volgens de GI te maken met twee werelden die moeilijk met elkaar te verenigen zijn. Voor [minderjarige] kan dit verwarrend zijn en (op de lange termijn) zorgen voor een bedreiging in haar identiteitsontwikkeling. Door de negatieve publiciteit over het gezinshuis is de kloof tussen de moeder en het gezinshuis inmiddels zo groot geworden dat deze niet meer te overbruggen is. [minderjarige] zit hierdoor in een loyaliteitsconflict dat druk legt op de omgang met de moeder en ontregeling veroorzaakt bij [minderjarige] rond de omgangsmomenten. Daardoor kan [minderjarige] zich niet goed ontwikkelen. De GI vreest dat dit loyaliteitsconflict niet zal afnemen maar eerder zal toenemen als zij niet naar een andere plek zal gaan. De GI ziet weliswaar dat [minderjarige] in het gezinshuis is gehecht en dat een wijziging van haar verblijfplaats mogelijk zal zorgen voor een trauma bij haar, maar op de huidige plek blijven zal de situatie van [minderjarige] niet verbeteren. Volgens de GI kan [minderjarige] , omdat zij in staat was zich te hechten aan het gezinshuis, zich weer opnieuw hechten op een nieuwe plek. Als [minderjarige] in het huidige gezinshuis blijft, maakt de GI zich grote zorgen over de verdere ontwikkeling van [minderjarige] . [minderjarige] laat nog steeds gedragsproblemen zien. De GI vraagt zich daarnaast af of de gezinshuismoeder in de toekomst in staat zal zijn om een brug te slaan tussen haar eigen opvattingen en de wellicht veranderende opvattingen van [minderjarige] . Het loyaliteitsconflict is volgens de visie van de GI zo groot dat dit prevaleert boven de hechting van [minderjarige] in het gezinshuis. Om de overgang voor [minderjarige] niet te groot te maken, zal zij wel opnieuw in een christelijke omgeving moeten worden geplaatst.
De visie van de Raad
4.6.
De Raad adviseert de rechtbank om het verzoek van de GI toe te wijzen en dus de verblijfplaats van [minderjarige] te wijzigen. De Raad maakt zich zorgen of er voldoende ruimte is voor de biologische familie van [minderjarige] in het gezinshuis. De Raad ziet dat [minderjarige] is gehecht in het gezinshuis. Dit is positief voor haar ontwikkeling, maar in de huidige situatie is het voor [minderjarige] lastig, zo niet onmogelijk om tegelijkertijd loyaal te zijn aan haar moeder. De kloof is te groot. Dit kan [minderjarige] belemmeren om zich volledig te kunnen ontwikkelen en stappen te blijven zetten in haar sociaal-emotionele ontwikkeling en haar identiteitsontwikkeling. Daarbij vraagt de Raad zich af of het gezinshuis gelet op hun vergaande wijze van belijden van het christelijke geloof door een pleegzorgscreening zou komen. Deze wijze van belijden (waar [minderjarige] bij wordt betrokken) is niet passend bij het zorgdragen voor een kind van een ander. De Raad is van mening dat het gezinshuis om die reden geen perspectiefbiedende plek voor [minderjarige] kan zijn. Een overplaatsing zou weliswaar een nieuwe hechtingsbreuk op kunnen leveren, maar uit de literatuur is bekend dat, indien kinderen zich hebben kunnen hechten, zij ook in staat zijn zich opnieuw te hechten in een nieuwe situatie, ondanks bestaande hechtingsproblematiek. Dit zal niet makkelijk zijn voor [minderjarige] , maar met de juiste begeleiding zal dit tijdelijk zijn, aldus de Raad.
De visie van Pactum
4.7.
Pactum (de pleegzorginstantie die [minderjarige] en het gezinshuis begeleidt) is van mening dat het risico en de nadelen van een overplaatsing van [minderjarige] naar een nieuwe plek zwaarder wegen dan de nadelen van het blijven wonen in het huidige gezinshuis. Pactum stond hier eerder anders in maar zij ziet dat [minderjarige] het goed doet in het gezinshuis en ook gehecht is aan het gezin van de gezinshuisouders, de boerderij, de dieren en de school. Er is inderdaad sprake van tegengestelde loyaliteiten, maar de tegenstelling is niet dusdanig groot dat [minderjarige] zich tegen haar moeder afzet. Een ernstig loyaliteitsconflict kan leiden tot ouderverstoting, maar daarvan is bij [minderjarige] geen sprake. [minderjarige] is altijd blij om haar moeder te zien tijdens de omgangsmomenten. Een overplaatsing van [minderjarige] zou betekenen dat [minderjarige] naar een andere school moet, dat zij opnieuw te maken krijgt met een hechtingsbreuk, zich opnieuw zal moeten gaan hechten en moeten leren om volwassenen te vertrouwen. Het risico bestaat dat [minderjarige] gaat ageren tegen een overplaatsing, omdat zij graag wil blijven wonen in het gezinshuis en het haar moeder kwalijk zal nemen dat zij bij haar huidige plek weg moet. Dit kan er voor zorgen dat [minderjarige] meer gedragsproblemen gaat ontwikkelen die binnen een nieuwe plaatsing mogelijk snel tot escalatie zullen leiden. Daarnaast heeft Pactum het vermoeden dat de moeder het nieuwe gezinshuis (op termijn) evenmin zal accepteren. Het ontbreken van een keurmerk van de zorgboerderij is voor Pactum geen reden om te stoppen met de plaatsing of begeleiding voor [minderjarige] .
De visie van het gezinshuis
4.8.
De gezinshuisouders zijn het niet eens met het verzoek van de GI. Zij willen graag dat [minderjarige] bij hen blijft wonen. Het is niet in het belang van [minderjarige] als zij – tegen haar wil in – zal moeten veranderen van woonplek. De gezinshuisouders vrezen dat een overplaatsing [minderjarige] geen goed zal doen en opnieuw tot grote hechtings- en gedragsproblematiek bij haar zal leiden. [minderjarige] wordt in het gezinshuis omringd door mensen die om haar geven en van haar houden. De moeder zal altijd onderdeel uitmaken van het leven van [minderjarige] en [minderjarige] kan, als zij daaraan toe is, haar eigen keuzes maken. Ook een ander pleegkind dat in het gezinshuis heeft gewoond, heeft dat bijvoorbeeld gedaan op 16-jarigeleeftijd en dat is goed.
De gezinshuisouders zijn het niet eens met de klachten die enkele ouders van kinderen van de zorgboerderij hebben geuit. De kinderen hielpen onder begeleiding op de boerderij mee met het verzorgen van de dieren, maar hoefden zeker niet hard te werken. Ook kregen zij voldoende te eten. De ouders van de kinderen waren bovendien op de hoogte van het christelijke karakter van de zorgboerderij. Het waren kwetsbare kinderen die op de zorgboerderij verbleven met kwetsbare ouders. In dat licht moeten de klachten bezien worden die enkele ouders hebben geuit.
De visie van de moeder
4.9.
De moeder is het eens met het verzoek van de GI. De huidige gezinshuissituatie is niet meer in het belang van [minderjarige] . De wijze waarop het geloof binnen het gezinshuis wordt beleden, is niet slechts een persoonlijke levensovertuiging, maar een allesdoordringende cultuur. Dit leidt ertoe dat [minderjarige] moeite heeft met het feit dat haar moeder niet in God gelooft en dat haar identiteitsontwikkeling in een rigide religieuze context plaatsvindt, zonder ruimte voor andere perspectieven. Dit is in strijd met het recht van [minderjarige] op vrije ontwikkeling van haar identiteit. De kloof tussen het gezinshuis en de moeder is sinds de klachten over de zorgboerderij groter geworden en niet te herstellen. Het vertrouwen van de moeder in het gezinshuis is onherstelbaar beschadigd. De gezinshuismoeder is de laatste tijd meer meegaand, maar dit voelt niet oprecht voor de moeder. De moeder heeft het gevoel niet erkend en niet geaccepteerd te worden. Zij is bang dat als [minderjarige] in het gezinshuis blijft wonen, zij wereldvreemd wordt en de moeder zal gaan afwijzen om wie zij is.
Het oordeel van de rechtbank
4.10.
De rechtbank ziet zich in deze zaak voor de vraag gesteld wat zwaarder weegt: de hechting van [minderjarige] aan het gezinshuis of het (mogelijke) loyaliteitsconflict waar [minderjarige] zich in bevindt. Anders gezegd: weegt het opgroeien op een andere plek waar meer ruimte is om onbelast contact te hebben met haar moeder op tegen een hechtingsbreuk met haar primaire verzorgers. Gezien de hierboven weergegeven standpunten in deze zaak constateert de rechtbank dat de betrokkenen lijnrecht tegenover elkaar staan bij de beantwoording van de deze vraag. Daarnaast constateert de rechtbank dat zowel de Raad als Pactum tijdens de onderhavige procedure van standpunt zijn veranderd. Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat het niet in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is dat haar verblijfplaats wordt gewijzigd. De rechtbank is dus van oordeel dat [minderjarige] bij de gezinshuisouders moet blijven wonen. Daarbij acht de rechtbank het volgende van belang.
4.11.
[minderjarige] is een meisje, van bijna tien jaar oud, met een ambivalente hechtingsstijl, voortkomend uit de redenen die tot haar uithuisplaatsing en uiteindelijk ook tot de beëindiging van het gezag van de moeder hebben geleid. Zij is erg gebaat bij duidelijkheid en structuur en heeft sterk de behoefte aan controle. Kinderen met hechtingsproblemen hebben weinig vertrouwen in zichzelf en in anderen. [minderjarige] heeft angst om afgewezen te worden. [minderjarige] woont nu zes jaar in het gezinshuis en is inmiddels aan de gezinshuisouders en hun kinderen gehecht. Zij beschouwt hen als haar familie en wil daar blijven. Het gezinshuis biedt [minderjarige] een liefdevolle en veilige plek, waar [minderjarige] het naar haar zin heeft. In het gezinshuis is duidelijkheid, structuur en regelmaat, waar [minderjarige] bij gebaat is.
Dat wordt bevestigd door objectieve informatie vanuit Pactum en vanuit de school van [minderjarige] en door de voogdijrapportage van 11 januari 2024 van de GI. In die rapportage, die dateert van voor de mediastorm, staat dat [minderjarige] op haar plek zit bij het gezinshuis en dat het een plek is waar [minderjarige] kan toekomen aan haar ontwikkelingstaken.
4.12.
Het is de kloof tussen de moeder en het gezinshuis en het daaruit voortvloeiend loyaliteitsconflict bij [minderjarige] die de GI van inzicht hebben doen veranderen. De rechtbank heeft inderdaad gelezen, gehoord en gezien dat er sprake is van een kloof tussen het leven van [minderjarige] bij de gezinshuisouders en de wereld waarin de moeder van [minderjarige] leeft. De rechtbank heeft ook er kennis van genomen dat de levenswijze van de gezinshuisouders zo anders is dat dit weerstand oproept bij de moeder en tot zorgen bij de moeder leidt. Hetgeen in de media over het gezinshuis is verschenen heeft die situatie er niet beter op gemaakt, hoewel er zeker ook vragen gesteld kunnen worden bij de gegrondheid van een aantal klachten en de wijze waarop die door de Klachtencommissie zijn onderzocht. Wat [minderjarige] betreft staat in ieder geval vast dat op dit moment van onveiligheid geen sprake is en dat is voor de rechtbank doorslaggevend.
4.13.
De rechtbank deelt de zorgen van de Raad en de GI over het mogelijke loyaliteitsconflict waarin [minderjarige] zich bevindt, maar niet in dezelfde mate. Uit informatie van school en Pactum volgt dat [minderjarige] immers minder dan voorheen last lijkt te hebben van gedragsproblemen en dat het ook op school beter met haar gaat. Ze is geduldiger geworden, handelt bewuster en kan in toenemende mate reflecteren op haar eigen gedrag. Pactum ziet dat [minderjarige] zich positief blijft ontwikkelen en minder ontregelt van de bezoeken met de moeder.
4.14.
De rechtbank heeft kennis genomen van de bezwaren van de moeder, de GI en de Raad over de vergaande wijze waarop in het gezinshuis het geloof wordt beleden, zeker omdat dit sterk afwijkt van de opvattingen van de moeder. De rechtbank kan zich voorstellen dat dit de omgang tussen [minderjarige] en de moeder bemoeilijkt, ook al doet de moeder haar best om dit niet aan [minderjarige] te laten blijken. Vooralsnog lijkt het verschil in levens- en geloofsovertuiging tussen het gezinshuis en de moeder bij [minderjarige] niet tot grote problemen te leiden, omdat [minderjarige] volgens Pactum altijd blij is haar moeder te zien. Voor zover de Raad vreest dat het gezinshuis [minderjarige] niet voldoende ruimte kan en wil bieden voor de relatie van [minderjarige] met haar moeder, omdat [minderjarige] nu slechts (beperkt) begeleid contact met haar moeder heeft in het gezinshuis, merkt de rechtbank op dat het de GI en Pactum zijn die beslissen over de omgang tussen [minderjarige] en haar moeder. Het gezinshuis heeft daar geen invloed op en is slechts volgend. De rechtbank begrijpt daarom ook niet goed waarom dit de gezinshuisouders wordt tegengeworpen. Verder acht de rechtbank de zorgen van de moeder en de GI over de mate waarin de moeder wordt betrokken bij het leven van [minderjarige] onvoldoende geobjectiveerd. Weliswaar constateert de rechtbank dat de moeder geen omgang heeft met [minderjarige] in het woonhuis van [minderjarige] , maar zij heeft ook gelezen en gezien dat de moeder actief wordt betrokken bij de inrichting van de omgang, dat [minderjarige] ook buiten het gezinshuis contact kan hebben met de moeder, dat de gezinshuismoeder zich hiervoor actief inzet en dat er prettig WhatsApp-contact lijkt te zijn tussen de gezinshuismoeder en de moeder van [minderjarige] . Om die reden is de rechtbank er niet zo bang voor dat er bij [minderjarige] (op termijn) geen ruimte zal zijn voor (de familie van) haar moeder. [minderjarige] weet wie haar moeder is, dat zij halfzusjes heeft en zelfs tante is van het kleinkind van de moeder. Zij ziet de moeder om de week en is dan blij om haar te zien. Ook in het gesprek met de rechters praat [minderjarige] vrij over haar moeder en de familie van de moeder. Pactum zegt ook dat de tegengestelde loyaliteit niet zo groot is dat [minderjarige] zich tegen haar moeder afzet.
Wat betreft de door de Raad opgeworpen vraag hoe [minderjarige] in de toekomst om zal gaan met de verschillen in levensovertuiging van haar moeder en die van het gezinshuis, nu [minderjarige] zich daar meer bewust van lijkt te worden, merkt de rechtbank op dat dit inderdaad onzeker is. Of dit in de toekomst tot problemen zal leiden staat dus nu nog niet vast.
4.15.
Tegenover de zorgen van de GI en de Raad en de bezwaren van de moeder tegen het gezinshuis staat de zekerheid dat een overplaatsing naar een ander gezinshuis opnieuw een hechtingsbreuk zou opleveren, die een grote impact op [minderjarige] zal hebben. Dit is des te bezwaarlijker omdat [minderjarige] , voordat zij in dit gezinshuis kwam, al een aantal overplaatsingen heeft meegemaakt. De rechtbank is het met de Raad eens dat het
in theoriezo is dat als een kind, in staat is gebleken zich te hechten aan een pleeggezin, dat weer opnieuw kan, ook al is het kind ambivalent gehecht. Het is echter de vraag hoe een hechtingsbreuk voor [minderjarige]
in de praktijkuit zal pakken. De rechtbank ziet grote risico’s aan het wijzigen van de verblijfplaats van [minderjarige] . Een wijziging van de verblijfplaats zal mogelijk zorgen voor een (nieuw) trauma bij [minderjarige] en de problematiek mogelijk alleen maar erger maken, terwijl het nu juist beter met haar gaat. Zoals de Raad in het raadsrapport schrijft, kan het ook zijn dat hierdoor de relatie tussen [minderjarige] en haar moeder (tijdelijk) onder druk zal komen te staan omdat [minderjarige] op een plek terecht zal komen waar zij niet wil zijn terwijl bij [minderjarige] nu al het idee leeft dat de huidige onrust over het gezinshuis is veroorzaakt door wat haar moeder over het gezinshuis in de media heeft gezegd. Daarnaast zou het ook nog zo kunnen zijn dat [minderjarige] de gezinshuisouders gaat verwijten dat zij daar weg moest, terwijl zij juist de mensen zijn bij wie zij zich veilig voelt. Het gevoel hebben dat je dit wordt aangedaan door de mensen om je heen van wie je houdt, bij wie je je veilig voelt en waar je al meer dan zes jaar woont, zal ongetwijfeld veel schade toebrengen, zeker bij een meisje dat ambivalent is gehecht en nu al veel moeite moet doen om zich met de eerder opgelopen schade, zo goed als mogelijk te kunnen ontwikkelen. Er is dus sprake van een groot ‘afbreuk risico’ voor [minderjarige] . Tegelijkertijd constateert de rechtbank dat de GI (en de Raad) nog niet lijken hebben nagedacht over een plan en de wijze waarop [minderjarige] moet worden begeleid bij deze grote wijziging in haar leven. Zo kon op de zitting door de Raad en de GI niet worden benoemd welke reden aan [minderjarige] voor de overplaatsing zou moeten worden gegeven. Evenmin kon de vraag worden beantwoord wat de nieuwe verblijfplaats voor [minderjarige] zal zijn. Het gezinshuis dat hier eerder voor in beeld was, in de omgeving van moeder, is inmiddels niet meer beschikbaar omdat dit gezinshuis [minderjarige] met haar problematiek niet kan bieden wat zij nodig heeft. Omdat een nieuwe plek ook een christelijke levensovertuiging zal moeten hebben, is het evenmin zeker dat de moeder die nieuwe plek wel zou accepteren. Ook vindt de rechtbank het bezwaarlijk als [minderjarige] van school zou moeten wisselen. Alles wat voor haar vertrouwd is valt dan weg. Voorwaarde voor een overplaatsing is verder dat die, met hulp en begeleiding vanuit de GI gepaard zou moeten gaan. Ook daarvan weet de rechtbank niet of dat zo gemakkelijk te realiseren is als nu wordt voorgesteld gelet op de in de jeugdzorg helaas aanwezige schaarste aan mankracht en middelen. De rechtbank vreest dat alle aanpassing weer opnieuw van [minderjarige] zou moeten komen.
4.16.
Concluderend komt de rechtbank tot het oordeel dat een wijziging van de verblijfsplek van [minderjarige] grotere risico’s met zich meebrengt dan opgroeien in het huidige gezinshuis. Dat maakt dat de rechtbank het verzoek van de GI afwijst.
4.17.
Het voorgaande neemt niet weg dat de rechtbank weldegelijk ziet dat de tegenstelling tussen de bij [minderjarige] betrokken volwassenen een ingewikkeld punt blijft nu [minderjarige] in het gezinshuis blijft wonen. De bijzonder curator schreef in haar rapport van 24 september 2022 al dat met terugwerkende kracht betwijfeld zou kunnen worden of [minderjarige] destijds in het huidige gezinshuis had moeten worden geplaatst. Deze beslissing is echter niet meer terug te draaien en inmiddels woont [minderjarige] hier al jaren. Hierin gaat, door onderhavige beslissing van de rechtbank, ook geen verandering komen.
4.18.
Dit betekent dat de moeder de plaatsing van [minderjarige] in het gezinshuis moet accepteren. Zij is dat aan haar dochter verplicht, zoals het ook de verplichting van het gezinshuis is om de moeder te accepteren zoals zij is. Dat vergt van alle betrokkenen inzet. Het blijft van groot belang dat het contact tussen de gezinshuismoeder en de moeder niet alleen naar uiterlijke schijn maar ook echt positief blijft en gaat verlopen. De rechtbank kan zich voorstellen dat de GI, als voogd van [minderjarige] , zich actiever dan zij nu lijkt te hebben gedaan, gaat bemoeien met het toezicht op en de voortgang van [minderjarige] in het gezinshuis en de verhoudingen tussen de betrokkenen. Daarbij kan de rechtbank zich ook voorstellen dat de GI als voogd gaat kijken naar de omgangsregeling tussen [minderjarige] en de moeder. Misschien kan hier een andere invulling aan worden gegeven, door de omgang bijvoorbeeld af en toe ook bij de moeder thuis te laten plaatsvinden. Ook is van belang dat voor iedereen (en met name voor [minderjarige] ) duidelijk is en blijft dat de moeder een belangrijk onderdeel van het leven van [minderjarige] vormt, ook al ligt haar perspectief niet meer bij de moeder. Daarnaast is van belang dat aan [minderjarige] voldoende ruimte wordt geboden bij het ontwikkelen van haar eigen levensbeschouwelijke overtuigingen.
4.19.
De rechtbank wil de gezinshuismoeder tot slot wel meegeven dat zij zich moet realiseren dat er met ogen van buiten gekeken wordt naar de wijze waarop er zorg wordt gedragen voor het kind van iemand anders in een gezinshuis. Er moet dus terughoudend omgegaan worden met het betrekken van [minderjarige] bij – voor de buitenwereld – controversiële uitingen van het geloof, zoals evangelisatiebijeenkomsten of gebedsgenezingsdiensten. De rechtbank verwacht van de gezinshuismoeder dat zij daarop reflecteert en daar rekening mee houdt, meer dan zij tot nu toe heeft gedaan.
Geen bijzondere curator
4.20.
De rechtbank wijst het verzoek van het gezinshuis om een bijzondere curator over [minderjarige] te benoemen af. Aan [minderjarige] is al eens een bijzondere curator toegewezen met een duidelijk rapport. De rechtbank ziet geen reden om opnieuw een bijzondere curator over [minderjarige] te benoemen.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt daar de begrippen uit de wet.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst zowel het verzoek van de GI als dat van het gezinshuis af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. M.A.A.T. Engbers (voorzitter),
mr. V.M.M. van Amstel en mr. M.W.V. van Duursen, (kinder)rechters, in samenwerking met mr. Z.E.W. Fuchs, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2025.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 1:366a eerste lid BW.
2.Artikel 1:366a tweede lid BW.