2.2.De rechtbank heeft het beroep op 17 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het Uwv.
Beoordeling door de rechtbank
Had het Uwv in de bezwaarfase moet horen?
3. Eiser voert aan dat het Uwv hem in de bezwaarprocedure ten onrechte niet heeft uitgenodigd voor een hoorzitting.
4. Voordat het Uwv op een bezwaar beslist, moet hij de belanghebbenden in de gelegenheid stellen te worden gehoord.Op deze hoorplicht in de bezwaarprocedure bestaan een aantal uitzonderingen. Partijen zijn het erover eens, en de rechtbank stelt ook vast, dat geen van deze uitzonderingen zich hier voordoet. Door eiser niet in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord, heeft het Uwv gehandeld in strijd met artikel 7:3, eerste lid, van de Awb. Dit heeft het Uwv in het verweerschrift en op de zitting ook erkend.
5. De rechtbank zal dit gebrek passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet aannemelijk dat eiser door de schending van de hoorplicht is benadeeld. Eiser heeft in deze beroepsprocedure zijn beroepsgronden mondeling kunnen toelichten, waardoor hoor en wederhoor in deze fase van het geschil alsnog is gewaarborgd. Wel is dit gebrek voor de rechtbank aanleiding om het Uwv te veroordelen tot het vergoeden van de proceskosten van eiser uit de beroepsfase.
Leidt de verhoging van het termijnbedrag tot een kennelijk onredelijk resultaat?
6. Eiser voert aan dat de maandelijkse verhoging van € 50,- naar € 150,- tot een kennelijk onredelijk resultaat leidt door een combinatie van:
- een verhoging met 300% en
- de afwijking van de betalingsregeling voor een bedrag van € 50,- die partijen met elkaar hebben afgesproken zoals deze met de brief van 6 maart 2023 door het Uwv aan eiser is bevestigd.
Daarom had het Uwv volgens eiser moeten afwijken van de standaardregeling voor uitstel van betaling zoals deze is opgenomen in artikel 3 van de Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen. Volgens eiser mocht hij er op basis van de brief van 6 maart 2023 op vertrouwen dat het terug te betalen bedrag € 50,- per maand zou blijven.
7. Het Uwv heeft de verhoging van het termijnbedrag gebaseerd op de aflossingscapaciteit van eiser in november 2024 van € 596,- per maand. Eiser betwist de aflossingscapaciteit op dat moment niet. Maar omdat eiser een wisselend inkomen heeft en meerdere schuldeisers heeft, is het voor hem niet mogelijk om € 150,- per maand op zijn schuld bij het Uwv af te lossen.
8. De rechtbank stelt vast dat het Uwv met het bepalen van het nieuwe termijnbedrag op € 150,- op 1 januari 2025 niet de totale aflossingscapaciteit van eiser heeft benut. Naar het oordeel van de rechtbank leidt het besluit van het Uwv daarom niet tot een kennelijk onredelijk resultaat. Als de aflossingscapaciteit van eiser door omstandigheden afneemt, zal het Uwv ook het termijnbedrag weer naar beneden kunnen bijstellen. Inmiddels heeft het Uwv dit vanwege een loonbeslag per 1 april 2025 ook gedaan. Het Uwv is daarom voorlopig akkoord gegaan met een betaling van € 50,- per maand. Daarbij heeft het Uwv opgemerkt dat eiser ook na 1 april 2025 nog voldoende aflossingscapaciteit heeft voor een betaling van € 150,- per maand, omdat er dan nog € 466,- per maand resteert aan aflossingscapaciteit.
9. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel niet. Om een beroep op het vertrouwensbeginsel te kunnen doen, moet allereerst sprake zijn van een toezegging. Het is de rechtbank niet gebleken, en eiser heeft ook niet gesteld, dat het Uwv de toezegging heeft gedaan dat het termijnbedrag voor het aflossen van de schuld die eiser bij het Uwv heeft altijd € 50,- per maand zal blijven.