ECLI:NL:RBMNE:2025:3803

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 juli 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
11715455 MV EXPL 25-85 RD/960
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van huurwoning wegens ernstige overlast en psychische klachten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 25 juli 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een verhuurder en een huurder. De verhuurder, aangeduid als [eisende partij], heeft de huurder, aangeduid als [gedaagde partij], aangeklaagd wegens ernstige overlast die hij zou veroorzaken in de huurwoning. De huurder huurt sinds 1 december 2007 een studio van de verhuurder en heeft in het verleden psychische klachten gehad. De verhuurder vorderde ontruiming van de woning, omdat de huurder volgens hen de huurovereenkomst rechtsgeldig had opgezegd en zich niet aan de regels hield, waaronder het veroorzaken van overlast en het gebruik van drugs.

Tijdens de zitting op 17 juli 2025 zijn beide partijen verschenen, waarbij de huurder werd bijgestaan door een ambulant begeleider en een budgetcoach. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisend belang voor de verhuurder, gezien de klachten van andere huurders over de overlast. De huurder betwistte de spoedeisendheid en stelde dat er sinds maart 2025 geen incidenten meer waren voorgevallen. De kantonrechter oordeelde echter dat de overlast voldoende aannemelijk was gemaakt en dat de huurder niet had gehandeld zoals een goed huurder betaamt.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de huurder de huur op 1 mei 2025 rechtsgeldig had opgezegd, maar dat er twijfels waren over de rechtsgeldigheid van deze opzegging gezien de psychische toestand van de huurder. De kantonrechter heeft besloten dat de huurder uiterlijk op 1 januari 2026 de woning moet ontruimen, maar dat deze termijn kan vervallen als de huurder zich niet aan de voorwaarden houdt. De huurder is ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de verhuurder. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
zaaknummer: 11715455 MV EXPL 25-85 RD/960
Kort geding vonnis van 25 juli 2025
inzake
[eisende partij],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eisende partij] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. E.H.C.M. Bustamente-Oosterbroek,
tegen:
[gedaagde partij],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde partij] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. M.G. van Westrenen.

1.De procedure

1.1.
Bij dagvaarding, met producties 1 tot en met 21, van 6 juni 2025 heeft [eisende partij] [gedaagde partij] opgeroepen voor de terechtzitting van 17 juli 2025. [eisende partij] heeft op 30 juni 2025 productie 22 toegezonden. [gedaagde partij] heeft op 16 juli 2025 8 producties (genummerd 1 tot en met 7 en 3a) toegezonden.
1.2.
Op de terechtzitting in Lelystad is [eisende partij] verschenen met haar zoon en haar gemachtigde. [gedaagde partij] is verschenen met [ambulant begeleider] (ambulant begeleider), [budgetcoach] (budgetcoach) en zijn gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten toegelicht. [gedaagde partij] heeft dit gedaan aan de hand van pleitaantekeningen.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde partij] huurt sinds 1 december 2007 van [eisende partij] de studio aan de [adres] , te [woonplaats] .
2.2.
In de huurovereenkomst is bepaald dat huurders geen overlast aan omwonenden mogen veroorzaken en dat bezit en gebruik van (soft)drugs is verboden.
2.3.
[gedaagde partij] heeft al langere tijd psychische klachten.
2.4.
De afgelopen jaren hebben meerdere huurders van [eisende partij] bij haar geklaagd over door [gedaagde partij] veroorzaakte overlast. Deze klachten hadden met name betrekking op geluidsoverlast en stankoverlast door het gebruik van cannabis door [gedaagde partij] .
2.5.
Op 4 maart 2025 heeft [gedaagde partij] in psychotische toestand zijn benedenbuurvrouw met een mes bedreigd, waarna zij van het balkon op de eerste verdieping naar beneden is gesprongen. De benedenbuurvrouw is hierbij gewond geraakt. [gedaagde partij] heeft hiervoor een paar dagen in hechtenis gezeten.
2.6.
[gedaagde partij] heeft op 8 maart 2025 de navolgende verklaring ondertekend:
“Hierbij zeg ik per 1 mei 2025 de huur op van mijn studio aan de [adres] .”
2.7.
Op 14 april 2025 is de huuropzegging door [gedaagde partij] vernietigd.
2.8.
[gedaagde partij] heeft de woning niet verlaten.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
I. [gedaagde partij] te veroordelen om binnen drie dagen, althans binnen een door de kantonrechter in redelijkheid vast te stellen korte termijn, na de betekening van het te wijzen vonnis het gehuurde gelegen te [woonplaats] aan de [adres] met al wie en al wat zich daarin vanwege [gedaagde partij] bevindt volledig en behoorlijk te ontruimen en te verlaten en onder afgifte van de sleutels aan [eisende partij] ter vrije beschikking te stellen en vervolgens ontruimd en verlaten te houden op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor elke dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde partij] hiermee in gebreke blijft, althans een door de kantonrechter in goede justitie nader te bepalen dwangsom;
II. [gedaagde partij] te veroordelen tot betaling van huur c.q. gebruiksvergoeding (ex artikel 7:225 BW) ten bedrage van € 620,00 per maand vanaf 1 mei 2025 tot aan de dag van daadwerkelijke ontruiming.
Subsidiair
III. aan [gedaagde partij] een gedragsaanwijzing op te leggen om direct na het in deze zaak te wijzen vonnis geen enkele vorm van (geluids-)overlast en/of onacceptabel gedrag, mag veroorzaken, in het bijzonder niet jegens de andere huurders van [eisende partij] maar ook niet jegens andere omwonenden en derden, welk verbod onder andere en dus niet uitsluitend ziet op:
  • de muziek hard aanzetten,
  • het in bezit hebben en/of gebruiken van hard en soft drugs,
  • het bedreigen in welke vorm dan ook van omwonenden (waaronder de andere huurders),
  • verbaal agressief gedrag jegens omwonenden (waaronder de andere huurders);
IV. [gedaagde partij] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen om een [eisende partij] een dwangsom te betalen van € 250,00 per (dag)deel indien [gedaagde partij] zich niet houdt aan het onder III. gevorderde tot een maximum van € 10.000,00.
Primair en subsidiair
V. [gedaagde partij] te veroordelen in de kosten van dit geding vermeerderd met de nakosten één en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf de bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
[eisende partij] voert aan dat [gedaagde partij] de huurovereenkomst per 1 mei 2025 rechtsgeldig heeft opgezegd. Ten tijde van de opzegging was bij [gedaagde partij] geen sprake van een psychische stoornis die hem belette om zijn belangen te overzien of zijn wil te bepalen. [gedaagde partij] verblijft vanaf 1 mei 2025 zonder recht of titel in het gehuurde. Dit rechtvaardigt ontruiming. Als de huurovereenkomst nog wel bestaat, dan moet de ontruiming uitgesproken worden op grond van ernstige overlast door [gedaagde partij] . Van [eisende partij] kan niet verwacht worden dat zij [gedaagde partij] langer in de woning laat verblijven. [eisende partij] heeft geen vertrouwen in een duurzame gedragsverandering bij [gedaagde partij] .
3.3.
[gedaagde partij] brengt naar voren dat [eisende partij] geen spoedeisend belang heeft bij haar vordering. Structurele overlast wordt niet aangetoond en sinds 4 maart 2025 zijn er geen incidenten meer geweest. [gedaagde partij] krijgt hulp en ondersteuning en is op zoek naar een andere passende woning. De zaak leent zich ook niet voor behandeling in kort geding. [eisende partij] heeft misbruik gemaakt van de kwetsbare situatie van [gedaagde partij] bij het ondertekenen van de huuropzegging. Of wil en verklaring bij het ondertekenen van de huuropzegging met elkaar in overeenstemming waren kan niet in kort geding beoordeeld worden.

4.De beoordeling

Het spoedeisend belang

4.1.
De vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als [eisende partij] daarbij een spoedeisend belang heeft. Uitgangspunt is dat een voorlopige voorziening als de onderhavige, waarin ontruiming van een woning wegens ernstige overlast wordt gevorderd, naar haar aard spoedeisend is. [gedaagde partij] betwist de spoedeisendheid. Hij stelt dat er op dit moment geen sprake is van overlast. Hij is rustig en gebruikt naar zijn zeggen al maanden geen cannabis meer. Het gebruik van cannabis op 4 maart 2025 was, aldus [gedaagde partij] , een eenmalige terugval. De kantonrechter is van oordeel dat er bij [eisende partij] sprake is van een spoedeisend belang. De kantonrechter neemt daarbij in aanmerking dat er nog steeds sprake is van grote onrust bij de andere huurders van [eisende partij] door de aanwezigheid van [gedaagde partij] in de woning en dat in het behandelplan van GGZ Centraal van 2 juni 2025 is opgenomen dat er sprake is van:
“cannabismisbruik met diverse pogingen tot minderen en stoppen wat vooralsnog niet lukt.”
Hoewel het nu dus mogelijk rustig is, is dat geen garantie dat dat zo blijft.
4.2.
Als [gedaagde partij] de huur per 1 mei 2025 rechtsgeldig heeft opgezegd, dan verblijft hij op dit moment zonder recht of titel in de woning. Dit zou ontruiming van de woning rechtvaardigen. De door [eisende partij] gestelde overlast hoeft dan niet meer beoordeeld te worden. [gedaagde partij] betwist echter de rechtsgeldigheid van de opzegging van 8 maart 2025.
De huuropzegging
4.3.
Vast staat dat [gedaagde partij] de huuropzegging op 8 maart 2025 heeft ondertekend. Hij is echter van mening dat hij de opzegging onder invloed van zijn psychische klachten heeft gedaan. Wil en verklaring stemden bij de ondertekening volgens [gedaagde partij] niet overeen.
4.4.
Of de wil en verklaring van [gedaagde partij] op 8 maart 2025 al dan niet met elkaar in overeenstemming waren moet nader onderzocht worden. Een nader onderzoek en eventuele bewijslevering is in deze kort geding procedure echter niet mogelijk. Een en ander zal in een bodemprocedure aan de orde moeten komen. Het navolgende is dan ook een voorlopig oordeel van de kantonrechter.
4.5.
Voorshands neemt de kantonrechter aan dat [gedaagde partij] de huuropzegging onder invloed van zijn psychische klachten heeft ondertekend en dat wil en verklaring bij deze ondertekening niet met elkaar overeenstemden. Vast staat immers dat [gedaagde partij] op 4 maart 2025 een psychose heeft gehad. Zeer kort na zijn terugkeer in de woning heeft de zaakwaarnemer van [eisende partij] , mevrouw [A] , samen met de zoon van [eisende partij] , [gedaagde partij] in zijn woning bezocht en hem de huuropzegging laten tekenen. Aannemelijk is dat [gedaagde partij] , gelet op de gebeurtenissen op 4 maart 2025 en de daarop volgende hechtenis, op dat moment niet in staat was om zijn wil te bepalen. [eisende partij] stelt weliswaar dat [A] , in haar rol als professioneel bewindvoerder, heeft geconstateerd dat [gedaagde partij] wist wat hij deed, maar zij is niet geschoold om hier een oordeel over te geven. Verder neemt de kantonrechter hierbij in aanmerking dat [eisende partij] , wetende van zijn psychische klachten (die in dit geval tot het incident van 4 maart 2025 hadden geleid), [gedaagde partij] geen bedenktijd heeft gegeven alvorens de opzegging te tekenen, [gedaagde partij] niet kenbaar is gewezen op de gevolgen van ondertekening en hem niet in overweging is gegeven om advies in te winnen, alvorens tot ondertekening over te gaan. Daarbij komt dat [gedaagde partij] betwist dat hij, voorafgaand aan het bezoek op 8 maart 2025, telefonisch aan [A] te kennen heeft gegeven dat hij de woning vrijwillig zou verlaten. De kantonrechter neemt dan ook aan dat de kans dat de huuropzegging van 8 maart 2025 niet rechtsgeldig is gedaan dermate groot is dat het er in het kader van dit kort geding vooralsnog voor moet worden gehouden dat er tussen partijen nog een huurovereenkomst bestaat.
4.6.
Beoordeeld moet daarom worden of de door [eisende partij] gestelde overlast in kort geding tot ontruiming van de woning moet leiden.
De overlast
4.7.
De kantonrechter stelt voorop dat bij de beantwoording van de vraag of op grond van een gestelde tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst als voorlopige voorziening in kort geding een vordering tot een zeer ingrijpende maatregel als ontruiming kan worden toegewezen, grote terughoudendheid dient te worden betracht, gelet op de waarborgen waarmee de wet de rechten van huurders van woonruimte omkleedt. Daarbij komt dat in een kortgedingprocedure geen plaats is voor een diepgaand onderzoek naar bestreden feiten. Voor toewijzing van een dergelijke vordering zal dan ook slechts plaats zijn indien in hoge mate waarschijnlijk is dat de bodemrechter, zo het geschil aan hem wordt voorgelegd, tot toewijzing van die vordering zal komen.
4.8.
Volgens de huurovereenkomst, en ook volgens de wet, mag [gedaagde partij] geen overlast of hinder veroorzaken aan de omwonenden.
4.9.
Volgens de kantonrechter heeft [eisende partij] voldoende aannemelijk gemaakt dat [gedaagde partij] al gedurende langere tijd overlast veroorzaakt. [eisende partij] heeft verklaringen van verschillende huurders overgelegd, waaruit overlast door [gedaagde partij] blijkt. De kantonrechter heeft geen reden om aan de inhoud van die verklaringen te twijfelen.
4.10.
[gedaagde partij] heeft ter zitting de door [eisende partij] gestelde klachten in zijn algemeenheid weersproken, maar hij heeft die betwisting niet gemotiveerd, op basis waarvan de stellingen van [eisende partij] in twijfel getrokken zouden moeten worden. Bovendien staat vast dat zich op 4 maart 2025 door toedoen van [gedaagde partij] een ernstig incident heeft voorgedaan, waarbij [gedaagde partij] zijn benedenbuurvrouw dusdanig met een mes heeft bedreigd dat zij van het balkon is gesprongen en gewond is geraakt.
4.11.
Op grond van het bovenstaande is het voor de kantonrechter voldoende aannemelijk dat er sprake is van reeds lang bestaande en ernstige door [gedaagde partij] veroorzaakte (stank)overlast in en om de door hem van [eisende partij] gehuurde woning. [gedaagde partij] heeft hiermee niet voldaan aan zijn wettelijke en contractuele verplichting om het veroorzaken van overlast na te laten. Dit betekent dat voldoende aannemelijk is dat [gedaagde partij] niet heeft gehandeld zoals een goed huurder betaamt en dat hij is tekort geschoten in de op hem rustende verplichtingen uit de huurovereenkomst.
4.12.
Het voorgaande wordt niet anders als ervan uit moet worden gegaan dat die overlast een gevolg is van de psychische problemen waarmee [gedaagde partij] kampt. Die problemen komen voor zijn rekening en risico. Toerekenbaarheid van een tekortkoming is geen vereiste voor ontbinding van een huurovereenkomst en hierdoor evenmin voor de hier aan de orde zijnde ontruiming van het gehuurde.
4.13.
Het voorgaande brengt de kantonrechter tot het oordeel dat de tekortkoming van [gedaagde partij] in de nakoming van zijn verplichting tegenover [eisende partij] zodanig ernstig is dat aannemelijk is dat in een bodemprocedure geconcludeerd zal worden dat deze tekortkoming ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt.
4.14.
Vervolgens moet beoordeeld worden of in de specifieke omstandigheden van dit geval een uitzondering moet worden gemaakt en de ontruiming achterwege moet blijven.
4.15.
Ter zitting is gebleken dat [gedaagde partij] de woning ook niet langer passend vindt. Hij is op zoek naar een andere woning met hulpverlening en wordt daarbij ondersteund door de tijdens de zitting aanwezige hulpverleners. Om daarvoor op afzienbare termijn in aanmerking te komen is een urgentieverklaring noodzakelijk. Nog onbekend is of [gedaagde partij] voor een urgentieverklaring in aanmerking komt. Als de urgentieverklaring wordt verstrekt, is de verwachting dat [gedaagde partij] op een termijn van ongeveer zes maanden een passende woning kan krijgen. Daarnaast wordt [gedaagde partij] sinds kort ambulant begeleid door GGZ en heeft hij een budgetcoach. [eisende partij] heeft niet weersproken dat [gedaagde partij] zich op dit moment, buiten het mogelijke gebruik van cannabis, rustig gedraagt en er recent geen overlastmeldingen zijn gedaan.
4.16.
Hoewel [gedaagde partij] stappen heeft gezet om zijn leven weer op de rit te krijgen, vindt de kantonrechter dit onvoldoende om een ontruiming van het gehuurde achterwege te laten, met name ook omdat het bepalen van een ontruimingstermijn duidelijkheid zal verschaffen voor de overige huurders in het pand. Om de ingezette hulpverlening een kans te geven en de zoektocht naar een passende woning niet te frustreren zal de kantonrechter wel een ontruimingstermijn van vijf maanden hanteren. Hierbij geldt wel dat [gedaagde partij] zich zal moeten houden aan de hierna te vermelden voorwaarden. Als hij dat niet doet, zal de ontruimingstermijn niet gelden en zal [eisende partij] meteen mogen overgaan tot ontruiming.
4.17.
De deurwaarder is op grond van de wet bevoegd tot de daadwerkelijke uitvoering van de veroordeling tot ontruiming (zie artikelen 556 lid 1 en 557 in samenhang met artikel 444 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Omdat [eisende partij] dus al mogelijkheden heeft om de ontruiming af te dwingen, is het niet nodig om daarnaast de gevorderde dwangsom toe te wijzen. Deze zal daarom bij gebrek aan belang worden afgewezen.
4.18.
Betaling van de maandelijkse huur vloeit reeds voort uit de huurovereenkomst. Bovendien bestaat op dit moment geen huurachterstand. De kantonrechter zal de vordering tot huurbetaling dan ook afwijzen.
4.19.
Nu de primaire vordering wordt toegewezen komt de kantonrechter niet toe aan beoordeling van het subsidiair gevorderde.
4.20.
[gedaagde partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten en de nakosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisende partij] worden begroot op:
- dagvaarding € 144,47
- griffierecht € 90,00
- nakosten € 135,00
- salaris gemachtigde €
543,00
totaal € 912,47

5.De beslissing

De kantonrechter:
geeft de volgende onmiddellijke voorziening:
5.1.
veroordeelt [gedaagde partij] om uiterlijk op 1 januari 2026 het gehuurde gelegen te [woonplaats] aan de [adres] met al wie en al wat zich daarin vanwege [gedaagde partij] bevindt volledig en behoorlijk te ontruimen en te verlaten en onder afgifte van de sleutels aan [eisende partij] ter vrije beschikking te stellen en vervolgens ontruimd en verlaten te houden;
5.2.
veroordeelt [gedaagde partij] tot eerdere ontruiming dan 1 januari 2026 als hij (geluids-) overlast en/of onacceptabel gedrag veroorzaakt, in het bijzonder jegens de andere huurders van [eisende partij] maar ook jegens andere omwonenden en derden, waarbij in elk geval onder overlast worden begrepen:
  • de muziek hard aanzetten,
  • het in bezit hebben en/of gebruiken van hard en soft drugs,
  • het bedreigen in welke vorm dan ook van omwonenden (waaronder de andere huurders),
  • verbaal agressief gedrag jegens omwonenden (waaronder de andere huurders);
5.3.
veroordeelt [gedaagde partij] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eisende partij] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 912,47, waarin begrepen € 543,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling. De proceskosten moeten betaald worden binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde partij] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend moet hij ook de kosten van betekening betalen;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Wagenaar, kantonrechter, en is door
mr. R.M. Berendsen in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2025.