In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 25 juli 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een verhuurder en een huurder. De verhuurder, aangeduid als [eisende partij], heeft de huurder, aangeduid als [gedaagde partij], aangeklaagd wegens ernstige overlast die hij zou veroorzaken in de huurwoning. De huurder huurt sinds 1 december 2007 een studio van de verhuurder en heeft in het verleden psychische klachten gehad. De verhuurder vorderde ontruiming van de woning, omdat de huurder volgens hen de huurovereenkomst rechtsgeldig had opgezegd en zich niet aan de regels hield, waaronder het veroorzaken van overlast en het gebruik van drugs.
Tijdens de zitting op 17 juli 2025 zijn beide partijen verschenen, waarbij de huurder werd bijgestaan door een ambulant begeleider en een budgetcoach. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisend belang voor de verhuurder, gezien de klachten van andere huurders over de overlast. De huurder betwistte de spoedeisendheid en stelde dat er sinds maart 2025 geen incidenten meer waren voorgevallen. De kantonrechter oordeelde echter dat de overlast voldoende aannemelijk was gemaakt en dat de huurder niet had gehandeld zoals een goed huurder betaamt.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de huurder de huur op 1 mei 2025 rechtsgeldig had opgezegd, maar dat er twijfels waren over de rechtsgeldigheid van deze opzegging gezien de psychische toestand van de huurder. De kantonrechter heeft besloten dat de huurder uiterlijk op 1 januari 2026 de woning moet ontruimen, maar dat deze termijn kan vervallen als de huurder zich niet aan de voorwaarden houdt. De huurder is ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de verhuurder. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.