ECLI:NL:RBMNE:2025:3817

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 juli 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
C/16/594832 / KL ZA 25-130
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van arbeidsongeschiktheidsvoorziening en rechtsgeldigheid van besluit

In deze zaak heeft eiser, een zelfstandig bouwondernemer die volledig arbeidsongeschikt is, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, een B.V. die arbeidsongeschiktheidsvoorzieningen aanbiedt. Eiser is aangesloten bij de arbeidsongeschiktheidsvoorziening 'AOV Bouw' van gedaagde, die heeft besloten deze voorziening per 1 mei 2025 te beëindigen. Eiser verzoekt de voorzieningenrechter om het besluit nietig te verklaren en gedaagde te verplichten de schenkingen aan hem voort te zetten. De voorzieningenrechter oordeelt dat in kort geding niet kan worden beslist over de geldigheid van het besluit, en dat de vorderingen van eiser om het besluit te vernietigen en de schenkingen te hervatten worden afgewezen. De rechter concludeert dat gedaagde het besluit zorgvuldig en rechtsgeldig heeft genomen, en dat er geen spoedeisend belang is om de uitvoering van het besluit te staken. Eiser wordt in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/594832 / KL ZA 25-130
Vonnis in kort geding van 17 juli 2025
in de zaak van
[eiser]handelend onder de naam
[handelsnaam],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaten: mrs. B. van der Kamp en J.J.M. Sluijs,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. G.P.H. Overgoor.

1.De procedure

1.1.
In het procesdossier zitten de volgende stukken:
- de dagvaarding van 19 juni 2025 met producties 1 tot en met 14;
- de conclusie van antwoord met producties 1A tot en met 10.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 juli 2025. [eiser] is digitaal verschenen en hij is bijgestaan door mr. Sluijs. Namens [gedaagde] zijn mevrouw [A] (algemeen directeur), de heer [B] (bestuursvoorzitter) en mevrouw [C] (jurist) verschenen en zij zijn bijgestaan door mr. Overgoor. De spreekaantekeningen die mr. Overgoor heeft voorgelezen zijn aan het dossier toegevoegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat tijdens de mondelinge behandeling met partijen besproken is.
1.3.
De rechter heeft op de mondelinge behandeling gezegd dat op 22 juli 2025 vonnis zal worden gewezen. Het vonnis is eerder gereed. Partijen hebben aan de rechtbank medegedeeld geen bezwaar te hebben tegen het eerder uitspreken van het vonnis. Daarom wordt het vonnis vandaag uitgesproken.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiser] is van beroep zelfstandig bouwondernemer en is volledig arbeidsongeschikt. [eiser] is aangesloten bij de arbeidsongeschiktheidsvoorziening ‘AOV Bouw’ van [gedaagde] . [gedaagde] heeft besloten die voorziening te beëindigen, omdat de voorziening niet toekomstbestendig is gebleken. [eiser] vraagt de voorzieningenrechter dat besluit nietig te verklaren of te vernietigen, [gedaagde] te gebieden om verdere uitvoering van het besluit te staken en [gedaagde] opdracht te geven de schenkingen te hervatten. De vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen.

3.De achtergrond van het geschil

3.1.
[gedaagde] biedt verschillende arbeidsongeschiktheidsvoorzieningen aan voor zelfstandig ondernemers in de bouwsector. Op 26 juli 2021 heeft [eiser] zich aangemeld voor de arbeidsongeschiktheidsvoorziening ‘AOV Bouw’ (hierna: AOV Bouw). Op AOV Bouw is het Reglement Dienstverlening [gedaagde] van toepassing (hierna: het reglement). Het is tussen partijen niet in geschil dat de versie van april 2024 van het reglement van toepassing is op hun rechtsverhouding.
3.2.
AOV Bouw is een collectieve schenkkring. Deelnemers kunnen zich vrijwillig aan- en afmelden en bij het aanmelden kiezen zij voor een specifieke ‘schenkingsvariant’. Werkende deelnemers betalen iedere maand een vast bedrag dat hoort bij de gekozen schenkingsvariant. Deelnemers die ziek zijn ontvangen maandelijks een schenking waarvan de hoogte en de duur wordt bepaald door de gekozen schenkingsvariant.
3.3.
De maandelijkse schenkingen van zieke deelnemers van een bepaalde schenkingsvariant worden volledig gefinancierd door het inleggeld van werkende deelnemers van dezelfde schenkingsvariant. Daarnaast wordt een deel van het inleggeld opzij gezet voor re-integratieactiviteiten voor zieke deelnemers van die schenkingsvariant. Tot slot wordt een deel van het inleggeld gereserveerd voor een buffer van vier keer de maandelijkse inleg voor het geval er tijdelijk meer geld geschonken moet worden dan dat er wordt ingelegd.
3.4.
[eiser] heeft gekozen voor de schenkingsvariant ‘Variant Uitgebreid’. Het reglement bepaalt dat bij die variant een maandelijkse inleg van € 350 hoort en een maandelijkse schenking bij ziekte van € 2.000 netto per maand voor de duur van maximaal 58 maanden (hierna: de 5-jaarsvariant).
3.5.
Op 20 december 2021 heeft [eiser] zich ziek gemeld. Vanaf 20 februari 2022 ontvangt [eiser] een maandelijkse schenking vanuit AOV Bouw.
3.6.
[gedaagde] heeft door adviesbureau [adviesbureau] onderzoek laten doen naar de 5-jaarsvariant. Op 23 september 2024 heeft [adviesbureau] een advies uitgebracht dat – kortgezegd – inhoudt dat de 5-jaarsvariant niet toekomstbestendig is.
3.7.
[gedaagde] heeft in februari of maart 2025 de deelnemers van de
5-jaarsvariant geïnformeerd dat de huidige vorm van de voorziening niet toekomstbestendig is. [gedaagde] heeft een stemming georganiseerd onder de deelnemers van de
5-jaarsvariant waarbij gekozen kon worden om (i) de inleg te verhogen, (ii) het schenkingsniveau en de schenkingsduur te verlagen of (iii) de 5-jaarsvariant per 1 mei 2025 te beëindigen. Van de deelnemers die hebben gestemd heeft 79% gekozen voor de optie om de 5-jaarsvariant per 1 mei 2025 te beëindigen. Eind maart 2025 heeft [gedaagde] aan de deelnemers medegedeeld dat de 5-jaarsvariant per 1 mei 2025 zal worden beëindigd (hierna: het besluit).

4.De beoordeling

4.1.
In een kortgedingprocedure wordt gevraagd om een spoedmaatregel te nemen. De wet gaat ervan uit dat na de kortgedingprocedure een gewone rechtszaak zal komen, dit heet een ‘bodemprocedure’. Een kortgedingprocedure loopt op een bodemprocedure vooruit. De voorzieningenrechter in kort geding probeert in te schatten of een bodemrechter de vordering waarschijnlijk zal toewijzen. Een kortgeding uitspraak is daarom niet meer dan een voorlopige beslissing waarbij een spoedeisend belang bij de vorderingen aanwezig is. Daarom moeten belangrijke feiten duidelijk zijn, want tijd voor bewijslevering is er niet.
[eiser] heeft een spoedeisend belang bij zijn vorderingen
4.2.
[eiser] is voor zijn levensonderhoud afhankelijk van de maandelijkse schenkingen van AOV Bouw. Daarom heeft hij een spoedeisend belang om in kort geding voor zijn vorderingen te worden ontvangen.
Nietig verklaren of vernietigen van het besluit is niet geschikt voor deze procedure
4.3.
[eiser] vraagt de voorzieningenrechter om het besluit nietig te verklaren of te vernietigen. Het antwoord op de vraag of het besluit nietig is of vernietigd moet worden heeft een definitief karakter (een declaratoire uitspraak). Omdat in een kortgedingprocedure alleen een spoedmaatregel genomen mag worden, kan het oordeel of een besluit nietig is of vernietigd moet worden niet in een kortgedingvonnis gegeven worden. De advocaat van [eiser] heeft op de mondelinge behandeling gezegd dat te begrijpen, maar heeft de vordering niet ingetrokken. Deze vordering van [eiser] zal daarom worden afgewezen.
Het uitvoeren van het besluit kan niet worden gestaakt
4.4.
[eiser] vraagt de voorzieningenrechter om [gedaagde] te gebieden om verdere uitvoering van het besluit te staken en gestaakt te houden. Het staat niet ter discussie dat het besluit al is uitgevoerd. De 5-jaarsvariant van AOV Bouw is beëindigd, er wordt geen geld meer ingelegd, de schenkingen zijn gestopt en de deelnemers zijn daarover geïnformeerd. Er bestaat geen collectief meer van deelnemers die betalingen doen waarmee zieke deelnemers uitbetaald kunnen worden. De vordering van [eiser] om [gedaagde] te gebieden om verdere uitvoering van het besluit te staken en gestaakt te houden zal dus worden afgewezen.
De schenkingen aan [eiser] hoeven niet te worden hervat
4.5.
[eiser] vraagt de voorzieningenrechter om [gedaagde] te gebieden – kortgezegd – zijn schenkingen te hervatten. In de kern is de vordering van [eiser] een vordering tot betaling van geldsommen en daarvoor is in een kortgedingprocedure terughoudendheid op zijn plaats. Bij de beoordeling moet onderzocht worden of de vordering voldoende aannemelijk is en of sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat, vanwege een grote mate van spoedeisendheid, een onmiddellijke voorziening is vereist. In de afweging van de belangen van partijen moet de voorzieningenrechter ook rekening houden met het risico dat de eiser het geldbedrag niet kan terugbetalen, mocht de bodemrechter anders beslissen (het restitutierisico).
4.6.
Het is tussen partijen niet in geschil dat de 5-jaarsvariant niet toekomstbestendig is. Maar [eiser] vindt dat [gedaagde] de 5-jaarsvariant in strijd met het reglement heeft beëindigd. Hij vindt ook dat het advies van [adviesbureau] onterecht niet is opgevolgd, dat [gedaagde] het stemgedrag van de deelnemers heeft beïnvloed en het besluit in strijd met de redelijkheid en billijkheid is genomen.
4.7.
AOV Bouw biedt haar deelnemers geen gegarandeerde schenking bij ziekte. Dat blijkt niet alleen uit de artikelen 8.1 en 8.4 van het reglement, maar ook uit de context van de voorziening. In artikel 8.1 staat dat de inleg van de gezonde deelnemers “
naar verwachting”voldoende is om de zieke deelnemers hun schenkingen te betalen. In artikel 8.7 staat dat als er een tekort aan saldo ontstaat bij een deelnemer, dat tekort wordt verdeeld over de overige deelnemers. Kortom, de schenkingen aan zieke deelnemers van de
5-jaarsvariant worden volledig gefinancierd door de werkende deelnemers van de
5-jaarsvariant. Dat betekent dat de voorziening afhankelijk is van voldoende inleggeld van de werkende deelnemers en dat als er niet voldoende geld wordt ingelegd de zieke deelnemers niet (volledig) kunnen worden betaald.
4.8.
Artikel 16 van het reglement bepaalt dat de directie van [gedaagde] het reglement kan aanpassen. Voordat [gedaagde] het besluit heeft genomen, heeft zij de deelnemers door middel van nieuwsbrieven en webinars geïnformeerd dat de
5-jaarsvariant niet toekomstbestendig is. Vervolgens heeft [gedaagde] alle deelnemers van de 5-jaarsvariant geraadpleegd door een stemming te houden. Weliswaar heeft [gedaagde] geen stemoptie geboden om de 5-jaarsvariant gefaseerd te beëindigen, zoals werd voorgesteld in het rapport van [adviesbureau] . Maar op de mondelinge behandeling heeft [A] verklaard dat er na het rapport van [adviesbureau] ontwikkelingen hebben plaatsgevonden waardoor er nog minder geld door werkende deelnemers binnen kwam. Dit wordt onderschreven door een aanvullend rapport van [adviesbureau] van 2 juli 2025 waaruit volgt dat het de verwachting is dat in 2025 121% van het inleggeld van werkende deelnemers nodig is om de schenkingen te kunnen betalen van de zieke deelnemers. De beslissing om de stemoptie voor uitfasering van de 5-jaarsvariant niet aan te bieden is daarom voorstelbaar en van ongeoorloofde beïnvloeding van stemgedrag van deelnemers door [gedaagde] is geen sprake.
4.9.
Het resultaat van de stemming is dat 79% van de deelnemers vindt dat de
5-jaarsvariant per 1 mei 2025 beëindigd moet worden. Uiteindelijk heeft het bestuur van [gedaagde] de beslissing genomen om de 5-jaarsvariant per 1 mei 2025 te beëindigen. Met het nemen van die beslissing heeft het bestuur een bepaalde mate van beleidsvrijheid. Het is voldoende aannemelijk dat het bestuur het besluit zorgvuldig en rechtsgeldig heeft genomen.
4.10.
[eiser] heeft nog gesteld dat [gedaagde] er ook voor had kunnen kiezen om de opgebouwde buffer van vier maanden (die alle deelnemers bij deelname hebben moeten inleggen) aan te spreken om daarmee de schenkingen aan zieke deelnemers voort te zetten. Maar [eiser] gaat eraan voorbij dat de buffer bedoeld is om een tijdelijk tekort op te lossen. Van een tijdelijk tekort was geen sprake. Het is door [eiser] niet betwist dat de
5-jaarsvariant niet toekomstbestendig is en dat voorzetting daarvan geen optie is. De voorzieningenrechter kan zich voorstellen dat het besluit om de buffer niet aan te spreken onredelijk voelt voor [eiser] , maar het aanspreken daarvan om een niet toekomstbestendige voorziening nog enkele maanden voort te zetten zou ook onredelijk zijn voor de werkende deelnemers. Het beroep van [eiser] op de redelijkheid en billijkheid slaagt niet.
4.11.
De voorzieningenrechter begrijpt dat het stopzetten van de schenkingen grote impact heeft op [eiser] . Maar dat neemt niet weg dat voldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagde] het besluit rechtsgeldig heeft genomen. De vordering van [eiser] om [gedaagde] te gebieden zijn schenkingen te hervatten zal daarom worden afgewezen. Door dit oordeel wordt aan de beoordeling van het restitutierisico niet meer toegekomen.
[eiser] moet de proceskosten betalen
4.12.
[eiser] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van [gedaagde] betalen. De proceskosten worden begroot op:
- griffierecht
714,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.999,00
4.13.
De proceskostenveroordeling wordt zoals gevorderd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Hier heeft [eiser] geen verweer tegen gevoerd. Dat betekent dat de proceskosten betaald moeten worden, ook als hoger beroep wordt ingesteld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.999,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M.J. Schoenaker en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2025.