In deze zaak vordert eiseres, na de beëindiging van haar relatie met A, betaling van een lening van € 100.000 door gedaagde, de nieuwe echtgenote van A. De lening is ontstaan uit een overeenkomst tussen eiseres en A bij de beëindiging van hun samenleving in 2011. A is in gemeenschap van goederen getrouwd met gedaagde, waardoor zij hoofdelijk aansprakelijk is voor de schuld. Na het overlijden van A in 2021, heeft eiseres de lening opgeëist, maar gedaagde betwist het bestaan van de lening en stelt dat deze niet op de juiste datum is ondertekend. De rechtbank oordeelt dat de overeenkomst op 14 februari 2011 is ondertekend en dat gedaagde aansprakelijk is voor de lening. Echter, de rechtbank oordeelt ook dat het onredelijk zou zijn om gedaagde het volledige bedrag van € 100.000 te laten betalen, gezien de omstandigheden van de nalatenschap en de positie van eiseres als mede-erfgenaam. Uiteindelijk wordt gedaagde veroordeeld tot betaling van € 50.000, vermeerderd met wettelijke rente, en worden de proceskosten gecompenseerd.