ECLI:NL:RBMNE:2025:3838

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
25 juli 2025
Zaaknummer
11737430 UV EXPL 25-143
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurovereenkomst en huurbescherming in kort geding tussen uitzendkracht en verhuurder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 22 juli 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] B.V. en [gedaagde]. De gedaagde, die op 11 november 2024 naar Nederland kwam om te werken voor een uitzendbureau, had een huurovereenkomst gesloten met de eiser. Na beëindiging van zijn werk op 12 mei 2025 vorderde de eiser ontruiming van de recreatiewoning waarin de gedaagde verbleef, maar de gedaagde beroept zich op huurbescherming. De kantonrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de huurovereenkomst van tijdelijke aard was en dat de gedaagde niet toerekenbaar tekort was geschoten in zijn verplichtingen. De rechter concludeerde dat de vorderingen van de eiser moesten worden afgewezen, omdat er onvoldoende aanknopingspunten waren dat de gedaagde de woning moest verlaten of dat hij tekort schoot in zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11737430 \ UV EXPL 25-143 wh 1031
Vonnis in kort geding van 22 juli 2025
in de zaak van
[eiser] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. G. Hamers,
tegen
[gedaagde],
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
[eiser] heeft [gedaagde] gedagvaard in kort geding. De mondelinge behandeling was op 8 juli 2025. Voorafgaand aan de zitting heeft [gedaagde] schriftelijk op de dagvaarding gereageerd. Namens [eiser] waren de directeur facilitair en regiomanager facilitair van [bedrijf] aanwezig, bijgestaan door de gemachtigde van [eiser] . [gedaagde] was alleen op de mondeling behandeling. De zaak is op de mondelinge behandeling met partijen besproken en partijen hebben op elkaars standpunten kunnen reageren. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van dat wat is besproken tijdens de mondelinge behandeling. De gemachtigde heeft ook nog gedeeltes van zijn pleitnota voorgedragen. De zaak is in het Nederlands behandeld, maar het gesprek met [gedaagde] is in het Engels gegaan, een taal die iedereen die aanwezig was goed beheerst. Daarvoor is gekozen omdat [gedaagde] geen tolk had kunnen vinden en [eiser] wel wilde dat de zaak inhoudelijk werd behandeld.
1.2.
De kantonrechter heeft vervolgens bepaald dat vandaag uitspraak wordt gedaan.

2.De kern van de zaak

2.1.
[gedaagde] is op 11 november 2024 naar Nederland gekomen om te werken voor het uitzendbureau [bedrijf] . Via [bedrijf] is [gedaagde] naast zijn uitzendovereenkomst een huurovereenkomst aangegaan met [eiser] . [eiser] heeft [gedaagde] gehuisvest in verschillende (recreatie)woningen. Vanuit deze woningen werd [gedaagde] door [bedrijf] vervoerd naar het werk. Op 12 mei 2025 is [gedaagde] gestopt met werken voor [bedrijf] . [eiser] wil dat [gedaagde] de recreatiewoning waarin hij nu woont ontruimt, maar [gedaagde] beroept zich op huurbescherming en voert aan dat deze wijze van verhuur in strijd is met het bestemmingsplan, dat het gehuurde niet geschikt is om aan vier personen te verhuren en dat [eiser] intimiderende huisbezoeken verricht die in strijdt zijn met privacyregels. De kantonrechter is van oordeel dat in deze kort gedingprocedure niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van een huurovereenkomst die naar zijn aard van korte duur is en dat niet aannemelijk is geworden dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten door overlast te veroorzaken in het gehuurde.

3.De achtergrond

3.1.
[gedaagde] is geboren op [geboorteplaats] en heeft de Nederlandse Nationaliteit. Voordat hij in november 2024 naar Nederland kwam, woonde hij bij zijn ouders in Spanje en daarvoor in het Verenigd Koninkrijk. Omdat hij geen werk in Spanje kon vinden zocht hij in Nederland naar werk. Hij zag een advertentie op Instagram waarin “job with housing” werd aangeboden. [gedaagde] spreekt en verstaat geen Nederlands, maar wel Engels.
3.2.
Op 4 november 2024 is [gedaagde] met [bedrijf] een uitzendovereenkomst aangegaan voor bepaalde tijd namelijk van 11 november 2024 tot en met 1 juni 2025.
3.3.
Op 4 november 2024 heeft [gedaagde] ook een gebruiks-/huurovereenkomst gesloten met [eiser] . De bepalingen van de huurovereenkomst zijn opgesteld in de Nederlandse en in de Engelse taal. Bovenaan de huurovereenkomst staat het volgende:
Taking into a consideration:
a. That User has earlier effected an employment contract with [bedrijf] , commencing from2024-11-11.
b. That during the term of this employment agreement [eiser] makes the housing available to the User, effective as of 2024-11-11;
c. That [eiser] offers a number of users common living space in Accommodation at different locations, referred to hereinafter as “Accommodation”, as far as possible in the areas where the work activities are actually carried out;
d. That the Accommodation is temporarily made available with regard to the nature of the work activities to be performed, namely the work activities in behalf of [bedrijf] or its clients;
e. The agreement for making the housing available should be therefore treated as a rental agreement of a short-term character, in the understanding of Article 7:232 paragraph 2 of the Dutch Civil Code (BW). Following the termination of the employment agreement/rental agreement the User shall not be able to appeal to rent protection.”
3.4.
In de huurovereenkomst is bepaald dat [gedaagde] een bedrag van € 132,16 per week aan [eiser] verschuldigd is. Dit bedrag wordt door [bedrijf] van zijn loon afgetrokken en overgemaakt naar [eiser] . In artikel 9 van de huurovereenkomst staat dat de huurovereenkomst in stand blijft als de arbeidsovereenkomst tussen [gedaagde] en [bedrijf] wordt verlengd en dat de huurovereenkomst altijd 1 dag voor het einde van de arbeidsovereenkomst eindigt.
3.5.
[gedaagde] werkte vanaf 11 november 2025 eerst via [bedrijf] als orderpicker bij Jumbo Den Bosch. Hij woonde van week 46 tot week 49 2024 in een chaletwoning in [locatie] . Dit chalet stond op een recreatiepark en hij deelde de vierpersoonschalet met drie andere personen. Daarna woonde hij van week 49 tot week 52 in Velp in een verlaten kerk met 20 andere personen. Van week 52 tot week 2 woonde [gedaagde] in [plaats 1] in een appartement dat hij deelde met andere personen.
3.6.
Sinds week 2 van 2025 tot vandaag woont [gedaagde] op een recreatiepark in [plaats 2] in chalet unit [unit] . Sinds week 2 werkte [gedaagde] via [bedrijf] als chauffeur voor Jumbo op de locatie van Jumbo in Nieuwegein . [gedaagde] deelde het chalet met drie andere personen. Op 12 februari 2025 ontving [gedaagde] een waarschuwing voor agressief gedrag tegen de leefbaarheidsfunctionaris. Op 27 februari 2025 ontving [gedaagde] een tweede officiële waarschuwing voor het niet op orde houden van het gehuurde.
3.7.
Op 4 maart 2025 heeft [bedrijf] [gedaagde] een e-mail gestuurd met de mededing dat [gedaagde] moet meewerken aan de inspecties en zich moet houden aan de huisregels die deel uitmaken van de huurovereenkomst. [gedaagde] heeft op deze e-mail gereageerd en [eiser] beschuldigd van schending van huisvestingswetgeving, bedrog en misleiding, belastingfraude en schending van privacywetgeving.
3.8.
Sinds maart 2025 woont [gedaagde] alleen in het chalet.
3.9.
Op 19 maart 2025 ontving [gedaagde] een derde waarschuwingsbrief van [eiser] , omdat hij niet wilde meewerken aan een inspectie van het chalet door [bedrijf] . Op 19 maart 2025 is aan [gedaagde] een verwijderingsbrief overhandigd. In deze brief wordt aan [gedaagde] meegedeeld dat hij niet meer welkom is op de locatie en hij de locatie op uiterlijk 2 april 2025 moet verlaten.
3.10.
[gedaagde] is niet uit het chalet vertrokken. Hij heeft begin mei 2025 de sloten van het chalet veranderd. Vanaf 12 mei 2025 is [gedaagde] gestopt met werken voor [bedrijf] . In zijn brief van 12 mei 2025 heeft [gedaagde] [eiser] verzocht om aan hem de juiste bankgegevens te verstrekken, zodat hij de huur kan overmaken.
3.11.
[eiser] heeft in haar brief van 8 mei 2025 de huurovereenkomst opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van een week.
3.12.
[eiser] vordert in dit kort geding ontruiming van het chalet in [plaats 2] , met een vergoeding van € 18 per dag voor iedere dag dat [gedaagde] in het gehuurde verblijft vanaf 1 juni 2025 en een schadevergoeding van € 54 per dag, omdat [eiser] geen andere personen in het chalet kan huisvesten.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.
In dit kort geding moet de voorzieningenrechter allereerst beoordelen of [eiser] een spoedeisend belang bij haar vorderingen heeft. Van een spoedeisend belang is sprake als een onmiddellijke voorziening nodig is en van [eiser] niet kan worden verlangd dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
4.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat sprake is van een dergelijk spoedeisend belang bij de vordering van [eiser] . Op dit moment kan [eiser] het chalet waarin [gedaagde] woont niet aan anderen verhuren, terwijl zij wel huur voor het gehele chalet moet betalen. [eiser] heeft daarnaast gesteld dat de huur van het chalet hoger is dan de huur die zij ontvangt als zij vier huurders in het chalet huisvest.
De grondslag voor de vordering
4.3.
[eiser] baseert haar vordering op twee stellingen. De eerste is dat het gaat om huur die naar zijn aard van tijdelijke aard is en dat de periode waarvoor die is gesloten voorbij is. De tweede grondslag is dat [gedaagde] zich niet als goed huurder heeft gedragen en de huurovereenkomst om die reden rechtsgeldig is beëindigd of moet eindigen. De kantonrechter zal beide grondslagen achtereenvolgens beoordelen.
I Is sprake van een huurovereenkomst van tijdelijke aard? Daarvoor zijn vooralsnog onvoldoende aanknopingspunten
4.4.
Het geschil tussen partijen gaat in de kern om de kwalificatie van de huurovereenkomst en welk huurregime van toepassing is. De vraag die beantwoord moet worden is of de huurovereenkomst een huurovereenkomst is die naar zijn aard van korte duur is. Als de huur naar zijn aard van korte duur is, gelden namelijk niet de huurbeschermingsbepalingen voor de huur van woonruimte [1] en dus ook niet de bepaling dat een huur niet zonder instemming van de huurder kan worden opgezegd [2] .
4.5.
In een kort geding moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek, beoordeeld worden of de vorderingen in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopen daarop door toewijzing van de gevraagde voorzieningen nu al gerechtvaardigd is. De vraag naar de aard van de overeenkomst moet met inachtneming van dit criterium worden beantwoord. Bij de kwalificatie van de overeenkomst is het overigens niet van belang welke naam partijen aan de overeenkomst hebben gegeven, maar draait het om de inhoud.
4.6.
De kantonrechter oordeelt dat in dit kort geding zonder uitgebreid onderzoek naar de feiten niet kan worden vastgesteld hoe de huurovereenkomst tussen partijen moet worden gekwalificeerd en of het aannemelijk is dat een bodemrechter tot het oordeel zal komen dat de huurovereenkomst tot een einde is gekomen. Hierna wordt toegelicht waarom dit zo is.
4.7.
Uit de tekst van de huurovereenkomst kan worden afgeleid dat deze verbonden is aan de uitzendovereenkomst. De woning wordt ter beschikking gesteld met het oog op de uit te voeren werkzaamheden ten behoeve van [bedrijf] . De duur van de huurovereenkomst is gelijk aan de uitzendovereenkomst. Als de uitzendovereenkomst wordt verlengd, wordt ook de huurovereenkomst verlengd, maar als de uitzendovereenkomst eindigt wordt de huurovereenkomst ook beëindigd. Sterker nog in de huurovereenkomst staat dat de huurovereenkomst één dag voor de uitzendovereenkomst eindigt, zodat uitzendkracht de laatste nacht ergens anders zou moeten slapen. Ook is in de huurovereenkomst opgenomen dat de huurovereenkomst naar zijn aard van korte duur is. [eiser] heeft gesteld dat gelet op deze bepalingen er dus een huurovereenkomst is die naar zijn aard van korte duur is.
4.8.
[gedaagde] is naar Nederland gekomen om hier te werken naar aanleiding van een advertentie op Instagram over werk met een woning en hij is een uitzendovereenkomst aangegaan voor de duur van een half jaar. In de Wet goed verhuurderschap die op 1 juli 2023 is ingegaan, is uitdrukkelijk bepaald dat bij de verhuur aan arbeidsmigranten de huurovereenkomst schriftelijk moet worden vastgelegd, maar ook separaat van de arbeidsovereenkomst [3] . Volgens de memorie van toelichting bij deze wet zou dit moeten bijdragen aan een betere scheiding tussen “baan en bed” waar zowel het rapport van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten [4] als de Tweede Kamer [5] aandacht voor vraagt. Het doel van het scheiden van de huurovereenkomst en de arbeidsovereenkomst is dat de arbeidsmigrant minder afhankelijk wordt van de werkgever.
4.9.
In dit geval waar de uitzendovereenkomst en de huurovereenkomst apart zijn aangegaan zorgt de scheiding van de huurovereenkomst van de uitzendovereenkomst niet voor een dergelijke scheiding en dus een sterker positie van de arbeidsmigrant. Op de mondelinge behandeling is namelijk het volgende gebleken.
4.9.1.
In de praktijk gaat om beddenverhuur aan arbeidsmigranten van [bedrijf] .
4.9.2.
Het beheer van de locatie waarop de arbeidsmigranten worden gehuisvest is in handen van [bedrijf] , de werkgever. Het is dus ook deze werkgever die één keer in de zeven dagen een inspectie komt uitvoeren in het gehuurde chalet. De waarschuwingen aan [gedaagde] zijn verzonden door [eiser] , maar de overtredingen werden waargenomen door medewerkers van [bedrijf] .
4.9.3.
[eiser] en [bedrijf] waren tot anderhalf jaar geleden gelieerde ondernemingen en [eiser] heeft zich op de mondelinge behandeling door werknemers van [bedrijf] laten vertegenwoordigen.
4.10.
De hiervoor geschetste combinatie tussen uitzendovereenkomst en huurovereenkomst lijkt, zonder nader onderzoek, in strijd met het doel en de strekking van de Wet goed verhuurderschap. De bedoeling van de Wet goed verhuurderschap is namelijk dat de arbeidsmigrant wordt beschermd en zijn woonsituatie niet afhankelijk is van zijn werk. Die bedoeling wordt met de gekozen constructie niet bereikt. [gedaagde] heeft zelf aangevoerd dat hij een Nederlands paspoort heeft en dus geen arbeidsmigrant is. De vraag is dus of de Wet goed verhuurderschap ook op hem betrekking heeft. Die vraagt moet naar voorlopig oordeel van de kantonrechter met ja worden beantwoord. Hoewel volgens de definitie van arbeidsmigrant van de Wet op goed verhuurderschap [6] [gedaagde] inderdaad geen arbeidsmigrant is, omdat hij geen onderdaan is van een
andere lidstaatvan de Europese Unie, heeft hij namelijk niet zijn hoofdverblijf in Nederland en verblijft hij alleen in Nederland om tijdelijk werkzaamheden te verrichten en verkeert hij dus in dezelfde positie als de arbeidsmigranten waarmee hij het chalet moet delen.
4.11.
De voorlopige conclusie van de kantonrechter is dan ook dat het feit dat de woonruimte (die [eiser] ter beschikking stelt) bedoeld is voor uitzendkrachten, de huur niet naar zijn aard van tijdelijke duur maakt. Het is namelijk juist de bedoeling dat in zo’n geval het recht op huurbescherming niet wordt verkort en dat is wel het geval als artikel 7:232 lid 2 BW van toepassing zou zijn.
4.12.
Dat betekent dat ook het steeds van woonlocatie wisselen vanwege de wisselende werkzaamheden niet zonder meer een aanwijzing is dat er sprake is van een overeenkomst van tijdelijke duur. Bovendien is [gedaagde] niet vaak van baan gewisseld. Hij heeft gedurende de duur van zijn overeenkomst met [bedrijf] maar op twee verschillende plekken gewerkt: bij jumbo in Den Bosch als orderpicker en bij Jumbo in Nieuwegein als chauffeur. De woonlocaties lagen bovendien allemaal op aanzienlijke afstand van dit werk.
4.13.
Het enige aanknopingspunt voor de stelling dat het hier gaat om huur van tijdelijke aard betreft daarom, naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter, de aard en de inrichting van het gehuurde. Het gaat namelijk feitelijk om beddenverhuur in een onderhuursituatie op locaties die naar zijn aard alleen geschikt zijn voor tijdelijke verhuur. De woning waarin [gedaagde] zich bevindt staat op een recreatieterrein en daar kan [gedaagde] volgens de bestemmingsplanbepalingen niet permanent verblijven. Dit zijn wel aanwijzingen dat het hier gaat om huur van tijdelijke aard, maar het lastige van dit punt is ook de verwevenheid met de aard van de relatie: flexibele huisvesting voor arbeidsmigranten tegen een, ook voor de arbeidsmigrant, betaalbare huur. Daar komt bij dat [gedaagde] door ondertekening van de (zowel in het Nederlands als in het Engels) opgestelde huurovereenkomst heeft ingestemd met de specifieke huisvesting die hij kreeg, maar op de mondelinge behandeling heeft hij verklaard dat hij niet wist dat hij voor dergelijke vorm van gedeelde huisvesting had gekozen. Pas na alle vervelende inspecties en waarschuwingen ging hij uitzoeken hoe het zit. [gedaagde] kwam toen tot de conclusie dat een dergelijke verhuurconstructie niet geoorloofd is. Hieruit kan de kantonrechter niet zonder meer afleiden dat sprake is van wilsovereenstemming over de tijdelijke aard van de huisvesting.
4.14.
Of er sprake is van een ongeoorloofde verhuurconstructie en of er in dit geval daadwerkelijk sprake is van een huurovereenkomst die naar zijn aard van korte duur kan de kantonrechter op basis van de gepresenteerde feiten en omstandigheden dus niet met voldoende zekerheid vaststellen. Er zijn op dit moment onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen beoordelen hoe de bodemrechter zal beslissen. Dat de huurovereenkomst per 16 mei 2025 door [eiser] rechtsgeldig is opgezegd en [gedaagde] sindsdien zonder recht of titel in de chalet verblijft is dan ook niet aannemelijk geworden.
II Is [gedaagde] ernstig tekort geschoten in zjn verplichtingen als huurder? Ook daarvoor zijn vooralsnog te weinig aanknopingspunten
4.15.
[eiser] heeft gesteld dat [gedaagde] zich niet heeft gehouden aan de verplichtingen uit de huurovereenkomst en dat om die reden de huur rechtsgeldig is opgezegd. [gedaagde] is het daar niet mee eens. Omdat niet duidelijk is dat sprake is van huur van tijdelijke aard, staat niet vast dat [eiser] vanwege de opzeggingsmogelijkheden in de huurovereenkomst de huur rechtsgeldig op heeft gezegd.
4.16.
Bij de mondelinge behandeling heeft [eiser] de grondslag van de vordering uitgebreid en gesteld dat de kantonrechter in een bodemprocedure tot ontbinding van de huurovereenkomst zal komen, omdat er sprake is van een ernstige tekortkoming van [gedaagde] . Deze tekortkoming zou zijn gelegen in het feit dat [gedaagde] zich niet hield aan het huisregels, hij zich agressief gedroeg tegenover de woninginspecteur en meerdere malen een rommel in het chalet zou hebben gemaakt. [eiser] heeft foto’s overgelegd om haar stelling te onderbouwen. Op die foto’s is naar het oordeel van de kantonrechter echter geen rommel te zien. Op de foto’s is wel te zien is dat er wat spullen op de grond liggen en op het bed, maar daarvoor heeft [gedaagde] een aannemelijke verklaring: hij kon zijn eigendommen nergens anders kon laten omdat de huurder met wie hij de slaapkamer van 9 m2 moest delen zijn spullen in de kleine kast op die kamer had gelegd. Dit standpunt heeft [eiser] niet weersproken en zij heeft ook niet aangevoerd dat iedere huurder naast een bed ook een eigen kast tot zijn beschikking heeft. Ook uit de foto’s van de keuken kan niet worden afgeleid dat [gedaagde] er een troep van zou maken. [gedaagde] stelt dat hij aan het afwassen was omdat hij net klaar was met koken. De stelling van de gemachtigde dat deze stelling ongeloofwaardig is om hij op dat tijdstip (12:30 uur) niet aan het koken kon zijn, helpt [eiser] niet aangezien het lunchtijd was en dus een mooi moment om te koken. Op een andere foto is alleen een zwarte vloer te zien. daaruit kan niet worden opgemaakt dat [gedaagde] deze vloer vies heeft gemaakt.
4.17.
[eiser] heeft verder aangevoerd dat de medebewoners in het chalet zich over [gedaagde] hebben beklaagd. [gedaagde] weerspreekt dit en voert aan dat het chalet niet geschikt is om te verhuren aan vier personen. Zo heeft hij zijn bed een keer naar de woonkamer moeten verplaatsten omdat zijn kamergenoot luid lag te snurken. De stelling van [gedaagde] dat het chalet van 38m2 niet geschikt is voor bewoning door vier personen wordt onderstreept door bijlage V bij de cao voor Uitzendkrachten (hierna: cao). In deze bijlage staat dat bij huisvesting in chalet/woonunits minimaal 10m2 omsloten leefruimte per persoon moet hebben. [7] Voor het huisvesten van vier personen is dus een woning van minstens 40m2 nodig en het chalet waar [gedaagde] in woont is 38 m2. Volgens de norm voor huisvesting van arbeidsmigranten van de Stichting Normering Flexwonen [8] waar de cao ook naar verwijst mag in een chalet de slaapruimte door maximaal twee personen worden gebruikt en hebben de bewoners in hun slaapvertrek per persoon minimaal 3,5 m2 vloeroppervlakte ter beschikking. Dit is inclusief het bed, de kast en de stoel. In deze norm staat ook vermeld dat elke bewoner een kledingkast van 0,36 m3 heeft en dat deze afsluitbaar is. [gedaagde] stelt dat er in zijn slaapkamer maar één kast stond die door de andere huurder werd gebruikt en dat er nergens plek was om zijn spullen op te bergen. [eiser] heeft dit niet betwist. Dit is in strijd met de norm waarvan [eiser] zegt dat zij voldoet. [eiser] heeft ook niet aangevoerd dat er een kast voor [gedaagde] zou zijn in een andere ruimte in het chalet. Die kast zou dan overigens volgens de norm [9] moeten zijn voorzien van een slot. Gelet op het bovenstaande is dan ook onvoldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde] daadwerkelijk overlast heeft veroorzaakt. Door vier personen te huisvesten op 38m2 is het logisch dat zij last van elkaar ondervinden, maar dat [gedaagde] ook daadwerkelijk onacceptabele overlast heeft veroorzaakt is niet gebleken.
4.18.
[gedaagde] heeft niet betwist dat hij nieuwe sloten op de deuren van het chalet heeft gezet. Dit is in strijd met goed huurderschap, maar of dit ook een tekortkoming is die de ontbinding van de huurovereenkomst in een bodemprocedure rechtvaardigt is vooralsnog niet voldoende aannemelijk. [gedaagde] heeft de sloten namelijk vervangen omdat hij het een inbreuk op zijn privacy vond dat de medewerkers van [bedrijf] zomaar zonder zijn toestemming zijn kamer kwamen inspecteren. Hoewel [gedaagde] terecht aanspraak maakt op respect voor zijn privacy, geeft dit hem nog niet het recht de sloten te vervangen. Bovendien staat vast dat [gedaagde] in ieder geval nog twee andere personen moet toelaten in het chalet. Dat is op dit moment dus niet mogelijk omdat [eiser] niet over de sleutels beschikt. De stelling van [gedaagde] dat dit niet blijkt uit de huurovereenkomst gaat niet op. [gedaagde] kan goed Engels en in de huurovereenkomst staat
“That [eiser] offers a number of users common living space in Accommodations at different locations”. [gedaagde] zal dan ook moeten toestaan dat er nog twee personen in het gehuurde wonen. [gedaagde] zal [eiser] dan ook de nieuwe sleutels moeten geven zodat zij andere personen in het gehuurde kan onder brengen of meewerken aan de vervanging van het slot dat hij heeft aangebracht. De kantonrechter gaat er echter van uit dat [gedaagde] dit zal doen zodra hij van deze beslissing op de hoogte is en dat dus van een structurele tekortkoming geen sprake zal zijn.
4.19.
[gedaagde] heeft aan [eiser] gevraagd op welk rekeningnummer hij de huur kan overmaken. De huur kan immers niet meer van zijn loon worden ingehouden. [eiser] weigert deze gegevens te verschaffen. Als goed verhuurder moet [eiser] [gedaagde] wel in de gelegenheid stellen om de huur aan haar te kunnen betalen. De kantonrechter gaat er dan ook vanuit dat [eiser] [gedaagde] in staat stelt om de overeengekomen huur te betalen. Voor zover het niet betalen van de huur als een tekortkoming wordt aangemerkt moet die vooralsnog dus voor risico van [eiser] blijven. De kantonrechter gaat ervan uit dat [gedaagde] de (achterstallige) huur zal betalen zodra hij een bankrekeningnummer krijgt waarnaar hij de huur moet overmaken.
4.20.
Gelet op het bovenstaande is de door [eiser] gestelde tekortkoming op grond waarvan de kantonrechter in de bodemprocedure de huurovereenkomst zal ontbinden onvoldoende aannemelijk geworden. De vordering van [eiser] kan dus ook niet op die grond worden toegewezen.
Conclusie: de vorderingen worden afgewezen en [eiser] moet de proceskosten betalen
4.21.
Omdat er onvoldoende aanknopingspunten zijn dat [gedaagde] de woning moet verlaten en/of dat [gedaagde] tekort schiet of zal schieten in zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst zullen de vorderingen van [eiser] worden afgewezen. Omdat [eiser] in het ongelijk is gesteld moet zij de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot nihil.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten die aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op nihil,
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.P.M. Straver en in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2025.

Voetnoten

1.Art. 7:232 lid 2 BW jo
2.Art. 7: 271 en 272 BW
3.Kamerstukken II 2021/22,36130, nr 3, p. 21
4.«Geen tweederangsburgers. Aanbevelingen om misstanden bij arbeidsmigranten in Nederland tegen te gaan», Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten, 30 oktober 2020, paragraaf 4.4, onder B, pag. 44.
5.Zie bijvoorbeeld de motie van het lid Piri c.s, Kamerstukken II, 2020/21 35 663 nr. 20.
6.Artikel 1 van Wet op goed verhuurderschap
7.Bijlage V Huisvestingsnormen artikel 3 bij cao voor Uitzendkrachten
8.Norm voor huisvesting van arbeidsmigranten van Stichting Normering Flexwonen
9.Norm voor huisvesting van arbeidsmigranten van Stichting Normering Flexwonen