In deze zaak gaat het om de definitieve vaststelling van de huurtoeslag over 2020 en de gedeeltelijke terugbetaling van het voorschot dat eiser heeft ontvangen. Eiser ontving een voorschot van € 3.626,- voor zijn huurtoeslag, maar na definitieve vaststelling door Dienst Toeslagen bleek dat hij recht had op € 3.275,-, wat resulteerde in een terugvordering van € 393,-. Eiser was het niet eens met deze vaststelling en heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 20 juni 2025 behandeld en direct uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat Dienst Toeslagen de huurtoeslag correct had berekend op basis van de inkomensgegevens en de huurprijs die door de verhuurder was doorgegeven. Eiser betwistte de hoogte van de huurtoeslag, maar de rechtbank vond dat hij onvoldoende bewijs had geleverd om zijn stelling te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat de terugvordering van het teveel ontvangen bedrag gerechtvaardigd was en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die Dienst Toeslagen zouden verplichten om van terugvordering af te zien. Eiser kreeg geen vergoeding van proceskosten en het griffierecht werd niet teruggegeven. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de rechter in aanwezigheid van de griffier.