ECLI:NL:RBMNE:2025:3863

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 juli 2025
Publicatiedatum
25 juli 2025
Zaaknummer
UTR 24/6265
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de betalingsregeling voor terugvorderingen van huurtoeslag, zorgtoeslag en kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 17 juli 2025, wordt het beroep van eiser tegen de vaststelling van een betalingsregeling voor terugvorderingen van huurtoeslag, zorgtoeslag en kinderopvangtoeslag beoordeeld. De Dienst Toeslagen had op 16 februari 2024 een betalingsregeling vastgesteld, waarbij eiser gedurende 24 maanden € 316,- per maand zou terugbetalen. Eiser was het niet eens met deze regeling en had bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard door de Dienst Toeslagen op 28 augustus 2024. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij hij zijn financiële situatie en de hoge lasten aanvoert als redenen voor een lagere maandlast. De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2025 behandeld, waarbij de gemachtigden van de Dienst Toeslagen aanwezig waren, maar eiser zelf niet. De rechtbank concludeert dat de Dienst Toeslagen de betalingscapaciteit van eiser correct heeft berekend en dat er geen ruimte is voor (gedeeltelijke) kwijtschelding van de toeslagschuld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de betalingsregeling zoals vastgesteld door de Dienst Toeslagen blijft staan. Eiser krijgt geen terugbetaling van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/6265

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats] , eiser,
en

Dienst Toeslagen,

(gemachtigden: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de vaststelling van de betalingsregeling voor de terugvorderingen van de huurtoeslag, de zorgtoeslag en de kinderopvangtoeslag over 2022 en 2023 van in totaal € 7.573,-.
1.1.
Dienst Toeslagen heeft bij besluit van 16 februari 2024 (het primaire besluit) aan de hand van de betalingscapaciteit van eiser een betalingsregeling vastgesteld die er op neerkomt dat eiser gedurende 24 maanden € 316,- per maand terugbetaalt. Dit is in feite de standaardbetalingsregeling, waarbij eiser de totale schuld na die 24 maanden volledig aflost.
1.2.
Eiser is het daarmee oneens. Dienst Toeslagen heeft het bezwaar van eiser bij het besluit van 28 augustus 2024 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Dienst Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiser heeft op 15 juni 2025 nadere stukken ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van Dienst Toeslagen deelgenomen. Eiser was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of Dienst Toeslagen op de juiste wijze een betalingsregeling heeft vastgesteld waarbij eiser gedurende 24 maanden € 316,- per maand moet terugbetalen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eiser is het niet eens met de betalingsregeling, omdat het bedrag dat hij moet betalen te hoog is. Ook moet hij bovenop de € 316,-, nog € 90,- per maand betalen in verband met een andere terugvordering van toeslagen. Eiser voert aan dat hij een gesettelde asielzoeker is die samen met zijn vrouw en vier kinderen in Nederland woont. Hij is nog bezig om zijn financiële situatie stabiel te krijgen. Hij had een jaarcontract dat op 12 november 2024 niet is verlengd, maar heeft ondertussen een andere baan. Ook moet hij spullen voor zijn huis kopen, gemeentelijke belastingen terugbetalen en maakt hij kosten in verband met zijn naturalisatieaanvraag. Eiser verzoekt daarom om gedeeltelijke kwijtschelding of het betalen van een maandbedrag van € 200,-.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de wet volgt dat het bedrag van een terugvordering binnen zes weken na de dagtekening van de beschikking tot terugvordering moet worden terugbetaald. [1] De wet biedt geen ruimte voor (gedeeltelijke) kwijtschelding van de toeslagschuld. [2] Er bestaat dus op grond van de wet geen ruimte voor Dienst Toeslagen om het kwijtscheldingsverzoek van eiser in te willigen. Wel kan er een betalingsregeling worden getroffen. Dit kan de standaardbetalingsregeling zijn waarin de toeslagschuld binnen 24 maanden moet worden terugbetaald [3] of een persoonlijke betalingsregeling, als iemand daarom verzoekt. [4] In dat geval wordt aan de hand van de betalingscapaciteit van iemand bekeken welk bedrag iemand maandelijks kan besteden aan de aflossing van de toeslagschuld.
5.1.
In het bestreden besluit heeft Dienst Toeslagen uiteengezet hoe hij de betalingscapaciteit van eiser heeft berekend. Uit de berekening blijkt dat de (opeisbare) betalingscapaciteit € 1.887,- per maand is en daarmee ruim voldoende is om de totale toeslagschuld binnen 24 maanden te voldoen. Dienst Toeslagen komt daarom uit op een bedrag van € 316,- zodat eiser het teruggevorderde bedrag binnen 24 maanden kan voldoen. De rechtbank is niet gebleken dat deze berekening niet klopt. Dienst Toeslagen heeft rekening gehouden met het inkomen van eiser en met zijn lasten. De rechtbank begrijpt dat eiser zijn financiële situatie nog verder stabiel wenst te krijgen en dat hij kosten maakt. Voor zover die kosten al waren onderbouwd met stukken ten tijde van de besluitvorming, heeft Dienst Toeslagen die betrokken. De genoemde kostenposten waarvan de onderbouwing ontbrak, zoals de gemeentelijke belastingen, heeft Dienst Toeslagen niet kunnen meenemen. En dat is terecht, want er moet wel bewijs van die kosten zijn.
5.2.
Eiser heeft in de beroepsprocedure nog meer omstandigheden genoemd die volgens hem drukken op zijn betalingscapaciteit. Op de zitting heeft de rechtbank met Dienst Toeslagen hierover gesproken. Dienst Toeslagen heeft toen aangegeven dat eiser eerst een nieuwe aanvraag moet doen, waarbij hij de onderbouwing van de kosten voegt. Wel ziet Dienst Toeslagen dat zo op het eerste gezicht het erop lijkt dat eisers opeisbare betalingscapaciteit zo ver boven de grens uitkomt, dat de (onderbouwde) omstandigheden geen verschil zullen maken en dat het bedrag dat eiser per maand moet terugbetalen dus waarschijnlijk niet anders zal worden. De rechtbank ziet dat ook.
5.3.
Omdat eiser niet op de zitting aanwezig was, heeft de rechtbank tot slot niet verder kunnen verkennen waarmee eiser geholpen zou zijn. In de omstandigheden die eiser aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding om bij wijze van uitzondering Dienst Toeslagen op te dragen om tot een andere betalingsregeling te komen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Er bestaat geen grond voor (gedeeltelijke) kwijtschelding en Dienst Toeslagen heeft op de juiste wijze de betalingsregeling vastgesteld. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2025.
de griffier
de rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 28 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir).
2.Artikel 31bis van de Awir.
3.artikel 7, derde lid, van de Uitvoeringsregeling Awir.
4.Op grond van artikel 7, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling Awir. De berekening van de betalingscapaciteit vindt plaats op grond van artikel 13 tot en met 19 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990. In artikel 79.8 en 79.9 van de Leidraad Invordering 2008 zijn de beleidsregels opgenomen omtrent de persoonlijke betalingsregeling.