ECLI:NL:RBMNE:2025:3865

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 juli 2025
Publicatiedatum
25 juli 2025
Zaaknummer
UTR 24/6570
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de definitieve berekening van huurtoeslag en terugvordering door Dienst Toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 7 juli 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de definitieve berekening van haar huurtoeslag 2023 beoordeeld. Eiseres, die in Utrecht woont, is het niet eens met de beslissing van Dienst Toeslagen om het volledige jaarinkomen van haar dochter mee te nemen in de berekening van de huurtoeslag. De dochter is op 12 mei 2023 bij eiseres komen wonen, en eiseres vindt het onredelijk dat haar inkomen, dat na de verhuizing is gedaald, ook wordt meegerekend. Dienst Toeslagen had eerder vastgesteld dat eiseres recht heeft op huurtoeslag van € 1.399,-, maar omdat zij eerder een voorschot van € 3.116,- heeft ontvangen, moet zij nu € 1.720,- terugbetalen.

De rechtbank oordeelt dat Dienst Toeslagen de huurtoeslag correct heeft berekend en dat het meenemen van het jaarinkomen van de dochter in de berekening rechtmatig is. De rechtbank wijst erop dat de wet vereist dat het gehele jaarinkomen van medebewoners wordt meegenomen, ongeacht wanneer zij in de woning komen wonen. Eiseres kan niet verzoeken om toetsing van de wet aan algemene rechtsbeginselen, zoals het evenredigheidsbeginsel, omdat dit in strijd is met het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op de regels rechtvaardigen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Dienst Toeslagen heeft de huurtoeslag 2023 juist berekend en eiseres moet het ten onrechte ontvangen bedrag terugbetalen. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/6570

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juli 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres,

en

Dienst Toeslagen,

(gemachtigden: [gemachtigde 1] en mr. [gemachtigde 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de definitieve berekening van haar huurtoeslag 2023.
1.1.
Dienst Toeslagen heeft bij besluit van 19 juli 2024 (het primaire besluit) berekend dat eiseres in 2023 recht heeft op huurtoeslag van € 1.399,-. De hoogte van de huurtoeslag heeft Dienst Toeslagen berekend over twee periodes: januari tot en met mei en juni tot en met december. Dit in verband met de verhuizing van de dochter van eiseres naar haar adres op 12 mei 2023. Bij de tweede periode heeft Dienst Toeslagen een berekening gemaakt aan de hand van niet alleen het inkomen van eiseres en haar inwonende zoon, maar ook het jaarinkomen van haar dochter. Omdat eiseres eerder een voorschot op de huurtoeslag heeft gehad van in totaal € 3.116,-, moet eiseres € 1.720,- [1] terugbetalen.
1.2.
Eiseres is het daarmee oneens. Het door haar ingediende bezwaar is bij besluit van 4 oktober 2024 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Dienst Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van Dienst Toeslagen deelgenomen. Eiseres was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of Dienst Toeslagen de huurtoeslag 2023 op de juiste wijze definitief heeft berekend en het teveel ontvangen bedrag heeft mogen terugvorderen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eiseres is het niet eens met de berekening van de huurtoeslag over 2023. Eiseres vindt het onredelijk dat de Dienst Toeslagen het volledige jaarinkomen van haar dochter heeft meegenomen. De dochter van eiseres is namelijk pas op 12 mei 2023 bij haar komen wonen en haar inkomen is na haar verhuizing gedaald. Hiermee zou rekening moeten worden gehouden, net zoals geldt bij een inkomenswijziging vanwege de verhuizing van een medebewoner uit de woning in de loop van het jaar (de zogeheten 10%-regeling). [2] Hoewel eiseres begrijpt dat er regels zijn, vindt zij dat er ruimte moet zijn voor de menselijke maat.
5. De rechtbank is van oordeel dat Dienst Toeslagen terecht het gehele jaarinkomen van de dochter van eiseres heeft meegenomen in de definitieve berekening van de huurtoeslag 2023. Uit de wet volgt dat bij het bepalen van de aanspraak op huurtoeslag rekening moet worden gehouden met het gehele jaarinkomen van de medebewoner, ook als de medebewoner halverwege het jaar pas is verhuisd. [3] Dat betekent niet dat het inkomen van de dochter ook meetelt in de berekening van de huurtoeslag over de maanden dat de dochter niet bij eiseres woonde (januari tot en met mei). Het jaarinkomen van de dochter is door Dienst Toeslagen slechts meegenomen in de berekening van het recht op huurtoeslag over de maanden dat de dochter wel bij eiseres woonde (juni tot en met december). Voor de berekening over die maanden moet Dienst Toeslagen dus volgens de wet uitgaan van het jaarinkomen van de bewoners, dus ook van de dochter. [4]
6. Voor het oordeel dat de toepassing van de wet in het geval van eiseres onredelijk uitpakt, ziet de rechtbank daarnaast geen aanleiding. Eiseres vraagt hiermee in feite om toetsing van de wet aan algemene rechtsbeginselen, zoals het evenredigheidsbeginsel. Dit mag de rechtbank niet. Het zogenoemde toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet staat eraan in de weg dat de rechter een wettelijke bepaling toetst aan algemene rechtsbeginselen. Dat is alleen anders als er bijzondere omstandigheden zijn die niet of niet volledig zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever en deze omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. [5] Die situatie doet zich hier niet voor. De wetgever heeft hier wel over nagedacht, maar heeft ervoor gekozen om de uitvoeringsargumenten zwaarder te laten wegen. [6] Daarbij heeft de wetgever bewust de keuze gemaakt om de 10%-regeling alleen toe te passen wanneer een medebewoner vertrekt en niet als er iemand in de loop van het jaar komt inwonen. Voor een uitzondering op de regels bestaat dus geen aanleiding. Dienst Toeslagen heeft terecht het jaarinkomen van de dochter van eiseres meegenomen en de huurtoeslag over 2023 op
€ 1.399,- vastgesteld.
7. De rechtbank is verder van oordeel dat Dienst Toeslagen niet af hoeft te zien van terugvordering van het teveel ontvangen bedrag aan huurtoeslag of het bedrag zou moeten matigen. In het Verzamelbesluit Toeslagen [7] is beleid opgenomen over de terugvordering van toeslagen. Uit dit Verzamelbesluit volgt dat alleen bijzondere omstandigheden zich kunnen verzetten tegen een gehele terugvordering. Een verschil tussen het vooraf geschatte inkomen en het achteraf vastgestelde toetsingsinkomen, zoals zich bij eiseres voordoet, is niet zo’n bijzondere omstandigheid. Ook heeft eiseres verder geen omstandigheden naar voren gebracht die dusdanig bijzonder zijn dat van terugvordering had moeten worden afgezien of het terug te vorderen bedrag had moeten worden gematigd.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Dienst Toeslagen heeft de huurtoeslag 2023 juist berekend en eiseres moet het ten onrechte ontvangen bedrag terugbetalen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2025.
de griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
de rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit bedrag bestaat uit € 1.717,- aan terugvordering en € 3,- aan rente.
2.Artikel 8, derde en vierde lid, van de Awir.
3.Artikel 7, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag, artikel 7, eerste en tweede lid, gelezen in combinatie met artikel 8, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) en in samenhang gelezen met artikel 2, eerste lid aanhef en onder o, van de Awir en artikel 21 onderdeel e, van de Awir.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1740 en
5.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772.
7.Besluit van 17 oktober 2024, nr. 2024-92904.