ECLI:NL:RBMNE:2025:3880

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 juli 2025
Publicatiedatum
28 juli 2025
Zaaknummer
C/16/595914 / KG ZA 25-315
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executie-kortgeding inzake ontruiming woonruimte in AZC na weigering woningaanbod door gemeente Utrecht

In deze zaak vorderen eisers, die in een asielzoekerscentrum (AZC) verblijven, de schorsing van een kortgeding vonnis van 19 juni 2025. Dit vonnis verplicht hen om hun woonruimte in het AZC te ontruimen, omdat zij een passend woningaanbod van de gemeente Utrecht hebben geweigerd. Eisers stellen dat de voorzieningenrechter een duidelijke fout heeft gemaakt door aan te nemen dat het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) de juiste procedures heeft gevolgd. De rechter in het executie-kortgeding oordeelt echter dat er geen duidelijke fout in het vonnis is aangetoond en dat er geen andere gronden zijn voor schorsing. De voorzieningenrechter heeft in het eerdere vonnis gemotiveerd dat het COA in redelijkheid kon concluderen dat het aangeboden woonruimte passend was en dat eisers voldoende waren geïnformeerd over de gevolgen van hun weigering. De rechter concludeert dat de vragen die de voorzieningenrechter moest beantwoorden goed zijn beantwoord en dat er geen nieuwe feiten zijn gepresenteerd die een andere beslissing rechtvaardigen. De vorderingen van eisers worden afgewezen en zij worden veroordeeld in de proceskosten van het COA, die op € 1.607,00 worden begroot. De uitspraak is gedaan door mr. D.C.P.M. Straver en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/595914 / KG ZA 25-315
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in kort geding van 25 juli 2025
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiser sub 2],
beiden wonend in [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers c.s.] ,
advocaat: mr. J.P. Sanchez Montoto,
tegen
CENTRAAL ORGAAN OPVANG ASIELZOEKERS,
gevestigd in Den Haag,
gedaagde partij,
hierna te noemen: het COA,
advocaat: mr. T.O. Jorissen en mr. D.C.M. Wijnen.
Het kort geding wordt gehouden in het gebouw van de rechtbank in Utrecht.
De zaak wordt behandeld door mr. D.C.P.M. Straver, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. W.M. Bakker als griffier.
Aanwezig zijn:
- de heer [eiser sub 1] , eiser,
- de heer [eiser sub 2] , eiser,
- mr. J.P. Sanchez Montoto, advocaat van eisers,
- de heer [A] , mdedewerker bij het COA,
- mr. T.O. Jorissen, advocaat van het COA,
- mr. D.C.M. Wijnen, advocaat van het COA
Partijen hebben op de zitting hun standpunten toegelicht. Vervolgens is de mondelinge behandeling gesloten en heeft de voorzieningenrechter op de zitting in aanwezigheid van partijen mondeling uitspraak gedaan.

1.De beoordeling

[eisers c.s.] hebben spoedeisend belang bij hun vorderingen
1.1.
[eisers c.s.] hebben spoedeisend belang bij hun vorderingen, omdat zij op korte termijn dreigen het dak boven hun hoofd te verliezen.
De tenuitvoerlegging van het vonnis van 19 juni 2025 wordt niet geschorst
1.2.
[eisers c.s.] willen dat de tenuitvoerlegging van het kortgedingvonnis van 19 juni 2025 (hierna: het vonnis) wordt geschorst, zodat zij hun woonruimte in het AZC niet hoeven te ontruimen. Hun vordering wordt afgewezen, omdat er geen grond is voor een schorsing.
1.3.
Voor dit executie-kortgeding geldt een nog beperkter toetsingskader dan de voorzieningenrechter in het eerdere kort geding (hierna: de voorzieningenrechter) al had. Er kan namelijk alleen worden beoordeeld of de voorzieningenrechter een duidelijke fout heeft gemaakt, of er door de tenuitvoerlegging een onvoorziene noodsituatie zal ontstaan, of dat een belangafweging maakt dat het vonnis niet onmiddellijk ten uitvoer kan worden gelegd.
De voorzieningenrechter heeft geen fout gemaakt
1.4.
Volgens [eisers c.s.] heeft de voorzieningenrechter een fout gemaakt door klakkeloos aan te nemen dat de nodige procedures door het COA correct zijn uitgevoerd. Daarbij hechten zij veel waarde aan het gesprek van 4 maart 2025 dat volgens hen niet heeft plaatsgevonden en volgens het COA wel.
1.5.
Uit de toelichting die partijen bij de mondelinge behandeling hebben gegeven maakt de rechter in dit executie-kortgeding op dat de kern van de zaak is dat de voorzieningenrechter ten onrechte onvoldoende aandacht heeft besteed aan de vraag of voldoende duidelijk is medegedeeld dat [eisers c.s.] maar tot uiterlijk 24 uur na 4 maart 2025 de kans hadden de woning te accepteren. Volgens [eisers c.s.] is die mededeling namelijk niet op 4 maart 2025 gedaan en volgens het COA wel.
1.6.
Hoe deze kwestie inhoudelijk zou moeten worden gewogen is aan de rechter in het hoger beroep. Dat kan vandaag niet worden gedaan. Vandaag kan alleen worden beoordeeld of de voorzieningenrechter een duidelijke fout heeft gemaakt. Dat dat het geval is, kan uit het vonnis van 19 juni 2025 niet worden opgemaakt.
1.7.
De vragen die de voorzieningenrechter moest beantwoorden zijn namelijk:
s er een passende woning aangeboden?
zo ja, is die geweigerd?
zo ja, zijn [eisers c.s.] voldoende op de hoogte gesteld van de ingrijpende gevolgen van hun beslissing om de woning te weigeren?
1.8.
Die vragen zijn in het vonnis goed gemotiveerd met ‘ja’ beantwoord. De voorzieningenrechter heeft gemotiveerd geoordeeld dat het COA in redelijkheid tot het standpunt kon komen dat de aangeboden woonruimte passend was. Daarbij is aandacht besteed aan de aard van de woning en is overwogen dat het gebruik van een ander V-nummer niet tot een ander woningaanbod had moeten leiden (zie overwegingen 3.20. en 3.21.). Verder staat niet ter discussie dat [eisers c.s.] de woning niet hebben geaccepteerd en dus de woning hebben geweigerd. Een dergelijke weigering is onterecht. Ten slotte is goed gemotiveerd geoordeeld dat het COA [eisers c.s.] voldoende heeft gewaarschuwd voor de gevolgen van een onterechte weigering, te weten op 4, 18, 23 en 27 februari 2025.
1.9.
De voorzieningenrechter heeft aangenomen dat [eisers c.s.] tijdens een gesprek op 4 maart 2025 nogmaals zijn gewaarschuwd voor de gevolgen van een weigering. Of en hoe dat is gebeurd wordt nu opnieuw ter discussie gesteld, maar het COA heeft met verklaringen nogmaals onderbouwd dat dit gesprek echt heeft plaatsgevonden. De heer [A] , die het gesprek met [eisers c.s.] zegt te hebben gevoerd, heeft verklaard dat dit geen inhoudelijk gesprek was, maar dat in dit gesprek is medegedeeld dat het COA bleef bij haar besluit en dat [eisers c.s.] 24 uur de tijd hadden om de woning te accepteren. Daarmee is de interpretatie van de voorzieningenrechter over het gesprek van 4 maart 2025 nader ingevuld. Dat de voorzieningenrechter hier een evidente fout heeft gemaakt is dus niet gebleken.
1.10.
In het kader van de zwaarwegende gevolgen van het besluit van het COA is ter zitting vandaag nog besproken of een andere uitspraak vanzelfsprekend zou zijn geweest als er geen aanknopingspunten zouden zijn voor een gesprek op 4 maart 2025. Maar ook daarvan is niet gebleken. [eisers c.s.] zijn ook na het gesprek van 27 februari 2025 namelijk niet teruggekomen op hun besluit om de woning te weigeren of niet passend te vinden. Ook in die zin kan niet worden gezegd dat de voorzieningenrechter een evidente fout heeft gemaakt.
Het belang van het verlies van woonruimte is al gewogen
1.11.
[eisers c.s.] hebben daarnaast geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren gebracht in deze procedure, maar alleen opnieuw aangevoerd dat zij op straat komen te staan als het vonnis wordt uitgevoerd. De kans dat dat gebeurt is inherent aan een veroordeling tot ontruiming van woonruimte en het voorzienbare gevolg van de weigering van de woning. Dat is dus geen noodsituatie waar de voorzieningenrechter op 19 juni 2025 geen rekening mee heeft kunnen houden. Het belang van het verlies van woonruimte heeft de voorzieningenrechter al gewogen bij de beslissing het besluit uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, dus dat kan hier niet worden heroverwogen. Ook dat kan alleen de rechter in het hoger beroep doen. Er is daarom geen aanleiding om vanwege een noodsituatie of een belangenafweging af te wijken van het uitgangspunt dat een vonnis uitvoerbaar bij voorraad is.
[eisers c.s.] moeten de proceskosten van het COA betalen
1.12.
[eisers c.s.] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van het COA worden begroot op:
- griffierecht
714,00
- salaris advocaat
715,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.607,00
1.13.
De proceskostenveroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat [eisers c.s.] allebei kunnen worden gedwongen om het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander (dat deel) niet meer te betalen.

2.De beslissing

De voorzieningenrechter
2.1.
wijst de vorderingen van [eisers c.s.] af,
2.2.
veroordeelt [eisers c.s.] hoofdelijk in de proceskosten van € 1.607,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eisers c.s.] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend.
Deze mondelinge uitspraak is gewezen door mr. D.C.P.M. Straver en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
Dit proces-verbaal is opgemaakt en ondertekend door de voorzieningenrechter.