ECLI:NL:RBMNE:2025:4014

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 juli 2025
Publicatiedatum
29 juli 2025
Zaaknummer
11453479 \ UC EXPL 24-8522 VL/58599
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Non-conformiteit van een zwembad met betrekking tot consumentenkoop en aanneming van werk

In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], een verwarmd zwembad besteld bij gedaagde B.V., gevestigd te [vestigingsplaats]. Het zwembad werd op 29 juni 2022 geleverd en geïnstalleerd. In september 2022 ontdekte eiser een kromming in de lange zijde van het zwembad en vorderde vervanging of schadevergoeding. Gedaagde betwistte de vordering en stelde dat eiser het resterende bedrag van de koopprijs moest betalen. De kantonrechter oordeelde dat gedaagde niet verplicht was het zwembad te vervangen, maar dat de koopprijs met € 3.000,- moest worden verminderd en dat gedaagde € 1.275,- aan energiekosten aan eiser moest vergoeden. De kantonrechter concludeerde dat de kromming een esthetisch gebrek was en dat de kosten van vervanging niet in verhouding stonden tot de schade. Eiser had recht op prijsvermindering en gedaagde moest de energiekosten vergoeden. De kantonrechter oordeelde dat de algemene voorwaarden van gedaagde nietig waren waar deze in strijd waren met consumentenbescherming. De vordering tot betaling van een dwangsom werd afgewezen, evenals de vordering tot buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten werden gecompenseerd, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11453479 \ UC EXPL 24-8522 VL/58599
Vonnis van 18 juli 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. D.W. Ruys,
tegen
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: S.K Li.

1.De procedure

1.1.
[eiser] heeft [gedaagde] op 9 december 2024 gedagvaard voor de kantonrechter. [gedaagde] heeft op 8 januari 2025 schriftelijk op de dagvaarding gereageerd en heeft een eis in reconventie ingediend. De kantonrechter heeft vervolgens een mondelinge behandeling bepaald.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 11 april 2025 plaatsgevonden. [eiser] was aanwezig, bijgestaan door mr. Ruys. Namens [gedaagde] was [directeur] , directeur, aanwezig, bijgestaan door mr. Li. Beide partijen hebben antwoord gegeven op vragen van de kantonrechter. Mr. Ruys heeft daarbij gebruik gemaakt van zijn spreekaantekeningen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van dat wat is besproken. De mondelinge behandeling is gesloten maar het wijzen van een vonnis is in overleg met partijen aangehouden in verband met nog te voeren schikkingsoverleg tussen partijen.
1.3.
Partijen hebben geprobeerd een schikking te bereiken, maar dit is niet gelukt. De kantonrechter heeft vervolgens bepaald dat de vonnisdatum vandaag is.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiser] heeft bij [gedaagde] een verwarmd zwembad besteld voor in haar tuin. [gedaagde] heeft dit zwembad op 29 juni 2022 geleverd en geïnstalleerd in de tuin van [eiser] . In september 2022 ontdekt [eiser] dat er in de lange zijde van het zwembad een kromming zit. Zij wil daarom dat [gedaagde] het zwembad vervangt door een nieuw exemplaar, of aan haar een schadevergoeding betaalt. Verder heeft [eiser] nog een aantal nevenvorderingen. [gedaagde] is het hier niet mee eens en wil dat [eiser] het resterende bedrag van de koopprijs aan haar betaalt. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] het zwembad niet hoeft te vervangen, maar dat de koopprijs wel wordt verminderd met € 3.000,- en [gedaagde] energiekosten van € 1.275,- aan [eiser] moet vergoeden. Het openstaande bedrag dat [eiser] nog aan [gedaagde] moet betalen, wordt met deze schadevergoeding verrekend.

3.De beoordeling

Wettelijke kader
3.1.
Partijen verschillen van mening over het toepasselijke wettelijk kader. Volgens [eiser] is sprake van een koopovereenkomst en is het consumentenrecht van toepassing. [gedaagde] vindt ook dat sprake is van een koopovereenkomst, maar volgens haar is niet het consumentenrecht van toepassing, omdat het zwembad – doordat het, kortgezegd, is ingegraven in de tuin – geen roerende zaak (meer) is.
Het consumentenrecht is van toepassing
3.2.
De kantonrechter is van oordeel dat de bepalingen van consumentenrecht van toepassing zijn. [gedaagde] stelt weliswaar dat het zwembad, doordat het duurzaam met de grond is verenigd, een onroerende zaak is geworden, maar dit is niet van doorslaggevend belang. Dat het zwembad nu duurzaam met de grond is verenigd, is het gevolg van het soort product dat is gekocht. De bedoeling van [eiser] was om het zwembad in haar tuin in te graven en deze bedoeling was bij [gedaagde] bekend. Het is niet de bedoeling dat een consument hierdoor de bescherming verliest die de wet haar biedt.
3.3.
De kantonrechter heeft ambtshalve bezien of slechts sprake is van een consumentenkoopovereenkomst of dat (ook) sprake is van aanneming van werk. Omdat [gedaagde] zelf stelt dat het hier gaat om een door haar voorgefabriceerd zwembad dat zij ook als zodanig te koop heeft aangeboden, zou het hier gaan om een koopovereenkomst. Maar omdat [gedaagde] het zwembad vervolgens zelf heeft geïnstalleerd in de tuin van [eiser] , geldt voor dat gedeelte dat sprake is van aanneming van werk. Daarom is naar het oordeel van de kantonrechter sprake van een gemengde overeenkomst van consumentenkoop en aanneming van werk. Dit betekent dat zowel de bepalingen van consumentenrecht [1] als de bepalingen van aanneming van werk [2] van toepassing zijn. Mochten deze bepalingen voor een specifieke rechtsvraag niet verenigbaar zijn, dan prevaleren de regels van consumentenkoop. [3]
Het zwembad beantwoordt niet aan de overeenkomst
3.4.
Op grond van artikel 7:17 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) moet het zwembad aan de overeenkomst beantwoorden. Dit is op grond van het tweede lid van dit artikel niet het geval als het zwembad niet de eigenschappen bezit die [eiser] op grond van de overeenkomst mocht verwachten en waarvan zij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen.
3.5.
Tussen partijen staat vast dat in de lange zijde van het zwembad een kromming van 16 mm is ontstaan. Volgens [eiser] beantwoordt het zwembad hierdoor niet aan de overeenkomst. Ter onderbouwing wijst [eiser] op de offerte van [gedaagde] [4] waarop staat:
“Bij al onze producten dient rekening gehouden te worden met een tolerantie van ongeveer 8 mm. Al onze producten zijn handgemaakt waardoor oneffenheden en lichte krommingen kunnen voorkomen”.Volgens [eiser] hoefde zij niet te verwachten dat de kromming twee keer zo groot zou zijn.
3.6.
[gedaagde] is het hier niet mee eens. Zij licht toe dat met de tekst op de offerte is bedoeld aan te geven dat zich krommingen kunnen voordoen. De tekst moet zo worden gelezen dat een kromming van 8 mm
in ieder gevalnormaal kan zijn en dat met overige oneffenheden en krommingen eveneens rekening moet worden gehouden.
3.7.
De kantonrechter overweegt als volgt. [gedaagde] heeft er voor gekozen om op haar offerte te spreken over krommingen en over wat een consument daarbij wel en niet mag verwachten. Hierbij heeft [gedaagde] zelf een concrete afwijking van 8 mm gehanteerd als aanvaardbaar. Dat de tekst zo zou moeten worden uitgelegd dat
in ieder gevaleen kromming van 8 mm normaal is, maar ook een grotere kromming mogelijk is, blijkt naar het oordeel van de kantonrechter niet uit de tekst. Eerder volgt uit de tekst dat dit juist niet verwacht hoefde te worden. Dit betekent dat de kantonrechter van oordeel is dat wanneer (de oorzaak van) de kromming al aanwezig was bij de aflevering van het zwembad, het zwembad niet de eigenschappen bezit die [eiser] op grond van de overeenkomst mocht verwachten.
3.8.
Partijen zijn het erover eens dat het zwembad zonder kromming is afgeleverd en dat de kromming dus na aflevering pas moet zijn ontstaan. De oorzaak van de kromming is in deze procedure niet duidelijk geworden. Volgens [eiser] volgt uit de kromming dat sprake is van een gebrekkig product. Volgens [gedaagde] voldoet het zwembad aan de normen en is de kromming te wijten aan de manier waarop [eiser] met de grond rondom het zwembad is omgegaan. [gedaagde] heeft de volgende twee verklaringen gegeven voor de mogelijke oorzaak van de kromming.
[eiser] heeft de rand rondom het zwembad niet volgens de instructies van [gedaagde] aangevuld met grond. [gedaagde] voert hiertoe aan dat kopers, als zij het zwembad ín de tuin geplaatst willen hebben, zelf verantwoordelijk zijn voor voorbereidingswerkzaamheden en voor het opvullen van de randen rondom het zwembad met grond op het moment dat [gedaagde] het zwembad installeert. [eiser] heeft er voor gekozen om dit niet aan een gespecialiseerde derde uit handen te geven, maar om dit zelf te doen.
In het rapport van [deskundige] [5] staat dat een stratenmaker in opdracht van [eiser] in de week na de levering van het zwembad de achtertuin heeft aangetrild. Dit, in combinatie met het feit dat het rond die tijd vaak en veel regende, kan volgens [gedaagde] de gronddruk zodanig hebben verhoogd dat hierdoor de kromming is ontstaan.
Partijen zijn het er dus niet over eens dat de kromming die is ontstaan na de aflevering, het zwembad tot een gebrekkig product maakt.
3.9.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Vast staat dat de kromming binnen twaalf maanden na aflevering is ontstaan. Dit heeft tot gevolg dat het bewijsvermoeden van artikel 7:18a lid 2 BW geldt. Op grond van dit artikel wordt vermoed dat het zwembad bij aflevering niet aan de overeenkomst heeft beantwoord als de afwijking van dat wat is overeengekomen (de kromming) zich binnen een termijn van twaalf maanden na aflevering openbaart, tenzij [gedaagde] anders aantoont. Op basis van dit wettelijke vermoeden is het aan [gedaagde] om te bewijzen dat het zwembad wel voldeed aan de verwachtingen die [eiser] daarvan mocht hebben. Dat gaat verder dan het enkel ontzenuwen van dit vermoeden. [6]
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] onvoldoende bewijs heeft aangedragen dat het zwembad wel voldeed aan de verwachtingen die [eiser] mocht hebben en het ontstaan van de kromming niet voor haar rekening en risico moet komen bij deze consumentenkoop. De kantonrechter motiveert dit als volgt.
3.9.1.
Bij de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat [eiser] , op het moment dat het zwembad werd geplaatst, de grond heeft aangevuld in aanwezigheid van medewerkers van [gedaagde] en dat die medewerkers hebben gezien hoe dit aanvullen gebeurde. Volgens [eiser] heeft zij daarbij gehandeld conform de instructies die zij vooraf van [gedaagde] per e-mail heeft ontvangen en die door de aanwezige medewerkers van [gedaagde] werden gegeven. De kantonrechter acht het dus niet aannemelijk dat de kromming is ontstaan doordat het zwembad niet conform de instructies zou zijn verwerkt in de bodem.
3.9.2.
Ook de stelling van [gedaagde] dat de kromming kan zijn ontstaan door het aantrillen van de grond en [eiser] daarvoor een eigen verantwoordelijkheid draagt, gaat niet op. Volgens [gedaagde] heeft zij [eiser] gewaarschuwd dat de grond rondom het zwembad niet mocht worden aangetrild vanwege de risico’s die daarmee samenhingen. Uit de stukken maakt de kantonrechter echter op dat de waarschuwing voor die risico’s met name verbonden was aan mogelijke schade die dan toegebracht zou kunnen worden aan het leidingwerk en niet dat daardoor onaanvaardbare drukverschillen op het zwembad zouden kunnen ontstaan. Voor zover de instructies daar ook voor bedoeld waren, zijn ze niet volledig geweest en ontslaat die reden voor het ontstaan van de kromming [gedaagde] niet van haar aansprakelijkheid tegenover [eiser] als consument. [7] In het midden kan dus blijven of [eiser] de grond tot aan het zwembad aan heeft laten trillen.
3.10.
Dit betekent dat vast staat dat het zwembad ten tijde van de aflevering niet aan de overeenkomst beantwoordde en [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de op haar rustende verplichtingen uit de overeenkomst.
Gevolgen van het tekortschieten van [gedaagde]
[gedaagde] hoeft het zwembad niet te vervangen
3.11.
Primair wil [eiser] dat [gedaagde] een zwembad zonder gebreken levert, wat volgens haar betekent dat het zwembad vervangen zou moeten worden, omdat herstel niet meer mogelijk zou zijn doordat de kromming al te lang aanwezig is. Op grond van artikel 7:21 lid 1 sub c BW kan [eiser] vervanging van het zwembad eisen, tenzij de afwijking van dat wat is overeengekomen te gering is om dit te rechtvaardigen. Op grond van lid 4 en lid 5 van hetzelfde artikel komt [eiser] geen vervanging toe als dit niet van [gedaagde] gevergd kan worden. De kantonrechter is van oordeel dat dit het geval is en licht dit als volgt toe.
3.12.
Uit wat beide partijen hebben aangevoerd, volgt naar het oordeel van de kantonrechter dat sprake is van een puur esthetisch gebrek. Ook de deskundige van [deskundige] gaat uit van een esthetisch gebrek. In de e-mail van 5 juli 2024 aan mr. Ruys, schrijft de deskundige: “De ‘lichte’ overschrijding van de maattolerantie is een esthetisch gebrek en doet geen afbreuk aan het kunnen gebruiken van het zwembad (zonder stempel)”. [eiser] heeft niet gesteld dat, na verwijdering van de stempel op 24 juli 2024, de kromming is verergerd. Aangezien de mondelinge behandeling op 11 april 2025 – 9 maanden later – plaatsvond, gaat de kantonrechter ervan uit dat de kromming een eindfase heeft bereikt. De kosten van vervanging van het zwembad staan naar het oordeel van de kantonrechter in geen verhouding tot de mogelijke immateriële schade die [eiser] lijdt door de ergernis aan de betreffende kromming. Een kromming van 16 mm over een lengte van 7 meter lijkt optisch namelijk verwaarloosbaar. [eiser] heeft niet onderbouwd waarom dit objectief gezien de kosten van totale vervanging van het zwembad zou kunnen rechtvaardigen. [eiser] kan bovendien gebruikmaken van een ander vorderingsrecht dat haar toekomt, namelijk uit hoofde van schadevergoeding/prijsvermindering.
De koopprijs wordt verminderd en [gedaagde] moet de energiekosten vergoeden
3.13.
Subsidiair vordert [eiser] € 35.698,06 aan schadevergoeding, bestaande uit € 25.997,08 en € 1.668,- voor het vervangen, verwijderen en afvoeren van het zwembad, € 556,- voor het herbestraten rondom het zwembad, € 4.200,- voor de stroom die zij heeft moeten verbruiken terwijl zij niet in het zwembad kon zwemmen en € 3.276,98 aan kosten voor het deskundigenrapport van [deskundige] . Zij heeft deze posten onderbouwd met het rapport en de factuur van [deskundige] .
3.14.
De kantonrechter overweegt als volgt. Zoals hiervoor onder 3.12 is overwogen, rechtvaardigt de kromming niet de vervanging van het zwembad. De schadeposten die zien op het vervangen, verwijderen en afvoeren van het zwembad en aanpassing van het straatwerk zoals door [deskundige] begroot, zullen daarom worden afgewezen. Wel is de kantonrechter van oordeel dat [eiser] een prijsvermindering toekomt. [eiser] stelt namelijk dat de kromming van 16 mm een doorn in het oog is, elke keer als zij haar tuin inkijkt. Zoals onder 3.4 t/m 3.10 is overwogen, is [gedaagde] wel tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichting uit de overeenkomst; zij heeft niet geleverd wat [eiser] op grond van de overeenkomst mocht verwachten. De kantonrechter begrijpt de vordering tot schadevergoeding die [eiser] vraagt als een vordering gebaseerd op het recht op prijsvermindering als compensatie voor de tekortkoming. [8] Voor de hoogte van een gerechtvaardigde prijsvermindering acht de kantonrechter het redelijk om aan te sluiten bij de kosten van een bepaalde camouflage van de kromming. Met [gedaagde] acht de kantonrechter het aannemelijk dat de kromming afdoende aan het zicht kan worden onttrokken door een iets overstekende randafwerking rondom het zwembad aan te brengen. Daarvoor is geen volledige tuinaanpassing nodig. Voor zover [eiser] dat wel vereist vindt zijn dat kosten die in geen verhouding staan tot het gebrek. De kantonrechter schat in dat [eiser] met een bedrag van € 3.000,- ruimschoots een passende aanpassing kan realiseren en zal de koopprijs daarom met € 3.000,- verminderen.
3.15.
De gevorderde kosten van de deskundige wijst de kantonrechter af. Het rapport van de deskundige heeft namelijk niet bijgedragen aan een vaststelling van de schade en heeft evenmin bijgedragen aan het voorkomen van de procedure. Het zijn dus geen redelijke kosten die voor vergoeding in aanmerking komen. [9]
3.16.
De gevorderde schadevergoeding voor de energiekosten van € 4.200,- (€ 150,- per maand) zal gedeeltelijk worden toegewezen. Ter zitting is duidelijk geworden dat [gedaagde] op 9 november 2023 een stempel in het zwembad heeft geplaatst in een poging de kromming te verhelpen of te verminderen en deze pas op 24 juli 2024 weer heeft verwijderd. Dat die stempel daar zo lang heeft gezeten is aan beide partijen te wijten geweest en moet voor rekening en risico van [gedaagde] blijven. [eiser] stelt dat zij in deze periode niet in het zwembad heeft kunnen zwemmen. Dat [eiser] het zwembad overigens gedurende de in de dagvaarding gestelde periode niet heeft kunnen gebruiken is niet gebleken. [eiser] heeft namelijk wel gesteld dat er in het begin een probleem aan het vulsysteem van het zwembad bestond, maar zij heeft ook toegelicht dat [gedaagde] dit probleem direct heeft verholpen. Vóór 9 november 2023 en ná 24 juli 2024 heeft [eiser] het zwembad dus wel kunnen gebruiken. De kantonrechter stelt vast dat [eiser] een periode van 8,5 maand geen gebruik heeft kunnen maken van het zwembad, terwijl de energiekosten wel doorliepen. De kantonrechter zal daarom een bedrag van 8,5 x € 150,- (zijnde de niet betwiste kosten per maand) = € 1.275,- toewijzen.
Dwangom
3.17.
[eiser] vordert veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een dwangsom van € 50,- per dag met een maximum van € 100.000,- voor elke dag dat [gedaagde] in verzuim blijft met het voldoen aan haar veroordelingen. De kantonrechter acht het voldoende aannemelijk dat [gedaagde] ook zonder dwangsom haar veroordeling zal naleven. De gevorderde dwangsom zal daarom worden afgewezen.
Tussenconclusie
3.18.
Omdat [gedaagde] niet heeft geleverd wat [eiser] op grond van de overeenkomst mocht verwachten en zij daarmee tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst, zal de koopprijs worden verminderd met € 3.000,-. Daarnaast zal [gedaagde] een schadevergoeding moeten betalen van € 1.275,- voor de energiekosten in de periode dat [eiser] geen gebruik heeft kunnen maken van het zwembad.
De algemene voorwaarden en garantievoorwaarden van [gedaagde]
3.19.
[eiser] vordert een verklaring voor recht dat de algemene voorwaarden en garantievoorwaarden van [gedaagde] nietig zijn daar waar zij in strijd zijn met de regels van (Europese) consumentenbescherming. [eiser] heeft niet gesteld welk belang van haar gediend zou zijn bij het controleren van de rechtsgeldigheid van alle algemene voorwaarden en garantievoorwaarden van [gedaagde] . Deze bepalingen zijn, met betrekking tot de vorderingen van [eiser] , slechts relevant voor zover het gaat over de maattolerantie van 8mm, maar daarover heeft de kantonrechter al in het voordeel van [eiser] geoordeeld. Van een belang bij afzonderlijke toetsing van alle algemene voorwaarden en garantiebepalingen is niet gebleken (op de bepaling over contractuele rente na, zie overweging 3.24). Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
Reconventie
3.20.
[gedaagde] wil dat [eiser] het openstaande factuurbedrag van € 4.348,33 aan haar betaalt, vermeerderd met rente en kosten.
[eiser] is de rest van de, verminderde, koopprijs verschuldigd
3.21.
[eiser] erkent dat zij nog een bedrag van € 4.348,33 onbetaald heeft gelaten, maar zij is van mening dat zij dit niet hoeft te betalen, omdat zij zich kan beroepen op opschorting.
3.22.
De kantonrechter stelt allereerst vast dat, zoals onder 3.14 is overwogen, de koopprijs is verminderd met € 3.000,-. Dit betekent dat niet een bedrag van € 4.348,33 openstaat, maar een bedrag van € 1.348,33. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] haar betalingsverplichting terecht heeft opgeschort, omdat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst en [eiser] daardoor een vordering uit schadevergoeding heeft op [gedaagde] , zoals is overwogen onder 3.16. Vanaf de datum van dit vonnis vervalt het opschortingsrecht van [eiser] , dus zij zal worden veroordeeld tot betaling van het restantbedrag.
Verrekening
3.23.
[eiser] doet een beroep op verrekening. [gedaagde] heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt. Zoals hiervoor is overwogen, zal [gedaagde] € 1.275,- aan schadevergoeding moeten betalen aan [eiser] en moet [eiser] de resterende koopprijs van € 1.348,33 aan [gedaagde] betalen. Deze bedragen zullen met elkaar worden verrekend. Dit betekent dat [eiser] zal worden veroordeeld tot betaling van € 73,33 aan [gedaagde] .
Rente
3.24.
[gedaagde] vordert de contractuele rente van 1% per maand vanaf 1 september 2022. [eiser] vindt dat de algemene voorwaarden van [gedaagde] in strijd zijn met het consumentenrecht. De kantonrechter is van oordeel dat punt 19 van de algemene voorwaarden van [gedaagde] inderdaad in strijd is met het consumentenrecht, omdat de afnemer, als hij/zij niet op tijd betaalt, van rechtswege in verzuim zou verkeren, zonder dat een nadere ingebrekestelling is vereist. De gevorderde rente zal daarom worden afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.25.
[gedaagde] vordert buitengerechtelijke incassokosten. Aangezien [eiser] haar betalingsverplichting gerechtvaardigd heeft opgeschort, zal deze vordering worden afgewezen.
Conventie en reconventie
Proceskosten
3.26.
De kantonrechter ziet aanleiding om de proceskosten zowel in conventie als in reconventie te compenseren. Partijen zijn namelijk over en weer in het (on)gelijk gesteld. Dit betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.27.
De kantonrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
4.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 1.275,-;
4.2.
bepaalt dat dit bedrag wordt verrekend met de resterende koopprijs van € 1.348,33 die [eiser] aan [gedaagde] is verschuldigd, zodat [gedaagde] niets meer aan [eiser] is verschuldigd;
4.3.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.4.
wijst al het meer of anders gevorderde af;
4.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad
in reconventie
4.6.
veroordeelt [eiser] tot betaling aan [gedaagde] van en bedrag van € 1.348,33;
4.7.
bepaalt dat dit bedrag wordt verrekend met de schadevergoeding van € 1.275,- die [gedaagde] aan [eiser] is verschuldigd, zodat [eiser] nog een bedrag van € 73,33 aan [gedaagde] moet betalen;
4.8.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.9.
wijst al het meer of anders gevorderde af;
4.10.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.P.M. Straver en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2025.

Voetnoten

1.Titel 1, boek 7 Burgerlijk Wetboek.
2.Titel 12, boek 7 Burgerlijk Wetboek.
3.Hof Arnhem-Leeuwarden 2012, ECLI:NL:GHLEE:2012:BV6422.
4.Productie 2 bij dagvaarding.
5.Productie 10, pagina 3.
7.Zie (naar analogie) art. 7:754 BW.
8.Art. 7:22 lid 1 sub b BW.
9.Art. 6:96 lid 2 BW