Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 9 april 2025;
- de akte van [eiser] ;
- de akte van [gedaagde] .
2.De (verdere) beoordeling
€ 135,00
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de kantonrechter op 9 juli 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] BV en [gedaagde]. De zaak betreft een schadevergoeding na een verkeersongeval waarbij [gedaagde] betrokken was met een leaseauto van [eiser]. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiser] recht heeft op een schadevergoeding van in totaal € 13.993,90, bestaande uit verschillende schadeposten, waaronder cascoschade en letselschade. De kantonrechter heeft de gevorderde cascoschade van € 6.907,02 toegewezen, evenals een bedrag van € 6.085,93 voor schade aan het voertuig van de benadeelde en € 1.000,95 voor letselschade. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten is afgewezen, omdat [eiser] niet heeft aangetoond dat [gedaagde] hiervoor aansprakelijk is. Tevens is de wettelijke rente over het totale schadebedrag toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding. De kantonrechter heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is voor matiging van de schadevergoeding, gezien de omstandigheden van de zaak, waaronder het feit dat [gedaagde] zonder rijbewijs reed. Tot slot is [gedaagde] veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn begroot op € 2.469,54. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [gedaagde] de schadevergoeding en proceskosten moet betalen, ook als hij in hoger beroep gaat.