ECLI:NL:RBMNE:2025:4029

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 juli 2025
Publicatiedatum
29 juli 2025
Zaaknummer
592955 KG ZA 25-191
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse opzegging van een duurovereenkomst in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 29 juli 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en [gedaagde] B.V. De zaak betreft de tussentijdse opzegging van een Instandhoudingsovereenkomst voor een mestvergistingsinstallatie. [eiseres] heeft de installatie op 9 februari 2018 gekocht van [gedaagde] en een overeenkomst gesloten voor onderhoud gedurende twaalf jaar. Op 14 februari 2025 heeft [gedaagde] de overeenkomst opgezegd, stellende dat [eiseres] de installatie onjuist zou hebben gebruikt. [eiseres] betwist deze claim en vordert nakoming van de overeenkomst. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisend belang voor [eiseres], aangezien de opzegging van de overeenkomst hem dwingt om elders en tegen hogere kosten onderhoud te laten uitvoeren. De rechter heeft beoordeeld of de opzegging rechtsgeldig was en geconcludeerd dat [gedaagde] niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [eiseres] zich niet aan de verplichtingen uit de overeenkomst heeft gehouden. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de opzegging van de overeenkomst niet rechtsgeldig was en heeft [gedaagde] veroordeeld tot nakoming van de overeenkomst, met een dwangsom van € 6.000 per overtreding en een maximum van € 120.000. Daarnaast is [gedaagde] veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke kosten en proceskosten aan [eiseres].

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/592955 / KG ZA 25-191
Vonnis in kort geding van 29 juli 2025
in de zaak van
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. M. van Nee,
tegen
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. M.A.R.M. van Camp.

1.De procedure

1.1.
De voorzieningenrechter beschikt over de volgende stukken:
- de dagvaarding en 31 producties,
- de conclusie van antwoord en 22 producties,
- de pleitnota van [eiseres] ,
- de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 15 juli 2025 plaatsgevonden. Partijen hebben hun pleitnota voorgedragen en op vragen van de voorzieningenrechter en op elkaar gereageerd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft gezegd dat vandaag uitspraak zal worden gedaan.

2.De kern van de zaak

[eiseres] is een [beroepsnaam] . [gedaagde] ontwikkelt en onderhoudt installaties die biogassen van mest omzetten in energie. [eiseres] heeft op 9 februari 2018 een mestvergistingsinstallatie van [gedaagde] gekocht. Partijen hebben toen ook een Instandhoudingsovereenkomst (hierna: de Overeenkomst) gesloten, waarbij [gedaagde] zich verplicht om de installatie twaalf jaar lang te onderhouden. [eiseres] betaalt daarvoor een vergoeding. Op 14 februari 2025 heeft [gedaagde] de Overeenkomst opgezegd, omdat [eiseres] de installatie onjuist zou hebben gebruikt. [eiseres] betwist dat en vordert nakoming van de overeenkomst.

3.De beoordeling

Spoedeisend belang
3.1.
In een kortgedingprocedure is het nodig dat sprake is van een spoedeisend belang. Dat betekent dat de eisende partij op korte termijn een beslissing nodig heeft van de voorzieningenrechter omdat de beslissing in een bodemprocedure niet afgewacht kan worden. De voorzieningenrechter vindt dat het spoedeisend belang van [eiseres] voldoende aannemelijk is gemaakt. [gedaagde] heeft de Overeenkomst opgezegd. [eiseres] is daardoor gedwongen om elders en tegen hogere kosten een deskundige in te huren voor het onderhoud van zijn mestvergistingsinstallatie.
Wanneer mag de Overeenkomst tussentijds opgezegd worden?
3.2.
Het gaat in dit kort geding om een duurovereenkomst van opdracht, waarbij [eiseres] de opdrachtgever is en [gedaagde] de leverancier. Deze overeenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd en bevat een tussentijdse opzeggingsmogelijkheid. De tussentijdse opzegging is geregeld in artikel 5 van de Overeenkomst. Daarin staat – voor zover relevant – het volgende:
“Deze Instandhoudingsovereenkomst is tussentijds alleen opzegbaar door Leverancier indien:
(i) Opdrachtgever haar betalingsverplichtingen jegens Leverancier ondanks
herhaaldelijke schriftelijke aanmaning niet nakomt;
(ii) Opdrachtgever structureel de bepalingen in Annex 7 sub 3 niet nakomt.”
3.3.
In Annex 7 sub 3 staat:

3. Onjuist gebruik
Opdrachtgever heeft gedurende zowel de Acceptatie Periode als de Operationele Periode de verplichting om op een zorgvuldige wijze om te gaan met de Installatie, de aanwijzingen in de gebruikershandleiding en aanwijzingen door het personeel van leverancier op te volgen en de mest vrij te houden van
 stenen, hout plastic of andere inerte delen;
 delen langer dan 2 cm;
 schimmels, pesticiden, antibiotica, formaline of andere stoffen die het biologische proces negatief kunnen beïnvloeden.
Van Opdrachtgever wordt gemiddeld circa een half uur per dag aan inzet verwacht voor het oplossen van kleine storingen en het doen van visuele inspectíe. Opdrachtgever zal van de uitgevoerde werkzaamheden en relevante operationele informatie ten aanzien van de Installatie een (digitaal) logboek bijhouden en deze aan Leverancier beschikbaar stellen op zijn verzoek.”
3.4.
[gedaagde] mag de Overeenkomst dus alleen opzeggen als [eiseres] de verplichtingen van artikel 5 niet nakomt. [gedaagde] heeft de opzegging op beide gronden van artikel 5 gebaseerd. Dus zowel op een tekortkoming in de betalingsverplichting als structureel onjuist gebruik.
Onjuist gebruik is niet voldoende aannemelijk
3.5.
De mestvergistingsinstallatie van [eiseres] meet regelmatig een te hoog zwavelgehalte (H2S). Dat kan ervoor zorgen dat de installatie sneller slijt en dat is kennelijk ook gebeurd. Volgens [gedaagde] wordt het te hoge zwavelgehalte veroorzaakt doordat [eiseres] de installatie onjuist gebruikt. Zijn mest bevat namelijk een te hoog zwavelgehalte en dat verstoort het biologisch proces in de installatie, terwijl hij op grond van artikel 5 van de overeenkomst en Annex 7 sub 3 verplicht is om die installatie vrij te houden van stoffen die dat proces verstoren.
3.6.
Deze stelling van [gedaagde] komt er feitelijk op neer dat het invoeren van mest met een te hoog zwavelgehalte per definitie betekent dat er sprake is van onjuist gebruik van de installatie. Zwavel is echter een vast onderdeel van mest en de hoeveelheid zwavel in de mest is slechts in beperkte mate te beïnvloeden. De door [gedaagde] ingeschakelde deskundige, Innolab, concludeert ook dat [eiseres] geen verkeerde mest heeft ingevoerd (productie 20 conclusie van antwoord) en ook [gedaagde] heeft op de zitting bevestigd dat de mest op zich niet verkeerd is, maar dat iedere mest een ander zwavelgehalte heeft. Het enkele feit dat door het invoeren van onbewerkte mest, dus zoals die van de runderen van [eiseres] afkomstig is (zonder toevoeging van of vervuiling met externe producten), een hoger zwavelgehalte in de installatie wordt gemeten, wil dan ook niet zeggen dat er sprake is van onjuist gebruik. Van de gebruiker van deze installatie kan ook niet verwacht worden dat hij zijn mest ontzwavelt voordat die in de mestvergistingsinstallatie wordt ingevoerd. Dat is nou juist waar de installatie (mede) voor bedoeld is. Zo vermeldt de productinformatie (productie 7 dagvaarding):
“In de vergister vindt biologische ontzwaveling plaats. Continu wordt een kleine hoeveelheid zuurstof (buitenlucht) in de vergister gebracht vanuit een compressor. Over de spanbanden ligt een ontzwavelingsnet. Gasvormig zwavel bindt met zuurstof en slaat neer op het ontzwavelingsnet dat op de spanbanden ligt. Wanneer veel zwavel is neergeslagen valt dit naar beneden in het digestaat. Zodoende wordt zonder toevoeging van additieven (behalve buitenlucht} een groot gedeelte van het zwavel uit het [gedaagde] gereinigd.”
Dat de mest van [eiseres] een hoger zwavelgehalte bevat dan andere mest zou op basis van deze informatie dan ook geen probleem moeten vormen. [eiseres] heeft ook onbetwist gesteld dat hij voor de installatie van [gedaagde] heeft gekozen, omdat hij dan geen additieven zou hoeven toe te voegen.
3.7.
Gaandeweg is gebleken dat de installatie toch additieven nodig heeft om het zwavelgehalte van de mest van de runderen van [eiseres] bij te sturen. De volgende vraag is dan of er op dat punt sprake is van onjuist gebruik. Annex 7, sub 3 bepaalt daarover dat [eiseres] de aanwijzingen moet opvolgen uit de gebruikershandleiding en van het personeel van [gedaagde] .
3.8.
In de gebruikershandleiding (productie 3 conclusie van antwoord) staat in het onderhoudsschema op pagina 20 - voor zover relevant - alleen de verplichting om de werking van de ontzwavelingsunit dagelijks te meten. Op pagina 23 onder punt 10 staat over de zwavelcontrole:
“Controleer of het ontzwavelen in de vergister goed verloopt. Een te hoog percentage van
zwavelwaterstof (H2S) in het [gedaagde] zal leiden tot:
• Meer slijtage aan de WKK motor
• Snellere vervangingen van de actief koolvaten voor de gas opwerkingsinstallatie”
Op de checklist van pagina 28 staat bij de H2S controle dat eventuele doorslag gemeld moet worden. Verder staat er in de handleiding niets over de controle van de zwavelunit en hoe te handelen als eenmaal een te hoog gehalte is vastgesteld. Behalve dan dat de doorslag (de voorzieningenrechter neemt aan dat daarmee een te hoog zwavelgehalte wordt bedoeld) gemeld moet worden. Kortom uit annex 7, sub 3 en uit de gebruikershandleiding blijkt voor [eiseres] geen enkele andere verplichting dan het meten van het zwavelgehalte en het melden van een te hoog gehalte.
3.9.
Wat betreft de aanwijzingen van het personeel constateert de voorzieningenrechter dat die, voor zover bekend, nogal beperkt zijn geweest. De brief van 17 december 2024 en de daarin genoemde e-mails waar [gedaagde] in dit verband naar verwijst vermelden, anders dan [gedaagde] stelt, geen duidelijke aanwijzingen en instructies aan [eiseres] over hoe hij precies om moet gaan met het hoge zwavelgehalte. Overigens blijkt nergens uit dat [eiseres] aanwijzingen van het personeel van [gedaagde] niet heeft opgevolgd. Integendeel, uit de stukken en de toelichting op de zitting maakt de voorzieningenrechter op dat [eiseres] meerdere keren actieve kool en ijzerwater heeft toegevoegd, hetgeen ook volgens [gedaagde] de correcte handelwijze is om de installatie te beschermen en het zwavelgehalte naar beneden te krijgen.
3.10.
[gedaagde] heeft niet aannemelijk gemaakt dat [eiseres] zich niet aan deze verplichtingen uit de Overeenkomst heeft gehouden. Weliswaar heeft hij niet altijd dagelijks het zwavelgehalte gemeten, maar volgens [eiseres] heeft hij daar met [gedaagde] een andere afspraak over gemaakt. In zijn e-mail van 12 juli 2023 refereert [eiseres] aan de afspraak met [gedaagde] dat hij 1 keer per week een H2S monster moet nemen (productie 10 dagvaarding). In de e-mail van 4 december 2024 refereert [eiseres] weer aan het afgesproken meetprotocol. Op geen van beide mails is een reactie van [gedaagde] gekomen waaruit blijkt dat [eiseres] vaker dan 1 keer per week had moeten meten. Het ligt voor de hand dat [gedaagde] op de mails over de meetafspraak gereageerd zou hebben, als dit volgens haar niet de afspraak was of als zij deze afspraak weer had willen wijzigen naar een dagelijkse meting. Dat heeft zij niet gedaan, althans dat is niet gebleken. Bovendien is tijdens de zitting duidelijk geworden dat er na het aangaan van het contract wel meer andere of nadere afspraken zijn gemaakt. Zoals bijvoorbeeld de afspraak over het meten met de Dräger buisjes, die is gemaakt na het meermaals constateren van te hoge zwavelgehaltes. Ook in dat licht is aannemelijk dat over het meetprotocol nadere afspraken zijn gemaakt. Daarom gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat [eiseres] met zijn wekelijkse meting heeft gehandeld conform de afspraak met [gedaagde] .
3.11.
De conclusie is vooralsnog dat [eiseres] heeft gedaan wat hij op grond van de overeenkomst moest doen en dat er daarom geen sprake is van onjuist gebruik van de mestvergistingsinstallatie. Voor zover er van uitgegaan moet worden dat [gedaagde] wel duidelijke en concrete aanwijzingen aan [eiseres] heeft gegeven wat betreft het onder controle houden van het zwavelgehalte en [eiseres] die niet heeft opgevolgd, dan had zij hem in gebreke moeten stellen en daarbij concreet aan moeten geven wat hij precies verkeerd heeft gedaan. Niet gebleken is dat [gedaagde] dat heeft gedaan. Zij had de overeenkomst dan ook niet mogen opzeggen op grond van onjuist gebruik.
Er is geen sprake van een tekortkoming in de betalingsverplichting
3.12.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat [eiseres] de facturen voor de maandelijkse vergoeding voor het onderhoud van de mestvergistingsinstallatie heeft betaald (en nog steeds betaalt). De facturen die [eiseres] niet heeft betaald hebben te maken met kosten die zijn gemaakt voor werkzaamheden die volgens [gedaagde] nodig waren omdat [eiseres] de installatie onjuist heeft gebruikt. Of [eiseres] deze facturen moet betalen (en door dat niet te doen zijn verplichting uit de Overeenkomst niet is nagekomen) hangt dus af van de vraag of hij de installatie inderdaad onjuist heeft gebruikt. Hiervoor heeft de voorzieningenrechter al geoordeeld dat [gedaagde] dat niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Dat betekent dat ook het niet nakomen van de betalingsverplichting geen grond kan vormen voor opzegging van de overeenkomst.
Conclusie: [gedaagde] heeft de overeenkomst niet rechtsgeldig opgezegd
3.13.
Op grond van wat hiervoor is overwogen acht de voorzieningenrechter het zeer waarschijnlijk dat een bodemrechter in een eventueel bodemprocedure tot het oordeel zal komen dat de [gedaagde] de overeenkomst niet op goede gronden heeft opgezegd. De vordering om [gedaagde] te veroordelen tot nakoming van de overeenkomst wordt daarom toegewezen.
Dwangsom
3.14.
[eiseres] vordert een dwangsom van € 200.000 per overtreding van de veroordeling. Volgens [gedaagde] is dat disproportioneel, gelet op de vergoeding van € 2000,- per maand voor het onderhoud. De voorzieningenrechter is het met [gedaagde] eens en matigt de dwangsom tot een bedrag van € 6.000,- per overtreding en verbindt daar een maximum aan van € 120.000.
Buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente daarover
3.15.
[eiseres] vordert € 4.799,63 aan daadwerkelijk gemaakte buitengerechtelijke kosten, omdat hij de zaak uit handen heeft moeten geven aan een advocaat. Hierdoor zijn kosten ontstaan die niet enkel en alleen betrekking hebben op het versturen van een sommatie aan [gedaagde] om de overeenkomst na te komen, maar ook de correspondentie, het geven van advies en het bestuderen van de gemaakte afspraken en het inschakelen van een deskundige. Hij baseert deze vordering op artikel 6:96 lid 2 onder c BW, op grond waarvan als vermogensschade mede voor vergoeding in aanmerking komen de redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte.
3.16.
Voordat hij met dit kort geding is gestart, heeft [eiseres] geprobeerd om met behulp van een advocaat [gedaagde] ervan te overtuigen de overeenkomst na te komen. Uit de stukken blijkt dat de advocaat daarvoor in ieder geval minstens één uitvoerige en inhoudelijk gemotiveerde brief heeft opgesteld. Ook blijkt uit de stukken dat er ter onderbouwing van het standpunt van [eiseres] informatie bij derden is opgevraagd. Dit zijn kosten die [eiseres] naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs heeft moeten maken in zijn poging om het geschil met [gedaagde] buiten rechte op te lossen. De hoogte van de gevorderde kosten heeft [eiseres] onderbouwd met een specificatie. Gelet op de verrichte werkzaamheden acht de voorzieningenrechter de hoogte van deze kosten redelijk. De vordering wordt daarom toegewezen. De vordering tot betaling van de wettelijke rente wordt toegewezen zoals in de beslissing vermeld.
Proceskosten
3.17.
[eiseres] krijgt gelijk. Daarom moet [gedaagde] zijn proceskosten betalen. De proceskosten aan de kant van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 122,25
- griffierecht € 2.995,00
- salaris advocaat € 1.107,00 (tarief gemiddelde zaak)
- nakosten
€ 178,00(plus eventueel de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 4.402,25

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om de verplichtingen uit hoofde van de Instandhoudings-overeenkomst met [eiseres] na te komen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 6.000 per overtreding van deze veroordeling tot een maximum van € 120.000,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] een bedrag te betalen van € 4.799,63 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de volledige voldoening,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] tot het betalen van de proceskosten van € 4.402,25, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe; als zij niet tijdig aan die veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, wordt daar € 92,00 bij opgeteld,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Gaertman als voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. G. Delissen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2025.