13.1.De rechtbank volgt eiser hierin niet. De rechtbank overweegt dat volgens de Wet WOZ de waarde van een woning voor elk belastingjaar opnieuw moet worden bepaald aan de hand van de verkoopcijfers van referentiewoningen op of rond de waardepeildatum. Daarbij is de waarde die voor eerdere belastingjaren aan de woning is toegekend niet van belang. Elk belastingjaar kunnen bij de waardebepaling andere referentiewoningen gebruikt worden. Hierdoor is het mogelijk dat er verschillen optreden ten opzichte van een vorig belastingjaar. Doordat de waarde van de woning aan de hand van verkoopcijfers van referentiewoningen wordt bepaald, is een vergelijking met een WOZ-waarde van een andere woning niet geschikt om de waarde van de woning uit af te leiden. Ook kan een gemiddelde algemene waardestijging niet als maatstaf worden gebruikt. Het stijgings- of dalingspercentage geeft slechts een gemiddelde waardestijging van alle woningen in een gemeente weer. De beroepsgrond slaagt niet.
De kwaliteit en onderhoudstoestand van de woning
14. Eiser stelt dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met de matige staat van onderhoud van de woning. De heffingsambtenaar heeft hierover toegelicht dat er voldoende rekening is gehouden met de staat van onderhoud van de woning door het onderhoud op een ‘2’ te kwalificeren. Volgens de heffingsambtenaar wordt de onderhoudstoestand enkel op een ‘1’ gekwalificeerd als het ook invloed heeft op de bouwkundige kwaliteit van de woning.
15. De rechtbank kan dit standpunt van de heffingsambtenaar volgen. Daarnaast heeft eiser geen foto’s overgelegd en heeft hij ook geen andere onderbouwing gegeven waarom de onderhoudstoestand op een ‘1’ gekwalificeerd zou moeten worden.
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met de mindere staat van onderhoud van de woning.
16. Daarnaast stelt eiser dat zijn woning slecht is geïsoleerd en zijn woning energielabel F heeft. De heffingsambtenaar heeft hierover toegelicht dat uit de verkoopprijzen niet duidelijk naar voren komt wat de invloed is van het energielabel van een woning. Een directe relatie tussen de verkoopprijs van een woning en het energielabel is er volgens de heffingsambtenaar niet. Dit komt door de druk op de woningmarkt en doordat de registratie van de energielabels niet op orde is. Bovendien heeft de taxateur van de heffingsambtenaar op de zitting aangegeven dat [adres 2] ook energielabel F heeft.
17. De rechtbank kan het standpunt van de heffingsambtenaar volgen dat er geen duidelijk verband is tussen het energielabel en verkoopcijfer van de woning vanwege de door hem benoemde omstandigheden. Een eventueel waardedrukkend effect van een laag energielabel van de woning van eiser is bovendien verdisconteerd in het verkoopcijfer van de referentiewoning [adres 2] . De rechtbank ziet daarom geen reden om aan te nemen dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met de kwaliteit en onderhoudstoestand van de woning. De beroepsgrond slaagt niet.
18. Eiser voert aan dat [adres 2] geen goede vergelijking is, omdat deze woning betere voorzieningen heeft. De rechtbank overweegt dat referentieobjecten niet identiek hoeven te zijn aan de woning. Wel moet de heffingsambtenaar inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden. Uit de taxatiematrix blijkt dat de heffingsambtenaar de voorzieningen van [adres 2] op een ‘4’ heeft gekwalificeerd. Eiser heeft dit niet onderbouwd weersproken. De rechtbank is daarom van oordeel dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met het verschil in voorzieningenniveau. Daar komt bij dat de twee andere referentieobjecten, net zoals de woning van eiser, op een ‘3’ zijn gekwalificeerd.
19. Bovendien voert eiser aan dat [adres 2] in tegenstelling tot zijn woning wel een garage heeft. De taxateur van de heffingsambtenaar heeft hierover op de zitting toegelicht dat de garage los wordt gewaardeerd. De rechtbank kan dit volgen. Uit de taxatiematrix blijkt namelijk dat de garage van [adres 2] apart is gewaardeerd. Dit betekent dat de waarde van de bijgebouwen in de waarderingssystematiek van de heffingsambtenaar uit de verkoopprijzen van de referentieobjecten worden gehaald om daarmee de gerealiseerde prijs per vierkante meter voor de woning van eiser te taxeren. De rechtbank is daarom van oordeel dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met het feit dat [adres 2] een garage heeft. De beroepsgrond slaagt niet.
20. Eiser stelt dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met de ligging van de woning. De woning heeft namelijk last van (vracht)verkeer op straat, de bomen van de buren, heeft geen parkeermogelijkheden en de woning ligt dicht bij zorginstellingen. De taxateur van de heffingsambtenaar heeft hierover toegelicht dat de overlast die bij het centrum hoort vergelijkbaar is met de overlast bij de referentiewoningen aan de [adres 4] en [adres 2] welke woningen eveneens in het centrum liggen. Bovendien is het volgens de heffingsambtenaar van subjectieve aard of iemand overlast ervaart van bomen of het wonen bij het centrum. De rechtbank kan ook dit standpunt van de heffingsambtenaar volgen. De overlast van bomen en het wonen nabij het centrum is een subjectieve beleving, waar in de waardering van de WOZ-waarde geen rekening mee kan worden gehouden. Een potentiële koper die bijvoorbeeld graag dichtbij het centrum wil wonen en van bomen houdt kan hier – anders dan eiser – geen, of minder overlast van ervaren. De beroepsgrond slaagt niet.
21. Eiser stelt dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met dat hij gebruik moet maken van het recht van overpad om zijn huis via de achterzijde te kunnen betreden of verlaten. De heffingsambtenaar heeft hierover op de zitting toegelicht dat hier in de taxatiematrix rekening mee is gehouden door een aftrek van € 10.000,- toe te passen. De rechtbank kan dit standpunt van de heffingsambtenaar volgen. Eiser heeft dit niet onderbouwd weersproken. De rechtbank ziet daarom geen reden om aan te nemen dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met het recht van overpad. De beroepsgrond slaagt niet.