ECLI:NL:RBMNE:2025:4052

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
30 juli 2025
Zaaknummer
UTR 24/4272
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzageverzoek op grond van de Wet politiegegevens en de beoordeling van de volledigheid van verstrekte gegevens door de korpschef

Deze uitspraak betreft een inzageverzoek van eiser op basis van artikel 25 van de Wet politiegegevens (Wpg). Eiser heeft op 25 maart 2024 een verzoek ingediend bij de korpschef van politie om inzage in de persoonsgegevens die de politie over hem heeft verwerkt. De korpschef heeft dit verzoek toegewezen en een overzicht van de verwerkte gegevens verstrekt, maar eiser is van mening dat dit overzicht onvolledig is. Hij vermoedt dat er meer gegevens over hem beschikbaar zijn, gebaseerd op een uittreksel van de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (RvIG) waaruit blijkt dat zijn persoonsgegevens meerdere keren zijn opgevraagd door de politie en de Koninklijke Marechaussee.

De rechtbank heeft de zaak op 12 mei 2025 behandeld en geconcludeerd dat het verstrekte overzicht van de verwerkte gegevens volledig is. De rechtbank oordeelt dat de aanknopingspunten die eiser aanvoert om aan te tonen dat er meer gegevens zijn, onvoldoende aannemelijk zijn. De korpschef heeft duidelijk gemaakt op welke manier en in welke systemen er naar gegevens is gezocht, en de rechtbank heeft vastgesteld dat er in verschillende politiesystemen specifiek naar de persoonsgegevens van eiser is gezocht. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser verworpen en het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

De uitspraak is gedaan door mr. J.W. Veenendaal, rechter, en is openbaar uitgesproken op 19 juni 2025. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4272

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

De korpschef van politie, de politiechef van Midden-Nederland, de korpschef

(gemachtigde: P.M.L. van der Schot).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het inzageverzoek van eiser op grond van artikel 25 van de Wet politiegegevens (hierna: Wpg). De korpschef heeft dit inzageverzoek toegewezen en een overzicht verschaft van de gevraagde gegevens. Deze lagen ter inzage voor eiser op het politiebureau. Eiser kan zich echter niet verenigen met het besluit, hij vermoedt namelijk dat er méér gegevens moeten zijn en vindt daarom dat het overzicht onvolledig is. Aan de hand van de beroepsgronden van eiser zal de rechtbank het bestreden besluit beoordelen.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het verstrekte overzicht van de verwerkte gegevens volledig is. De aanknopingspunten die eiser aanvoert, waaruit zou moeten blijken dat er meer gegevens zijn, acht de rechtbank onvoldoende aannemelijk. Bovendien heeft de korpschef duidelijk aangegeven op welke manier en in welke systemen er naar gegevens is gezocht. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 25 maart 2024 een verzoek ingediend bij de korpschef om inzage in de persoonsgegevens die de politie over eiser heeft verwerkt, op grond van artikel 25 van de Wpg. Eiser heeft in dit verzoek gevraagd om welke gegevens het gaat, wat het doel is van het gebruik, aan welke personen de gegevens eventueel verstrekt zijn, welke waarborgen er zijn getroffen voor eventuele doorgifte, wat de herkomst is van de gegevens, hoe lang de gegevens worden opgeslagen en of er sprake is van geautomatiseerde besluitvorming en wat de logica daarvan is.
3. De korpschef heeft het inzageverzoek toegewezen en een overzicht verschaft van de verwerkte gegevens van eiser. Eiser heeft de gelegenheid gehad om deze gegevens in te zien.
4. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 19 april 2024. Volgens eiser is het overzicht van de politiegegevens onvolledig en is er niet duidelijk op welke manier er is gezocht. Eiser vermoedt dat er meer gegevens bij de korpschef moeten berusten.
5. De korpschef heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
6. De rechtbank heeft het beroep op 12 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van de korpschef.

Beoordeling door de rechtbank

7. Eiser voert aan dat het overzicht dat de korpschef heeft verschaft over de op hem betrekking hebbende politiegegevens onvolledig is. Hij vermoedt dat de korpschef over meer gegevens beschikt. Dit maakt eiser op uit het uittreksel dat hij heeft gekregen van de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (RvIG). Hieruit blijkt namelijk dat zijn persoonsgegevens, zoals opgenomen in de Basisregistratie Personen (BRP) in totaal 42 keer tussen 6 januari 2013 en 3 januari 2024 zijn verstrekt aan de politie en Koninklijke Marechaussee. Bovendien vermoedt eiser onderwerp te zijn geweest van een politieonderzoek naar de moord van een van zijn vrienden. Zijn gegevens moeten zijn terug te vinden in dit politiedossier [naam] , maar staan niet op het overzicht. Verder voert eiser aan dat het niet duidelijk is hoe er is gezocht. Volgens eiser is er namelijk niet gezocht bij het team openbare orde inlichtingen (TOOI) en team criminele inlichtingen (TCI).
8. Volgens rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) is het toegestaan dat de korpschef volstaat met het geven van een overzicht van de persoonsgegevens, mits dit overzicht in een begrijpelijke vorm en volledig is. Daarnaast is het vaste rechtspraak van de Afdeling dat wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat bepaalde gegevens niet of niet meer onder hem berusten en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan diegene die om gegevens verzoekt is om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, bepaalde gegevens toch onder dat bestuursorgaan berusten. Het is dus aan eiser om aannemelijk te maken dat het overzicht niet volledig is.
9. De rechtbank stelt vast dat uit het uittreksel van de RvIG inderdaad blijkt dat de persoonsgegevens van eiser in de BRP meerdere malen zijn opgevraagd. Ter zitting heeft de korpschef toegelicht wat een mogelijke verklaring is voor deze bevragingen. Hierbij werd aangegeven dat dit uittreksel zowel de bevragingen van de Koninklijke Marechaussee als de politie bevat. Daarnaast zijn veel van deze registraties geen daadwerkelijke bevraging van de BRP-gegevens van eiser, maar betreft het een automatische verwerking. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren als een politieambtenaar iemand opzoekt met dezelfde achternaam als eiser. Dan komen alle gegevens van personen met dezelfde achternaam als eiser naar voren, dus ook telkens automatisch de gegevens van eiser. Bovendien zijn veel van deze systemen aan elkaar gekoppeld, waardoor het kan voorkomen dat het lijkt alsof de BRP-gegevens meerdere malen per dag zijn opgevraagd, terwijl het dan gaat om een automatische raadpleging. Er kunnen dus meer bevragingen zijn, zoals blijkt uit het uittreksel van de RvIG, dan dat er daadwerkelijk gegevens zijn verwerkt van eiser. Naar het oordeel van de rechtbank is dit uittreksel daarom niet voldoende om aannemelijk te maken dat er meer gegevens bij de korpschef moeten berusten.
9.1.
De rechtbank is verder van oordeel dat de korpschef tijdens de zitting nadrukkelijk heeft uitgelegd dat eiser niet voorkomt in het politiedossier [naam] . Het klopt dat dit dossier voornamelijk op papier bestaat, echter blijkt er nog een digitale database te zijn waarin gegevens opgezocht kunnen worden. Er is in dit dossier grondig gezocht naar de gegevens van eiser, maar deze zijn hierin niet gevonden. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij wel voorkomt in dit dossier. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser ook met betrekking tot dit dossier niet aannemelijk heeft gemaakt dat de korpschef over meer gegevens zou moeten beschikken. Deze beroepsgrond slaagt niet.
10. Verder is de rechtbank van oordeel dat de korpschef voldoende duidelijk heeft gemaakt op welke manier en in welke systemen er is gezocht naar de gegevens van eiser. Uit de weergegeven zoekslag blijkt namelijk dat er in verschillende politiesystemen specifiek gezocht is op de persoonsgegevens van eiser. Ook in de systemen van de TOOI en de TCI. Hiervoor zijn de zoektermen die aan hem gerelateerd zijn, zoals naam, telefoonnummer en BSN-nummer, gebruikt. Ook heeft de korpschef gezocht met een zogenaamde “keno-sleutel”. Dat is een unieke combinatie van letters van de voor- en achternaam en de geboortedatum. Deze zoekslag is in lijn met de werkinstructie voor de behandeling van Wpg-verzoeken, bovendien hebben meerdere rechtbanken deze werkwijze goed bevonden. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de zoekslag onvolledig is geweest. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het overzicht van de verwerkte politiegegevens volledig is en het voldoende duidelijk is op welke manier de korpschef hiernaar heeft gezocht. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Veenendaal, rechter, in aanwezigheid van mr. E.S. Dorsman, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.