4.23.Hiervan is volgens de rechtbank geen sprake, en zij werkt dit per door [gedaagde] in haar conclusie van antwoord, tevens voorwaardelijke eis in reconventie gesteld gebrek verder uit:
1.
‘ [eiseres] heeft een belangrijke voorwaarde bij verlofverlening niet nageleefd’.
Kortgezegd stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat [eiseres] zowel bij de overbetekening van de beslagstukken aan [gedaagde] , als bij de in het geding gebrachte beslagstukken geen uitvoering heeft gegeven aan het voorschrift dat zij ervoor moest zorgen dat de e-mail met vragen die namens de voorzieningenrechter naar aanleiding van het verzoekschrift tot het leggen van conservatoir derdenbeslag en beslag op roerende zaken (hierna: het Verzoekschrift) aan [eiseres] zijn gesteld, aan het verlof wordt gehecht. De rechtbank gaat hier niet in mee: dit is geen bij straffe van nietigheid voorgeschreven vormvereiste.
2. ‘ ‘
[eiseres] is nooit eigenaar geworden van de gepretendeerde vorderingen’.
De rechtbank verwijst hierbij naar wat zij heeft overwogen in 4.1-4.3.
3.
[eiseres] had op de datum van verlofverlening en beslagleggingen geen vorderingsrechten jegens [gedaagde] (verkregen).
Volgens [gedaagde] was de levering van vorderingen van [onderneming 1] aan [eiseres] op het moment van de beslagleggingen op 11 maart 2024 niet voltooid, omdat de Akte van cessie op 12 maart 2024 bij de Belastingdienst is geregistreerd, en was [eiseres] op het moment van deze beslagleggingen nog geen rechthebbende op de vorderingen. Zoals de rechtbank in haar vonnis in incident van 31 juli 2024 heeft beslist, kan de beantwoording van de vraag of [eiseres] op het moment van de beslagleggingen wel of geen rechthebbende was op de vorderingen van [onderneming 1] in het midden blijven. Ook als aangenomen wordt dat [gedaagde] gelijk heeft, dan leidt dit vanwege het belang van [eiseres] bij handhaving van de beslagen nog niet tot opheffing van de conservatoire beslagen. Daarbij weegt de rechtbank zwaar mee dat de vorderingen van [onderneming 1] aan [eiseres] zijn gecedeerd.
4. ‘
‘ [eiseres] maakte misbruik door conservatoir beslag op de handelsvoorraad van [gedaagde] te leggen zonder een daartoe verleend verlof’.
Dit door [gedaagde] gestelde gebrek valt uiteen in een aantal onderdelen, die hierna afzonderlijk worden besproken.
Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] beslag gelegd op vijf motorvoertuigen (vier auto’s en één motorscooter), terwijl zij in het verzoekschrift om verlof tot beslaglegging op vier motorvoertuigen heeft verzocht. Hier gaat de rechtbank niet in mee, omdat het verlof niet is beperkt tot vier motorvoertuigen: er is verlof verleend om beslag te leggen op ‘
de motorvoertuigen (waaronder personenauto’s) die op naam van [gedaagde] zijn geregistreerd.’ Zoals de rechtbank in haar vonnis in incident heeft overwogen, is in 5.5 van het Verzoekschrift weliswaar vermeld dat [eiseres] de voorzieningenrechter verzoekt verlof te verlenen tot het leggen van conservatoir beslag op ‘Vier motorvoertuigen (waaronder personenauto’s) die op naam van [gedaagde] zijn geregistreerd’, maar dat is uiteindelijk niet zo gevorderd.
Ook het standpunt van [gedaagde] dat het verlof niet (uitdrukkelijk) is gegeven voor beslaglegging op de handelsvoorraad van [gedaagde] , wordt niet gevolgd. Er is verlof verleend om beslag te leggen op motorvoertuigen van [gedaagde] , waarbij geen beperking is opgelegd, in die zin dat op motorvoertuigen die tot de handelsvoorraad zouden behoren geen beslag mocht worden gelegd.
Ten slotte stelt [gedaagde] dat sprake is van misbruik van recht en/of dat [eiseres] niet heeft voldaan aan haar verplichting om de voorzieningenrechter goed voor te lichten (artikel 21 Rv), doordat [eiseres] niet in het Verzoekschrift heeft vermeld dat de motorvoertuigen waarop zij beslag wilde leggen tot de handelsvoorraad van [gedaagde] behoorden. Dit heeft tot gevolg gehad dat is afgezien van het horen van partijen. Hoewel het op de weg van [eiseres] had gelegen om in het verzoekschrift te vermelden dat de motorvoertuigen waarop zij beslag wilde leggen tot de handelsvoorraad van [gedaagde] behoren, en zij dit niet heeft gedaan, is dit volgens de rechtbank nog geen grond om de beslagen op de motorvoertuigen op te heffen. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat de voorzieningenrechter het verlof dan niet zou hebben verleend, en dat [gedaagde] dit niet aannemelijk heeft gemaakt. Het feit dat [gedaagde] veel last heeft van de beslagen, omdat zij een aantal van de beslagen motorvoertuigen al heeft verkocht en door de beslagen niet kan leveren, is onvoldoende om geen verlof te verlenen voor het leggen van beslag. In haar vonnis in incident heeft de rechtbank overwogen dat [gedaagde] inzicht had moeten geven in haar bedrijfsvoering en dit aan de hand van stukken had moeten onderbouwen, en dat heeft zij toen niet gedaan. Omdat [gedaagde] dit in deze bodemprocedure ook niet heeft gedaan, en op dit punt alleen verwijst naar haar incidentele conclusie houdende een provisionele vordering, is er voor de rechtbank geen aanleiding om hierover anders te oordelen dan zij in haar vonnis in incident heeft gedaan.
5. ‘
‘De conservatoire beslagen zijn niet proportioneel, ook omdat [onderneming 1] slechts een vordering van € 2.139,00 exclusief BTW op [gedaagde] heeft.’
In haar incidentele conclusie houdende een provisionele vordering heeft [gedaagde] zich op het standpunt gesteld dat de vermogensbestanddelen die door de conservatoire beslagen van [eiseres] zijn getroffen een zodanig hoge waarde vertegenwoordigen dat dit niet in een redelijke verhouding staat tot het bedrag van € 54.042,89 waarvoor verlof voor beslaglegging is verleend. Het beslag onder Rabobank heeft een saldo getroffen van
€ 21.982,54 en daarnaast zijn vijf motorvoertuigen beslagen die gezamenlijk een handelswaarde van € 68.660,- vertegenwoordigen, aldus [gedaagde] . Ook hier ziet de rechtbank geen aanleiding om anders te oordelen dan zij in haar vonnis in incident heeft gedaan, namelijk dat het door [gedaagde] gestelde verschil in waarde te klein is om als disproportioneel te worden aangemerkt, en dat [gedaagde] de door haar gestelde waarde van de vijf motorvoertuigen onvoldoende heeft onderbouwd. In deze bodemprocedure heeft [gedaagde] hierover namelijk niets (aanvullends) aangevoerd.
Verder vindt [gedaagde] de beslagen niet proportioneel omdat [onderneming 1] volgens haar slechts een vordering van € 2.139,00 exclusief BTW op [gedaagde] heeft. Hierbij wijst de rechtbank erop dat zij de vordering in conventie tot een bedrag in hoofdsom van € 11.132,43 zal toewijzen. Gelet hierop vindt de rechtbank de door [eiseres] gelegde beslagen niet onrechtmatig. Dat de vorderingen van [eiseres] uiteindelijk tot een lager bedrag zijn toegewezen dan het bedrag waarvoor de beslagen gelegd, maakt het vorenstaande niet anders.