4.3Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
Verklaring verdachte ter terechtzitting:
Het klopt dat ik op 25 november 2024 in Veenendaal of Ede in mijn auto reed en een stopteken heb genegeerd, tegen het verkeer in ben gereden, onvoldoende afstand heb gehouden, door rood heb gereden en op diverse plekken te hard heb gereden.
Toen ik dichtbij Veenendaal was zag ik een stopteken. Ik werd boos, want ik wilde eten. Ik stapte uit. De ijzeren staaf van de krik die in mijn auto lag nam ik mee in mijn hand. Deze staaf bewoog ik heen en weer, van voor naar achteren. Ik was een paar meter in de richting van de agent gelopen en toen weer terug. Ik kan mij wel voorstellen dat die agent zich angstig voelde.
Proces-verbaal aangifte van [politieagent]
Ik doe aangifte van bedreiging. Door de verdachte werd met een personenauto op mij ingereden en tevens werd ik bedreigd met een staaf op 25 november 2024 in Veenendaal.
Proces-verbaal van bevindingen (verbalisant [politieagent] )
Op 25 november 2024 reed ik, verbalisant, in uniform gekleed in een niet als zodanig herkenbare politieauto. Van een collega kreeg ik telefonisch door dat een auto, een Toyota met kenteken [kenteken] , 81 km/u reed waar 50 km/u is toegestaan. Ik reed direct achter de betreffende auto aan om de bestuurder staande te houden. Ik zag dat de auto nog steeds met hoge snelheid reed. Ik zag dat de auto een rood verkeerslicht negeerde en rechtsaf de Voorpoort op reed. Ik gaf direct een stopteken door een rood verlichte transparant aan de zonneklep van mijn dienstvoertuig te activeren. Ik zag dat de auto min of meer meteen remde en tot stilstand kwam. Ik zag dat direct de achteruitrijdverlichting van de auto aan ging en dat de auto daadwerkelijk achteruit reed. Ik zag dat dit dusdanig snel ging dat de auto mijn dienstvoertuig zou rammen als ik zou blijven staan. Ik reed daarom ook achteruit. Omdat er toevallig niemand achter mij reed, kon ik vrij ver achteruit rijden, ik schat ongeveer 50 meter en zo voorkomen dat de auto mijn dienstauto raakte. Door de snelheid waarmee de auto achteruit reed, was ik overtuigd dat de bestuurder opzettelijk achteruit en op mij inreed. Ik reed daarbij, noodgedwongen, een stukje de kruising Rondweg-west met de Voorpoort en de Nieuweweg-noord te Veenendaal op. Terwijl ik achteruit reed, schakelde ik de blauwe optische signalen in om de zichtbaarheid van de auto te verhogen en te benadrukken dat het een politieauto betrof. Toen ik halverwege op de kruising reed, zag ik dat de auto weer stopte op enkele meters afstand van mij. Ik zag dat de auto stil bleef staan en dat het bestuurdersportier geopend werd en de bestuurder uitstapte. Deze bestuurder bleek later te zijn: [verdachte] . Ik stapte ook uit. Ik zag dat [verdachte] in zijn hand een roodkleurig, staafvormig voorwerp vast hield. Op een afstandje leek dit qua vorm en afmeting op een breekijzer. Ik zag dat [verdachte] met stevige pas op mij af kwam lopen, waarbij hij het voorwerp ophief ter hoogte van zijn oor. Ik zag dat [verdachte] mij strak aankeek en slaande bewegingen maakte met het voorwerp in zijn hand. Door deze houding en dit gedrag was ik overtuigd dat [verdachte] mij hiermee wilde slaan. Ik probeerde afstand tussen [verdachte] en mijzelf te creëren door van hem weg te lopen. Ik schat dat de afstand tussen [verdachte] en mijzelf enkele meters was, maar niet meer dan 10 meter. Ik was overtuigend dat [verdachte] mij daadwerkelijk iets wilde aandoen.
Ik zag dat [verdachte] weer in zijn auto stapte en vooruit reed. Ik zag dat hij tegen het verkeer in de Rondweg-west op reed. De snelheid die [verdachte] reed, was over het hele traject hoger dan toegestaan. Op de A30 bij afrit 2 (Ede-Noord) zag ik dat [verdachte] op de afrit heel langzaam ging rijden en meermaals naar links en naar rechts stuurde. Ik zag dat hij uiteindelijk deze afrit nam en vervolgens de N224 in Ede op reed in oostelijke richting. Ik zag dat [verdachte] in Ede meermaals rode verkeerslichten negeerde, zonder zijn snelheid aan te passen.
Proces-verbaal van bevindingen (verbalisant [verbalisant] )
Op 25 november 2024 zag ik, verbalisant, dat een man op de weg stond en dat hij een rode, lange staaf vast hield in zijn rechterhand. Ik zag dat deze man zich richtte op collega [politieagent] , waarbij hij op meerdere momenten de staaf omhoog bracht en richting collega [politieagent] liep. Ik zette mijn surveillanceauto voor die van de verdachte en stapte uit ter aanhouding. Ik zag echter dat de verdachte weer instapte en wegreed. Ik zag dat hij op de kruising rode verkeerslichten negeerde, tegen het verkeer in reed in de richting van de oprit A12 richting Ede. Ik zag dat hij na een tiental meters zijn voertuig weer keerde en over de trottoirband reed, door de berm en over het fietspad, weer richting de Voorpoort. Vervolgens ging hij de snelweg A12 op richting Ede. Ik zag dat de verdachte zeer onvoorspelbaar en gevaarlijk rijgedrag vertoonde:
- negeren stopteken op de Nieuweweg-Noord te Veenendaal;
- rijden tegen het verkeer in op de Nieuweweg-Noord te Veenendaal, een weg gelegen binnen de bebouwde kom;
- rijden over het fietspad op de Nieuweweg-Noord te Veenendaal, een weg gelegen binnen de bebouwde kom;
- niet de rijbaan gebruiken, maar het trottoir, op de Nieuweweg-Noord te Veenendaal, een weg gelegen binnen de bebouwde kom;
- onvoldoende afstand houden bij een snelheid van circa 100 kilometer, op de A12 rechts, ongeveer ter hoogte van hectometerpaal 104.4;
- door rood rijden op meerdere plekken in Ede en Veenendaal, zowel binnen als buiten de bebouwde kom;
- overschrijden maximum snelheid, op diverse plekken, zowel binnen als buiten de bebouwde kom.
Feit 1: bedreiging van politieagent [politieagent]
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van een bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) onder meer is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is verricht dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen, dan wel zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht. Niet is vereist dat de dader het voornemen heeft om de bedreiging te realiseren. Het gaat er om of de bedreiging van dien aard is en onder zulke omstandigheden is gedaan dat deze in het algemeen een dergelijke vrees kan opwekken en dat het (voorwaardelijk) opzet van de dader daarop is gericht.
Gelet op de gegeven omstandigheden bezien in de context waarin de gedragingen van verdachte hebben plaatsgevonden, zoals die volgen uit de bewijsmiddelen, is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte politieagent [politieagent] heeft bedreigd door met de auto in zijn richting te rijden en door met een ijzeren staaf (met slaande bewegingen) op hem af te lopen. Verdachte negeerde het stopteken van de politieagent en was boos dat hij een stopteken kreeg. Verdachte heeft verklaard dat er iets in hem was geknapt. Hij is vervolgens met aanzienlijke snelheid achteruit richting de politieauto gereden, zodanig ver dat de agent eveneens achteruit rijdend op de kruising terecht kwam. Daarna is verdachte uitgestapt en met een ijzeren staaf (onderdeel van een krik) in zijn handen heen en weer zwaaiend op de politieagent (die ook was uitgestapt) afgelopen. Onder die omstandigheden bezien, heeft bij de politieagent de redelijke vrees kunnen ontstaan dat verdachte hem zwaar zou mishandelen toen hij eerst rijdend en daarna lopend met een staaf op hem af kwam. De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte, naar uiterlijke verschijningsvorm, zo gericht waren op het redelijke vrees aanjagen dat het niet anders kan dan dat verdachte (in voorwaardelijke vorm) daar ook opzet op heeft gehad.
Feit 2: overtreding artikel 5a WVW
Op grond van de in de bewijsmiddelen vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte meerdere voor de verkeersveiligheid belangrijke verkeersregels heeft geschonden. Verdachte is meermalen door een rood verkeerslicht gereden, zonder zijn snelheid te verminderen. Ook heeft hij tegen het verkeer in gereden en over het fietspad en over de stoep gereden met de auto. Daarnaast heeft hij onvoldoende afstand gehouden bij een hoge snelheid en heeft gedurende het gehele traject harder gereden dan was toegestaan. Deze combinatie van gedragingen, bezien in het licht van het feit dat verdachte kennelijk boos en geïrriteerd was, maakt dat verdachte de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden. Door op deze wijze te handelen, kan het niet anders dan dat verdachte niet alleen opzet heeft gehad op de schending van de verkeersregels, maar ook op schending daarvan in ernstige mate. Ook is de rechtbank van oordeel dat door deze gedragingen van verdachte gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen. Immers is het onder de genoemde omstandigheden naar algemene ervaringsregels voorzienbaar dat dergelijk gedrag kan leiden tot een verkeersongeval op de weg en (daarmee) tot zwaar lichamelijk letsel of levensgevaar voor anderen.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank het ten laste gelegde feit, te weten overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994, wettig en overtuigend bewezen acht.
Ten aanzien van feit 3: bedreiging ex-partner [slachtoffer 1]
Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1]
Ik doe aangifte van bedreiging met de dood. Mijn ex-man en de vader van onze twee kinderen, [verdachte] , heeft hij mij diverse keren met de dood bedreigd, via Whatsapp en telefonisch.
Op 7 oktober 2024 had ik drie gemiste oproepen van [verdachte] en vervolgens ontving ik twee voicemailberichten en een WhatsApp spraakbericht van hem. Hierin geeft [verdachte] meerdere keren aan dat hij mijn leven kapot zal maken. Dat als ik niet mee zou werken, hij zou zorgen dat ik [A] en [B] kwijt zou raken. Hij zei: “Ik zorg dat jou leven helemaal kapot maken".Ik stuur de politie al deze berichten die [verdachte] naar mij heeft gestuurd via voicemail, Whatsapp en mail toe.
Al sinds mijn scheiding in 2022 leef ik in grote angst in verband met de dreigende
houding die [verdachte] heeft en de uitspraken die hij doet. Ik voel mij bedreigd. Ik ben bang dat mijn ex-partner een keer iets ergs met mij en/of de kinderen zal doen. Dat hij de
bedreigingen die hij uit, zal uitvoeren.
Proces-verbaal van bevindingen (uitluisteren voicemailberichten)
Ik, verbalisant, heb het voicemailbericht beluisterd dat ik via de e-mail van aangeefster ontving op 7 oktober 2024.
00:21-00:21:
“Ik wil jou niet zoeken, maar als jij niet meewerkt, ik zorg dat jij [A] en [B] kwijtraakt.”
02:30 - 02:23:
" [A] en [B] , ik zorg dat die kwijt van jou raken. Begrijp je mij of moet ik nog weer herhalen? Maar dat wil ik niet, begrijp je niet geweld en wil ik absoluut niet. Als jij meewerkt, op een eerlijke manier, nette manier. "
03:59 - 04:17:
"Maar jouw leven komt, is misschien een beetje kapot. Ik zorg dat jouw leven helemaal kapot maken.”
05:53 - 06:00:
"Groet [verdachte] , vader van [A] en [B] ."
Proces-verbaal aangifte van [aangever]
Ik doe vanuit de gemeente Ede namens twee collega's van het [naam] aangifte van bedreiging met de dood door [verdachte] . Op 2 september 2024 zijn [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] in het wijkgebouw [wijkgebouw] te Ede door de heer [verdachte] met de dood bedreigd.
Proces-verbaal van bevindingen (verklaring slachtoffer [slachtoffer 2] )
‘Op 2 september 2024 zag ik meneer [verdachte] (
de rechtbank begrijpt: verdachte) [wijkgebouw] binnen komen lopen. Meneer bleef op een doordrongen manier, met grote ogen, kijken. Meneer zegt dat hij zou worden gediscrimineerd en anders worden behandeld, omdat hij andere (voor)namen heeft. Dat alles pas voor hem klaar is op het moment dat oud- collega [C] ., oud- collega [D] . en ik dood zijn.
Tijdens het moment komt meneer regelmatig dicht bij collega [slachtoffer 3] . en mij staan. Hij komt dan ook dreigend en intimiderend naar voren gelopen en staat dan neus aan neus, waarin hij het gezicht bijna raakt. Als hij iets zegt of iets duidelijk probeerde te maken, kwam hij al dreigend en wijzend naar voren gelopen. Meermaals staat meneer dichtbij en recht tegenover mij en kijkt mij doordringend aan. Hij vertelt dat hij iemand kent vanuit de Maatschappelijke Opvang in Ede die een wapen heeft. Meneer maakt als hij dat vertelt een pistool met zijn handen. Hij vertelt dan ook dat hij ergens is opgegroeid waar hoofden eraf gaan. Ook dan maakt hij met zijn hand een gebaar waarmee hij met zijn vinger langs zijn nek gaat en hiermee lijkt te impliceren dat een nek wordt doorgesneden.’
Proces-verbaal van bevindingen (verklaring slachtoffer [slachtoffer 3] )
‘Ik zag dat [verdachte] plotseling in de ruimte van [naam] stond. In de ruimte van het [naam] waren collega [slachtoffer 2] (
de rechtbank begrijp: [slachtoffer 2]) en [E] en ik aanwezig. Ik zag dat [verdachte] [slachtoffer 2] aankeek en op haar afliep en zag dat hij een intimideren houding had. Ik zag dat [verdachte] dichter bij [slachtoffer 2] ging staan, bijna neus tegen neus. Ik hoorde en zag dat [verdachte] tegen [slachtoffer 2] zei dat hij niet zou rusten voordat ze dood was. Hij zei dat hij [slachtoffer 2] dood wilde en dat dit ook gold voor [C] en [D] . Hij wilde ze dood en als ze begraven waren zou hij de botten uitgraven. Ik hoorde [verdachte] deze bedreigingen meerdere malen uiten.
Ik zag dat hij dicht bij mij ging staan, neus tegen neus en hoorde hem zeggen dat hij gediscrimineerd werd. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat hij iemand bij de Maatschappelijke opvang kent die in wapens handelt en ik zag dat hij met zijn hand een gebaar maakte alsof hij een pistool in zijn hand had.
Ik hoorde dat [verdachte] zei dat hij mensen in Irak kende die een moord konden plegen. Hij maakte met zijn hand gebaar als of hij een mes in zijn hand had en daarmee zijn keel doorsneed.’
Proces-verbaal van verhoor verdachte
Het klopt dat ik op 2 september 2024 naar het [naam] in Ede ben geweest.
Het klopt dat ik dreigend tegenover de aangeefster (
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2]) heb gestaan.
Bewijsoverwegingen feit 3 en feit 4
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de door verdachte geuite woorden, gelet op de aard daarvan en de omstandigheden waaronder verdachte deze woorden heeft geuit, bij [slachtoffer 1] tot de redelijke vrees kon leiden dat zij haar leven zou verliezen.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de bewoordingen die verdachte heeft gebruikt en de gemaakte handgebaren in de vorm van een pistool en het doorsnijden van een keel, mede gelet op de omstandigheden waaronder die woorden zijn geuit en die handgebaren zijn gemaakt, naar de uiterlijke verschijningsvorm zo gericht waren op het redelijke vrees aanjagen dat het niet anders kan dan dat verdachte (in voorwaardelijke vorm) daar ook opzet op heeft gehad.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zijn ex-partner [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht (feit 3) en dat hij twee medewerkers van het sociaal wijkteam heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht (feit 4).