ECLI:NL:RBMNE:2025:4088

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
31 juli 2025
Zaaknummer
C/16/574406 / HA ZA 24-218
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over de wijze waarop de medische second opinion wordt vormgegeven in een arbeidsongeschiktheidszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 juli 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] en ASR Schadeverzekering N.V. [Eiser] vorderde een medische second opinion na een geschil over de beëindiging van zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering door ASR. De rechtbank oordeelde dat ASR zich ten onrechte had beroepen op uitsluitingsclausules in de polisvoorwaarden en dat de beëindiging van de uitkering onterecht was. In een eerder tussenvonnis had de rechtbank al enkele vorderingen van [eiser] toegewezen en de vordering in reconventie afgewezen. De rechtbank stelde vast dat er gerede twijfel bestond over de zorgvuldigheid van het eerder door ASR ingeschakelde deskundigenbureau en dat de medische second opinion moest worden uitgevoerd door een neuroloog, neuropsycholoog en psychiater. ASR werd veroordeeld om de kosten van deze expertises te vergoeden. Daarnaast werd ASR verplicht om binnen vier weken na het vonnis medewerking te verlenen aan het onderzoek. De rechtbank verklaarde verder dat [eiser] recht heeft op een arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsuitkering met terugwerkende kracht tot 1 oktober 2021, vermeerderd met wettelijke rente. ASR werd ook veroordeeld in de proceskosten van [eiser].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/574406 / HA ZA 24-218
Vonnis van 30 juli 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. M.C.J. Peters,
tegen
ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd in Utrecht,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: ASR,
advocaat: mr. M.H. Pluymen.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
In het tussenvonnis van 29 januari 2025 (hierna: het tussenvonnis) heeft de rechtbank geoordeeld dat ASR zich ten onrechte heeft beroepen op (uitsluitings)clausules van de polisvoorwaarden en dat zij de uitkering op grond van de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: AOV) ten onrechte heeft beëindigd. De rechtbank heeft om die reden de eerste twee vorderingen in conventie toegewezen en de vordering in reconventie afgewezen.
1.2.
Zoals tijdens de mondelinge behandeling is besproken, heeft de rechtbank in het tussenvonnis niet geoordeeld over de overige vorderingen (met nummers 3, 4 en 5) in conventie. Bij het tussenvonnis heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld om zich bij akte uit te laten over de vraag of zij de procedure voor deze vorderingen wensen voort te zetten. ASR heeft bij haar akte bevestigend verklaard. [eiser] heeft op die akte gereageerd met de akte na tussenvonnis d.d. 25 januari 2025, met productie 59. ASR heeft op die akte gereageerd met de antwoordakte, met productie 29. Daarop volgt dit vonnis.

2.De (verdere) beoordeling in conventie

2.1.
[eiser] vordert onder meer om ASR te bevelen om conform het bepaalde in artikel 5.3 van Polismodel 194 binnen vier weken na dit vonnis haar medewerking te verlenen aan, samengevat weergegeven, het medische en arbeidsdeskundige onderzoek (teneinde de mate van arbeidsongeschiktheid en het percentage blijvende invaliditeit in de zin van de polis vast te stellen) en om ASR te veroordelen om de kosten van een dergelijke medische en arbeidsdeskundige (her)beoordeling te voldoen. Voor de beoordeling van deze vordering is het volgende relevant.
2.2.
Op 14 september 2019 is [eiser] een ongeval overkomen. Als gevolg van dit ongeval zijn diverse klachten ontstaan zoals hoofdpijn, ernstige vermoeidheid, overgevoeligheid voor licht en geluid, een prikkelverwerkingsprobleem, slechter zien, concentratie- en geheugenstoornissen en uiteindelijk ook somberheid en depressiviteit. Ondanks diverse behandeltrajecten is [eiser] deze klachten blijven houden.
2.3.
Bij brief van 17 februari 2021 heeft ASR aan [eiser] bericht dat ter beoordeling van zijn arbeids(on)geschiktheid een specialistisch onderzoek nodig is en dat dit onderzoek wordt verricht door [deskundigen bureau] ; een onafhankelijk medisch specialistisch expertisebureau.
2.4.
Op 5 maart 2021 is een psychiatrische expertise verricht door mevrouw [A] ; psychiater bij [deskundigen bureau] . Op 25 maart 2021 is, in aanvulling op deze psychiatrische expertise, een neuropsychologisch onderzoek verricht door mevrouw [B] ; klinisch neuropsycholoog bij [deskundigen bureau] . Dit onderzoek diende om de cognitieve klachten nader te onderzoeken. Op 12 mei 2021 is, wederom in aanvulling op de psychiatrische expertise, een psychologisch onderzoek verricht naar het mogelijke bestaan van een autismespectrumstoornis (ASS) door mevrouw [B] , voornoemd. Volgens [B] moeten haar onderzoeken uitsluitend in samenhang met het verslag van de psychiatrische expertise bekeken worden.
2.5.
Van deze onderzoeken heeft [deskundigen bureau] op 8 juni 2021 een rapport uitgebracht. [A] heeft, met inachtneming van de door [B] verrichte onderzoeken, onder meer gerapporteerd dat de klachten die door Van de Ven worden ervaren in diagnostische zin kwalificeren voor een onderliggende andere neurobiologische ontwikkelingsstoornis met autistische trekken. De ervaren psychische klachten als een inadequate coping zijn passend in dit kader, aldus [A] . Voor de therapeutische suggestie verwijst [A] naar het ASS-onderzoek:

Onderzochte zit erg vast in de overtuiging dat er sprake is van hersenbeschadiging en staat weinig open voor andere zienswijzen. Geprobeerd kan worden om praktische adviezen (ergotherapie) te geven ten aanzien van de organisatie van het werk, het benutten van hulpmiddelen (noice canceling headphone) en het langzaam opbouwen van het aantal uren om de belastbaarheid te vergroten.
2.6.
[eiser] was en is het niet eens met de conclusies van het specialistisch onderzoek van [deskundigen bureau] maar wist destijds niet hoe hij dat kenbaar moest maken aan ASR. Deze discussie is destijds ook op de achtergrond geraakt door het beroep van ASR op onder meer de alcoholclausule, op grond waarvan zij weigerde nog langer een AOV-uitkering aan [eiser] te verstrekken. Maar als onbetwist staat vast dat ASR [eiser] niet heeft gewezen op artikel 5.3 van de polisvoorwaarden op basis waarvan [eiser] recht heeft op een (medische) second opinion. In artikel 5.3 staat:

5.3 Wat moet u doen als u het niet met ons standpunt eens bent?
Wij delen u mee welke mate van arbeidsongeschiktheid wij hebben vastgesteld en of u recht heeft op een uitkering. Bent u het niet met ons eens? Geeft u dan zo snel mogelijk aan waarom u het niet met ons eens bent. Wij proberen dan samen met u een oplossing te vinden. Die oplossing kan zijn dat onze medisch adviseur nieuwe medische gegevens opvraagt of een arts verzoekt u te keuren omdat uw situatie is gewijzigd. Die oplossing kan ook zijn dat onze arbeidsdeskundige u bezoekt.
Second opinion
Komen wij samen niet tot een oplossing? Na onze mededeling dat wij geen oplossing hebben gevonden en wij het niet met elkaar eens zijn geworden heeft u 30 dagen de tijd om een second opinion bij ons aan te vragen. Geeft u dan nog eens duidelijk aan waarom u het niet met ons een bent en waar uw bezwaar op gericht is. Uw bezwaar laten wij beoordelen door een arts en/of arbeidsdeskundige, die we in overleg met elkaar bepalen. Bij deze second opinion kan het nodig zijn dat u opnieuw medisch wordt onderzocht en/of dat een arbeidsdeskundige u opnieuw bezoekt. Op basis van de uitkomst van de second opinion stellen wij de mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw vast. De uitkomst van deze second opinion is dan voor u en voor ons bindend. U kunt daarna niet weer een second opinion aanvragen.
Kosten
Als wij samen met u en arts en/of arbeidsdeskundige vragen om een second opinion uit te voeren dan betalen wij deze arts en/of arbeidsdeskundige. Alleen als uw wensen voor diegene die u de second opinion wil laten uitvoeren onredelijk zijn kunnen wij besluiten de kosten voor de second opinion niet of niet volledig te vergoeden.
Onderzoek door een neuroloog, neuropsycholoog en psychiater
2.7.
ASR heeft, onder de voorwaarde dat haar beroep op de (uitsluitings)clausules in de polisvoorwaarden wordt afgewezen, verklaard haar medewerking te willen verlenen aan een second opinion. Omdat de rechtbank dat beroep heeft afgewezen, moet worden beslist over de wijze waarop deze second opinion wordt vormgegeven. Partijen verschillen daarover namelijk van mening. [eiser] wenst dat het specialistisch onderzoek grotendeels wordt herhaald en wordt aangevuld zodat het onderzoek ditmaal wordt uitgevoerd door een neuroloog, neuropsycholoog én een psychiater. ASR meent daarentegen dat een neurologisch onderzoek volstaat, mede omdat [eiser] eerder heeft verklaard dat hij geen behoefte had aan een psychiatrische herbeoordeling. Volgens ASR bestaat geen aanleiding om naast de neuroloog ook nog andere specialisten in te schakelen.
2.8.
De rechtbank volgt het standpunt van [eiser] en oordeelt dat de medische second opinion moet worden verricht door een neuroloog, neuropsycholoog en een psychiater. Aanleiding daarvoor is, in het kader van het partijdebat, dat er gerede twijfel bestaat over de
zorgvuldigheidvan het eerdere onderzoek dat door [deskundigen bureau] is uitgevoerd. Het medisch advies van de heer [C] is voor dit oordeel van belang. [1]
2.9.
[C] beschrijft in zijn advies allereerst het verloop van de ziekte bij [eiser] . Hij constateert dat er sprake was van divers letsel, waaronder bloedingen ter hoogte van het hersenvlies en meerdere contusiehaarden. Vanwege het vastgestelde hersenletsel is [eiser] ter observatie opgenomen op de afdeling neurologie. Volgens [C] hield [eiser] klachten die passen bij een postcontusioneel syndroom.
2.10.
[C] merkt ten aanzien van de psychiatrische expertise onder meer het volgende op. Hoewel in de aanvraag voor de psychiatrische expertise melding is gemaakt van de hersenkneuzing en de huisarts duidelijk heeft aangegeven dat sprake is van hersenletsel-gerelateerde problematiek, is in de expertise volledig voorbijgegaan aan de hersenbeschadiging. [C] mist in de beschouwing van de psychiater een differentiaaldiagnose, waarin in elk geval wordt benoemd dat in de behandelende sector Niet Aangeboren Hersenletsel (NAH) is vastgesteld, en waarin wordt uitgelegd waarom de klachten van [eiser] niet (gedeeltelijk) daardoor verklaard kunnen worden. Volgens [C] zijn de klachten van [eiser] namelijk kenmerkend voor NAH. Volgens [C] is ook genegeerd dat NAH blijvende beperkingen kan opleveren op basis van de hersenbeschadiging en bij frontaal hersenletsel rekening gehouden moet worden met een gedragsverandering, terwijl er in het geval van NAH ook een risico bestaat op het ontwikkelen van een depressieve stoornis.
2.11.
Volgens [C] volhardt [eiser] terecht in het feit dat er bij hem sprake is van NAH, en lag/ligt een multidisciplinaire revalidatiebehandeling gericht op NAH meer voor de hand dan de geadviseerde ergotherapie (zie randnummer 2.5. van dit vonnis). [C] concludeert dat de neuropsycholoog blijkbaar ontkent dat er nog sprake is van NAH en dat dit is overgenomen door de psychiater. Dit terwijl het bestaan van het NAH duidelijk is gedocumenteerd en de klachten die bij [eiser] blijven bestaan volgens [C] specifiek zijn voor het NAH. Volgens [C] had iedere expertiserend neuroloog dat kunnen bevestigen. [C] is onder meer op deze grond van mening dat het rapport niet zorgvuldig tot stand is gekomen en niet gebruikt kan worden in het kader van de beoordeling van de arbeids(on)geschiktheid.
2.12.
Mevrouw [D] als medisch adviseur van ASR heeft onder meer op dit advies gereageerd. [2] [D] mist een gedegen onderbouwing voor de conclusie van [C] dat de expertise bij [deskundigen bureau] niet zorgvuldig tot stand is gekomen. [D] haalt aan dat [C] van mening is dat er sprake is van (blijvend) NAH met blijvende gevolgen. [D] schrijft dat niet is uitgesloten dat bij [eiser] sprake is van gevolgen van NAH, maar dat het ook niet is aangetoond. De geëigende manier om dat te onderzoeken is volgens [D] via een onderzoek door een specialist zoals een neuroloog of een psychiater met, indien geïndiceerd, een NPO (neuropsychologisch onderzoek). Maar het uitgevoerde NPO is zoals eerder benoemd niet bruikbaar gezien het niet halen van de validatietesten, aldus [D] . [D] vervolgt: als er sprake is van verminderde symptoomvaliditeit, kunnen de verkregen data niet gebruikt worden om (i) de aard en ernst van mogelijke cognitieve stoornissen vast te stellen; (ii) uitspraken te doen over de aannemelijkheid van beperkingen als gevolg van een aandoening of gebeurtenis en (iii) uitspraken te doen over prognose en behandelmogelijkheden.
2.13.
De rechtbank is het met [eiser] eens dat het medisch advies van ASR zijn stelling niet weerlegt dat het mogelijke NAH en de daar mogelijk uit voortvloeiende depressieve stoornis in het specialistisch onderzoek van [deskundigen bureau] onvoldoende zijn uitgediept. Sterker nog, [D] lijkt wel een voorstander van het doen van onderzoek naar het bestaan van NAH. De rechtbank begrijpt dat [D] stelt dat [deskundigen bureau] in dat onderzoek werd beperkt omdat [eiser] de symptoomvaliditeitstesten niet haalde. ASR heeft echter niet de stelling ingenomen dat het niet halen van die validiteitstesten in de weg staat aan het uitvoeren van een medische second opinion. Omdat gerede twijfel bestaat bij de zorgvuldigheid van het door [deskundigen bureau] uitgevoerde onderzoek, althans ASR deze twijfel onvoldoende heeft weggenomen, bepaalt de rechtbank dat de medische second opinion in de volle omvang, dus zoals door [eiser] gewenst, wordt uitgevoerd. Deze invulling sluit aan bij de klassieke onderzoeksvolgorde.
2.14.
De rechtbank ziet geen aanleiding zich uit te laten over de personen van de medisch specialisten of de vraagstelling die aan hen moet worden voorgelegd. Naar de rechtbank begrijpt, hebben partijen deze vragen aan haar voorgelegd omdat in het tussenvonnis de volgende zinsnede is opgenomen: “
[i]ndien partijen de procedure wensen voort te zetten, dan verneemt de rechtbank graag op welke punten zij dient te beslissen.” Die zinsnede zag echter op het gegeven dat bepaalde delen van de vorderingen een prematuur karakter hadden (denk: fiscale schade) en partijen tijdens de behandeling hebben verklaard dat zij hoopten in onderling overleg op bepaalde punten tot overeenstemming te kunnen komen.
2.15.
Feit is echter dat deze vragen (de te benoemen medisch specialisten en de vraagstelling) geen onderdeel uitmaken van het gevorderde, zodat de rechtbank in deze procedure geen aanleiding ziet die vragen te beantwoorden. De rechtbank vertrouwt erop dat partijen daar in goed overleg uit kunnen komen. Mocht dat niet het geval zijn, dan kunnen partijen deze vragen in een andere procedure aan de rechtbank voorleggen.
Benoeming verzekeringsarts en arbeidsdeskundige (onder een voorwaarde)
2.16.
De rechtbank is het met ASR eens dat benoeming van een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige eerst aan de orde is indien uit het onderzoek door de medisch specialisten blijkt dat sprake is van klachten en eventuele beperkingen en een diagnose. Alleen als dat het geval is, volgt benoeming van een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige.
ASR moet de kosten van de noodzakelijke expertises voldoen
2.17.
Hiervoor is overwogen dat gerede twijfel bestaat bij de zorgvuldigheid van het door [deskundigen bureau] uitgevoerde onderzoek. Daarom bestaat aanleiding voor het uitvoeren van een (gedeeltelijke) medische second opinion. Met [eiser] is de rechtbank van oordeel dat ASR de kosten van alle noodzakelijke expertises dient te voldoen. In beginsel is zij daartoe op grond van de polis ook gehouden.
2.18.
Gelet op het voorgaande, zal de rechtbank ASR bevelen om conform het bepaalde in artikel 5.3 van Polismodel 194 binnen vier weken na dit vonnis haar medewerking te verlenen aan het medische, en onder voorwaarde het arbeidsdeskundige, onderzoek (teneinde de mate van arbeidsongeschiktheid en het percentage blijvende invaliditeit in de zin van de polis vast te stellen) en om ASR te veroordelen om de kosten van een dergelijke medische, en onder voorwaarde arbeidsdeskundige, (her)beoordeling te voldoen.
Er bestaat recht op een arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsuitkering, te vermeerderen met de wettelijke rente
2.19.
Verder vordert [eiser] een verklaring voor recht dat [eiser] op grond van de tussen partijen gesloten arbeidsongeschiktheidsverzekering met terugwerkende kracht tot 1 oktober 2021 recht heeft op de middels het medisch en arbeidsdeskundig onderzoek vast te stellen arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsuitkering te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de data waarop de (maandelijkse) uitkeringen hadden moeten worden verricht, de fiscale schade, de kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand conform artikel 6:96 BW.
2.20.
De rechtbank stelt vast dat ASR deze vordering slechts gedeeltelijk heeft betwist. ASR heeft ten aanzien van deze vordering alleen opgemerkt dat op vergoeding van gevolgschade uitsluitend aanspraak gemaakt kan worden in de vorm van vergoeding van de wettelijke rente. Volgens ASR moeten de vorderingen wegens fiscale schade en buitengerechtelijke incassokosten bij gebreke van enige onderbouwing worden afgewezen.
2.21.
De rechtbank stelt vast dat [eiser] de posten voor de fiscale schade en buitengerechtelijke incassokosten niet heeft onderbouwd, zodat deze posten worden afgewezen. Voor het overige wordt de vordering toegewezen.
ASR moet de proceskosten van [eiser] betalen
2.22.
ASR is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
139,42
- griffierecht
320,00
- salaris advocaat
1.842,00
(3 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.479,42
2.23.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
beveelt ASR om conform het bepaalde in artikel 5.3 van Polismodel 194 binnen vier weken na dit vonnis haar medewerking te verlenen aan het bedoelde medische, en onder voorwaarde het arbeidsdeskundige, onderzoek (teneinde de mate van arbeidsongeschiktheid en het percentage blijvende invaliditeit in de zin van de polis vast te stellen) en veroordeelt ASR de kosten van een dergelijke medische, en onder voorwaarde arbeidsdeskundige, (her)beoordeling te voldoen;
3.2.
verklaart voor recht dat [eiser] op grond van de tussen partijen gesloten arbeidsongeschiktheidsverzekering met terugwerkende kracht tot 1 oktober 2021 recht heeft op de middels het bedoelde medische en mogelijk arbeidsdeskundige onderzoek vast te stellen arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsuitkering te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf de data waarop de (maandelijkse) uitkeringen hadden moeten worden verricht;
3.3.
veroordeelt ASR in de proceskosten van € 2.479,42, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als ASR niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
3.4.
veroordeelt ASR tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Gaertman en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2025.

Voetnoten

1.Productie 44.
2.Productie 26 bij de conclusie van antwoord in conventie tevens van eis in reconventie.