ECLI:NL:RBMNE:2025:4090

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
31 juli 2025
Zaaknummer
UTR 25/2180
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag aanvullende compensatie voor werkelijke schade

In deze zaak heeft eiseres, woonachtig in België, beroep ingesteld tegen de Dienst Toeslagen omdat zij van mening is dat er niet tijdig is beslist op haar aanvraag van 20 december 2023 voor aanvullende compensatie voor werkelijke schade bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS). De rechtbank heeft op 30 juli 2025 uitspraak gedaan in deze zaak. Eiseres heeft op 1 april 2025 een verweerschrift ontvangen van verweerder, maar verweerder is niet verschenen tijdens de zitting op 16 juli 2025. Eiseres heeft bewijs overgelegd waaruit blijkt dat zij op 22 december 2023 een ontvangstbevestiging heeft gekregen van haar aanvraag, wat door verweerder werd betwist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiseres niet alleen tijdig was ingediend, maar ook dat de CWS soortgelijke aanvragen in het verleden heeft behandeld, ondanks dat de procedure van de integrale herbeoordeling nog niet was afgerond. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres niet verder benadeeld mag worden en dat verweerder alsnog op de aanvraag moet beslissen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen om uiterlijk 13 februari 2026 een besluit te nemen. Tevens is er een dwangsom van € 50,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn overschreden wordt, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres heeft recht op een vergoeding van de proceskosten en het griffierecht, dat door verweerder moet worden betaald.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/2180

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juli 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] (België), eiseres

(gemachtigde: mr. I.M. van den Heuvel),
en

Dienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar aanvraag van 20 december 2023 om aanvullende compensatie voor werkelijke schade bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS).
Op 1 april 2025 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 16 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van eiseres deelgenomen. Verweerder is niet verschenen.

Overwegingen

1. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [1] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [2]
2. Verweerder stelt in zijn verweerschrift dat eiseres zich niet heeft aangemeld bij de CWS en dat zij dus geen aanvraag om aanvullende compensatie voor werkelijke schade heeft ingediend. Het beroep is volgens verweerder derhalve niet-ontvankelijk.
3. Eiseres heeft hierop gereageerd en uit de door haar overgelegde stukken blijkt dat eiseres op 22 december 2023 een ontvangstbevestiging heeft gekregen van haar bij de CWS ingediende aanvraag. Deze aanvraag is ingediend alvorens eiseres de definitieve compensatiebeschikking heeft ontvangen.
4. De rechtbank leest in deze brief van 22 december 2023 dat de ontvangst van de aanvraag van eiseres om aanvullende schadevergoeding door de CWS wordt bevestigd. Vervolgens staat er enerzijds dat de aanvraag in behandeling zal worden genomen zodra de definitieve compensatiebeschikking bekend is, anderzijds staat er dat eiseres de aanvraag opnieuw zal moeten indienen na ontvangst van de compensatiebeschikking. Verweerder is niet ter zitting verschenen en heeft geen tekst en uitleg over deze brief en de gang van zaken kunnen geven. Dat geldt ook voor de bij de rechtbank levende vragen naar aanleiding van de door eiseres overgelegde documenten in een vijftal andere zaken. Daaruit blijkt dat de CWS (ook) in het jaar 2023 soortgelijke aanvragen wel in behandeling heeft genomen terwijl de procedure van de integrale herbeoordeling nog niet was afgerond. De rechtbank heeft geen inzicht in het verschil van de behandeling van de aanvragen. Uit de Wet hersteloperatie toeslagen volgt niet dat de aanvraag slechts kan worden ingediend na ontvangst van een compensatiebeschikking. De rechtbank is van mening dat eiseres niet (verder) benadeeld moet worden, ondanks dat zij zich niet kan herinneren of zij inhoudelijk op de brief van 22 december 2023 heeft gereageerd door aan te geven dat het standpunt van de CWS onrechtmatig is, zoals haar gemachtigde vaker deed.
5. De rechtbank wil namelijk voorkomen dat eiseres als gedupeerde van de toeslagenaffaire door de handelwijze van verweerder gedwongen wordt om een nieuwe aanvraag bij de CWS in te dienen, met als gevolg dat eiseres nog langer moet wachten op een beslissing daarop.
6. De rechtbank oordeelt daarom dat verweerder op de eerder ingediende aanvraag moet beslissen en verklaart het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op de aanvraag ontvankelijk en gegrond.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen
7. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat
verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. [3] In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen. [4]
8. In haar uitspraak van 25 juli 2025 [5] heeft de rechtbank bepaald dat in zaken zoals deze een nadere beslistermijn wordt bepaald van 60 weken na ommekomst van de wettelijke beslistermijn van maximaal 52 weken. Als deze termijn al is verstreken op het moment dat de rechtbank uitspraak doet, bepaalt de rechtbank in beginsel een nadere beslistermijn van twee weken vanaf verzending van de uitspraak op het beroep. Voor de motivering van deze termijnen verwijst de rechtbank naar die uitspraak.
9. In dit geval betekent dit het volgende. Eiseres heeft op 20 december 2023 een aanvraag
ingediend voor vergoeding van werkelijke schade. De beslistermijn eindigde dus op
20 december 2024. De uiterlijke datum waarop verweerder een besluit op de aanvraag bekend moet maken is dus 13 februari 2026.
10. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 50,- moet betalen voor elke dag
dat verweerder de hiervoor bepaalde termijnen niet haalt. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-. De rechtbank verwijst voor de motivering van deze bedragen naar de uitspraak van deze rechtbank van 25 oktober 2024 [6] .
Proceskosten en griffierecht
11. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij
heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van € 907,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 907,-.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door
haar betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk 13 februari 2026 een besluit op bezwaar bekend te maken
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 50,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 907,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 53,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van E.J.H.C. Hui, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2025.
De rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
2.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
3.Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
4.Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.