ECLI:NL:RBMNE:2025:4106

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
31 juli 2025
Zaaknummer
C/16/558498 / HL ZA 23-187
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis inzake schenking en terugbetaling lening met bewijsopdracht

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 21 mei 2025, is de vordering van de eiseres tot terugbetaling van een lening afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde partij, na bewijsopdracht, succesvol had aangetoond dat er sprake was van een schenking door de heer [A]. De procedure begon met een tussenvonnis op 17 april 2024, waarin de gedaagde werd opgedragen om de schenkingen te bewijzen. Na getuigenverhoren en het indienen van conclusies, concludeerde de rechtbank dat de gedaagde in haar bewijsopdracht was geslaagd. De rechtbank constateerde dat de eiseres niet kon aantonen dat de lening aan de gedaagde nog bestond, en dat de gedaagde niet verplicht was om het openstaande saldo van de lening terug te betalen. De rechtbank heeft de eiseres in het ongelijk gesteld en haar veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn begroot op € 5.728,00. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in civiele zaken, vooral in geschillen over schenkingen en leningen.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/558498 / HL ZA 23-187
Vonnis van 21 mei 2025
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. L. van Hezik te Amsterdam,
tegen
[gedaagde]
handelend onder de naam ' [handelsnaam] ',
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. J.C. Kuipéri-Botter te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 april 2024,
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 1 oktober 2024,
- de conclusie na getuigenverhoor van [gedaagde] , met een aanvullende productie (10),
- de conclusie na getuigenverhoor van [eiseres] . met een aanvullende productie (19),
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

inleiding
2.1.
In het tussenvonnis van 17 april 2024 is [gedaagde] opgedragen de door haar gestelde schenkingen door [A] van april 2020 en 19 oktober 2021 te bewijzen. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] , met in achtneming van hetgeen hierna onder 2.3 wordt overwogen, in haar bewijsopdracht is geslaagd en dat de vordering van [eiseres] tot terugbetaling van het openstaande saldo van de door [onderneming 1] B.V. aan [gedaagde] geleende bedragen om die reden niet toewijsbaar is. De rechtbank zal dat hierna toelichten.
2.2.
Omdat [gedaagde] is geslaagd in haar bewijsopdracht, komt de rechtbank aan een beoordeling van het ook bij tussenvonnis van 17 april 2024 aan [eiseres] opgedragen bewijs, dat [A] de in het tussenvonnis onder 2.5. bedoelde notulen van [onderneming 1] B.V. heeft ondertekend, niet meer toe.
De kennelijk vergissing van de rechtbank van het moment van de eerste schenking
2.3.
[gedaagde] is opgedragen om een tweetal schenkingen te bewijzen. In het tussenvonnis is als moment van de eerste schenking april 2020 genoemd. De rechtbank constateert, zoals [gedaagde] terecht in haar conclusie na getuigenverhoor heeft opgemerkt, dat door partijen niet specifiek is gesproken over een schenking in april 2020, maar dat gesproken is over een eerste vermeende schenking in ‘de zomer van 2020’ dan wel ‘juli 2020’. De rechtbank heeft in haar bewijsopdracht dan ook ten onrechte april 2020 genoemd als moment van de eerste schenking. [eiseres] heeft in haar conclusie na getuigenverhoor gemeld dat bij de beoordeling van het bewijs toch van de datum 20 april 2020 moet worden uitgegaan omdat [gedaagde] deze kwestie pas bij conclusie na getuigenverhoor naar voren heeft gebracht en geen herstelvonnis heeft gevraagd. De rechtbank gaat hier niet in mee. [gedaagde] heeft, anders dan [eiseres] stelt, vrijwel direct bij het begin van haar getuigenverhoor gemeld dat het eerste schenkingsmoment niet plaatsvond in april 2020, maar ergens in juni 2020 en dat zij de precieze datum nog zou kunnen opzoeken. Partijen weten bovendien ook precies om welke twee schenkingsmomenten het gaat wanneer er gesproken wordt over de door [gedaagde] gestelde schenkingen. De enkele omstandigheid dat [gedaagde] niet om een herstelvonnis heeft gevraagd, betekent dan ook niet dat vastgehouden moet worden aan de bij het tussenvonnis genoemde datum van april 2020.
De afgelegde verklaringen over het aan [gedaagde] opgedragen bewijs van de schenkingen
2.4.
[gedaagde] heeft verklaard dat zij ergens in juni 2020 samen met haar moeder op bezoek is geweest in het ziekenhuis waar de heer [A] lag vanwege een gebroken heup en dat de heer [A] vertelde dat hij een zorg bij haar kon wegnemen door kwijting te verlenen van de lening. Ook heeft [gedaagde] verklaard dat zij en haar moeder nog aan [A] vroeg: wat zeg je nu? En dat hij toen vertelde dat hij het geld niet nodig had, dat hij meer dan genoeg had en dat hij voor zichzelf een som gemaakt had van het geld dat hij voor zijn leven nog nodig zou hebben en dat hij zei: bij deze scheld ik jou de schuld kwijt. [gedaagde] heeft verklaard dat de schuld op dat moment volgens haar ongeveer € 60.000,-- was. Verder heeft [gedaagde] verklaard dat zij van de woorden van [A] schrok en dat het haar ook emotioneerde en dat hij dat mooi vond om te zien.
2.4.1.
Over de tweede schenking heeft [gedaagde] verklaard dat zij op 19 oktober (2021) met haar moeder thuis bij [A] op bezoek was en dat verpleging aanwezig was alsook de heer [B] . [B] werd voorgesteld als executeur testamentair. Vanwege de tweede lockdown had [gedaagde] een tweede lening van [A] gekregen van in totaal € 8.000,--. Zij heeft verklaard dat de tweede lening geen specifiek onderwerp van bespreking is geweest, maar dat [A] op enig moment zei dat hij alles kwijt zou schelden. [gedaagde] heeft verklaard dat het voor haar duidelijk was dat daarmee het bedrag van € 8.000,-- werd bedoeld. Verder heeft [gedaagde] onder meer verklaard dat haar moeder nog gevraagd heeft hoe het precies zat met de schenkbelasting en dat [A] daarop antwoordde dat hij dat zou gaan regelen met de notaris en dat de heer [B] dat zou moeten doen.
2.5.
[eiseres] heeft verklaard dat zij uit eigen waarneming niets kan verklaren over een eventuele kwijting, maar dat zij wel uit eigen waarneming iets kan verklaren over de lening aan [gedaagde] en dat haar vader [A] tijdens de regelmatige contacten die zij met hem had, sprak over een aantal leningen die hij had uitstaan, waaronder de lening aan [gedaagde] . [eiseres] heeft verklaard dat zij pas na het overlijden van haar vader hoorde dat het om een bedrag van meer dan € 60.000,-- ging. [eiseres] heeft verder verklaard dat haar vader regelmatig met haar gesproken heeft over de lening aan de tennisvereniging en dat hij daar kwijting voor verleend had en dat hij het van belang vond om ook het schenkingsrecht voor zijn rekening te nemen omdat dat voor de vereniging een te grote last zou zijn. Deze mededeling heeft hij kort voor zijn overlijden herhaald. Verder heeft [eiseres] verklaard dat haar vader een auto voor zijn schoonmaakster gekocht had en dat hij het belangrijk vond dat het schenkingsrecht daarover uit zijn nalatenschap zou worden voldaan. In dat kader heeft hij de lening aan [gedaagde] niet genoemd en is de lening ook niet voor zijn overlijden ter sprake gebracht. [eiseres] heeft verklaard dat haar vader wel vertelde dat de andere twee leningen terugbetaald diende te worden en dat zij begreep dat daarmee ook de lening aan [gedaagde] werd bedoeld.
2.5.1.
[eiseres] heeft verder verklaard dat in het geval kwijting aan [gedaagde] zou zijn verleend, haar vader daar zeker met haar en [C] , zijnde de accountant van haar vader, over gesproken zou hebben. [eiseres] heeft verklaard dat zij na het overlijden van haar vader voor het eerst bij [C] kwam en dat toen bleek dat hij op de hoogte was van de kwijtingen aan de tennisbaan en aan de schoonmaakster en dat haar vader altijd zei: [C] weet alles. Op de vragen van mr. Van Hezik heeft [eiseres] onder meer verklaard dat, indien haar vader een kwijting zou hebben verleend aan [gedaagde] , hij dat zeker schriftelijk aan haar en in ieder geval aan [C] zou hebben bevestigd. Hij wist dat dat van belang was ter voorkoming van problemen.
2.6.
[C] heeft verklaard dat [A] hem nooit geïnformeerd heeft over eventueel door hem aan [gedaagde] verleende kwijtingen van de aan haar verstrekte leningen. [C] heeft verklaard dat het tegendeel het geval is, omdat bij het opmaken van de jaarstukken 2020 en in het kader van de vermogensoverdracht van de beheersmaatschappij naar [A] in privé, [A] hem geïnformeerd heeft dat de leningen aan [gedaagde] nog bestonden. Het opmaken van de jaarstukken vond plaats in september 2021 en de vermogensovergang vond plaats in oktober 2021.
2.6.1.
[C] heeft verder verklaard dat hij niet zeker weet of [A] voorafgaand aan het opstellen van de jaarrekening specifiek over de lening aan [gedaagde] gesproken heeft, maar wel dat alle leningen onderwerp van gesprek zijn geweest, in het bijzonder de mogelijkheid van de schuldenaren om de betreffende lening te voldoen. [C] heeft verklaard dat [A] schriftelijk heeft ingestemd met de inhoud van de jaarrekening en daarmee heeft aangegeven dat de informatie van die jaarrekening 2020 correct is.
2.6.2.
Op de vragen van mr. Van Herzik heeft [C] onder meer verklaard dat hij vragen over een eventuele kwijting aan de tennisvereniging met een beroep op zijn geheimhoudingsverplichting niet beantwoordt. In antwoord op een door de rechter gestelde vraag over het lijstje economische overdracht leningen heeft [C] verklaard dat hij bij het opstellen van dat lijstje niet op de hoogte was van een kwijting die aan één of meer schuldenaren zou zijn verleend.
2.7.
[D] , moeder van [gedaagde] , heeft over de eerste schenking verklaard dat tijdens het ziekenhuisbezoek [A] ineens met de mededeling kwam dat de lening een kwijtschelding werd. [D] heeft verklaard dat haar dochter emotioneel werd en begon te huilen en dat zijzelf aan [A] gevraagd heeft of hij wel wist wat hij zei. [D] heeft verklaard dat [A] vertelde dat hij de notaris vanuit het ziekenhuisbed gebeld had en dat de notaris nog op bezoek zou komen om het onderwerp te regelen en dat [eiseres] nog iets zei in de trant van: ‘zo gaan we het doen en ik wil er verder niet meer over horen’. [D] heeft verder verklaard dat zij [A] nog herhaaldelijk heeft gezien en gesproken, maar dat er over de kwijting niet meer is gesproken.
2.7.1.
Over de tweede schenking heeft [D] verklaard dat het gesprek begon over koetjes en kalfjes, maar dat [A] op enig moment vertelde wat hij de afgelopen week allemaal besloten had en dat hij vertelde over de aankoop van 10 auto’s voor de [onderneming 2] , die hem de afgelopen jaren zo goed geholpen hadden, over een legaat voor twee kleinkinderen van € 100.000,-- elk, ter bekostiging van hun studie, en over een kleine [kunstschilder] die hij aan het [museum] schonk. [D] heeft verder verklaard dat [A] de schenkbelasting betreffende de leningen ter sprake bracht en de heer [B] opdracht gaf het zo te regelen dat de schenkbelasting niet door [gedaagde] betaald hoefde te worden. [D] heeft verklaard dat [B] daar instemmend op reageerde en vertelde dat hij het de dag daarna met de notaris zou regelen. Op de vragen van mr. Van Herzik heeft [D] onder meer gemeld niet te weten hoe de kwestie van de schenkbelasting is afgewikkeld.
De waardering van de verklaringen
2.8.
De verklaring van [D] over de twee schenkingsmomenten komt inhoudelijk overeen met de verklaring van haar dochter en partijgetuige [gedaagde] . Uit de verklaringen volgt dat zij geen enkele keer rekening hielden met een schenking, dat [gedaagde] heel blij werd van de schenkingen en dat het [gedaagde] zeer emotioneerde. Voorts wordt verklaard dat aan [A] is gevraagd of het echt wel de bedoelding was dat de schuld werd kwijtgescholden en dat hij liet weten dit echt te willen en het [gedaagde] ook te gunnen.
2.9.
De getuigenverklaringen van [gedaagde] en haar moeder worden voor wat betreft de eerste schenking inhoudelijk ondersteund door de bij conclusie van antwoord overgelegde verklaringen van [E] , partner van [D] (productie 4), de heer [F] (productie 5), mevrouw [G] (productie 6) en mevrouw [H] (productie 7). Zo wordt in de verklaringen van [E] en [F] meegedeeld dat zij op de dag van de eerste schenking direct op de hoogte waren gesteld van de onverwachte schenking door [A] . [F] verklaart dat [gedaagde] hem al in de auto op de terugweg van een bezoek aan [A] in het ziekenhuis opbelde en emotioneel vertelde van de schenking. [G] verklaart onder meer dat zij ook een tikje jaloers was en dat daarom ook de datgene wat er toen over de schenking is besproken haar nog helder voor de geest staat.
2.10.
[eiseres] heeft verklaard dat geen sprake kan zijn van het kwijtschelden van de leningen aan [gedaagde] , omdat zij en [C] door haar vader daarvan dan op de hoogte zouden zijn gesteld. Dit zou zeker gelden voor [C] , want - aldus [eiseres] - [C] werd door haar vader altijd volledig op de hoogte gehouden van de financiële positie van [onderneming 1] B.V.. In dat kader heeft [eiseres] zich in deze procedure ook beroepen op de in de jaarstukken 2020 van [onderneming 1] B.V. opgenomen lening van [gedaagde] (productie 16 van [eiseres] ) en de notulen van 20 oktober 2021, waarbij het economisch eigendom van de diverse leningen (waaronder die aan [gedaagde] ) door [onderneming 1] B.V. wordt overgedragen aan [A] in privé (productie 18 van [eiseres] ). Dat in ieder geval [C] in zijn hoedanigheid van accountant op de hoogte zou zijn geweest van de schenkingen door [onderneming 1] B.V. lijkt aannemelijk, maar dat is evenwel niet juist gebleken. Daarvoor is van belang dat de door [eiseres] zelf erkende schenking van haar vader aan de tennisverenging ook in de jaarstukken en notulen is opgenomen als een toen nog bestaande vordering (Lening [tennisvereniging] ) van [onderneming 1] B.V.. Dit kan niet anders dan tot de conclusie leiden dat [C] toch niet volledig door [A] op de hoogte is gehouden van de schenkingen die hij deed. Deze conclusie volgt eigenlijk ook uit de verklaring van [C] zelf. Hij verklaart namelijk dat hij bij het opstellen van de jaarstukken 2020 en de in de notulen geregelde vermogensoverdracht van [onderneming 1] B.V. naar [A] in privé, niet op de hoogte was van een kwijting die aan één of meer schuldenaren zou zijn verleend, terwijl dus niet in geschil is dat in ieder geval de in de jaarstukken opgenomen lening aan de tennisvereniging (per 31 december 2020 begroot op € 55.829,--) al door [A] was kwijtgescholden. Het beroep van [eiseres] op de kennis van [C] en de bewijskracht van de jaarstukken 2020 en de notulen van 20 oktober 2021 slaagt dan ook niet.
2.11.
[eiseres] heeft nog verklaard dat haar vader haar verteld zou hebben dat “de andere twee leningen terugbetaald diende te worden” en dat zij begreep dat met die leningen ook de lening van [gedaagde] was bedoeld, maar dat is een aanname van [eiseres] zelf. [eiseres] heeft namelijk niet verklaard dat haar vader heeft aangegeven om welke twee leningen het dan zou moeten gaan. Dit is niet onbelangrijk, nu in de jaarstukken 2020, naast de lening aan de tennisvereniging en [gedaagde] , in ieder geval nog twee á drie andere lopende leningen zijn opgenomen (waaronder lening [onderneming 3] en lening [onderneming 4] B.V.). Hetzelfde geldt de in notulen van 20 oktober 2021 geregelde vermogensoverdracht. Het is dus evenzeer mogelijk dat [A] met zijn opmerking dat de andere twee leningen terugbetaalde diende te worden, de leningen aan [onderneming 3] en [onderneming 4] B.V. bedoeld heeft.
successierecht
2.12.
Partijen hebben nog verklaard over de verschuldigde schenkbelasting. Volgens [gedaagde] heeft [A] de heer [B] opdracht gegeven het met de notaris zo te regelen dat zij ook geen schenkbelasting zou hoeven te betalen. [eiseres] heeft gesteld dat dit alleen gold voor de schenking aan de tennisvereniging. Hoe dit precies zit kan in het midden blijven, omdat dit geen wezenlijk onderdeel uitmaakt voor de beantwoording van de vraag of sprake is van de door [gedaagde] gestelde schenkingen.
conclusie
2.13.
Op grond van de eensluidende verklaringen van [gedaagde] en de moeder van [gedaagde] over de twee schenkingen, de onder 2.9 genoemde ondersteunende verklaringen over het eerste schenkingsmoment en de omstandigheid dat in onvoldoende mate van de juistheid van (het nog bestaan van) de in de jaarstukken 2020 en in de notulen van 20 oktober 2021 opgenomen lening van [gedaagde] kan worden uitgegaan, moet worden aangenomen dat [gedaagde] is geslaagd in haar bewijsopdracht. Daarmee is de vordering van [eiseres] tot betaling van enig nog openstaand saldo van de door [onderneming 1] B.V. aan [gedaagde] geleende bedragen niet toewijsbaar.
2.14.
[eiseres] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
1.301,00
- salaris advocaat
4.249,00
(3,5 punten × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
5.728,00

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
3.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 5.728,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2025.
4428