ECLI:NL:RBMNE:2025:4128

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
1 augustus 2025
Zaaknummer
11543745
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van energieverbruik door energieleverancier aan gedaagde bakkerij

In deze zaak vordert de eiser, een energieleverancier, van de gedaagde, een bakkerij in Utrecht, een bedrag van € 15.209,47 voor geleverde energie in de periode van 1 januari 2023 tot 1 april 2023. De vordering is gebaseerd op een eindafrekening die is opgesteld op basis van geschatte meterstanden, aangezien de beginstand van de energiemeter op 1 januari 2023 niet bekend was. De gedaagde betwist de hoogte van het in rekening gebrachte verbruik en stelt dat de geschatte meterstand te hoog is. De kantonrechter heeft in een tussenuitspraak de eiser gevraagd om nadere toelichting over de beginmeterstand. Na de reactie van de eiser heeft de kantonrechter geoordeeld dat de vordering van de eiser toewijsbaar is.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de beginmeterstand van 116.943 m3 en de eindmeterstand van 125.634 m3 correct zijn vastgesteld. De gedaagde heeft onvoldoende onderbouwd dat de geschatte meterstand niet klopt. De kantonrechter overweegt dat het risico van een geschatte beginmeterstand voor rekening van de gedaagde komt, omdat hij deze niet heeft doorgegeven bij de aanvang van de energieovereenkomst. De kantonrechter wijst de vordering van de eiser toe, inclusief wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde wordt ook veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11543745 \ UC EXPL 25-1276
Vonnis van 30 juli 2025
in de zaak van
de buitenlandse rechtspersoon Private Limited company
[eiseres],
gevestigd in [vestigingsplaats] , Verenigd Koninkrijk,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. J.W. Hilhorst,
tegen
[gedaagde] ,voorheen handelende onder de naam [handelsnaam] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 mei 2025;
- de akte van [eiseres] van 28 mei 2025.
1.2.
De kantonrechter heeft vervolgens beslist dat vonnis zal worden gewezen.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiseres] was energieleverancier van [gedaagde] , die een bakkerij in [plaats] exploiteerde op het adres [adres] in [plaats] . Op de tussen partijen gesloten energieovereenkomst zijn de Algemene voorwaarden voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers 2019 (hierna: de algemene voorwaarden) van toepassing. In deze procedure vordert [eiseres] van [gedaagde] de betaling van € 15.209,47 als vergoeding voor geleverde energie in de periode 1 januari 2023 tot 1 april 2023. De hoeveelheid geleverde energie is door [eiseres] vastgesteld op basis van geschat verbruik, omdat de beginstand van de energiemeter op 1 januari 2023 niet bekend was. [gedaagde] voert aan dat [eiseres] een te hoog verbruik in rekening heeft gebracht. De kantonrechter heeft aanleiding gezien een tussenuitspraak te wijzen en [eiseres] nader te bevragen over de beginmeterstand. Naar aanleiding van de door [eiseres] gegeven reactie, zal de kantonrechter de vordering toewijzen. Hieronder zal worden uitgelegd waarom.

3.De beoordeling

3.1.
[eiseres] heeft de hier gevorderde vergoeding voor geleverde energie gebaseerd op de door haar opgestelde eindafrekening voor de periode 1 januari 2023 tot 1 april 2023. Deze eindafrekening dient voor de kantonrechter daarom als uitgangspunt voor de beoordeling van de hier voorliggende vordering. In de eindafrekening is [eiseres] uitgegaan van een beginmeterstand van 116.943 m3 en een eindmeterstand van 125.634 m3. Beoordeeld moet worden of [eiseres] die meterstanden juist heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de kantonrechter is dat het geval.
De beginmeterstand is terecht vastgesteld op 116.943 m3
3.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter mocht [eiseres] de beginmeterstand op 1 januari 2020 op basis van een schatting vaststellen op 116.943 m3.
3.3.
Op de mondelinge behandeling heeft [eiseres] toegelicht dat [gedaagde] de beginmeterstand niet heeft doorgegeven en dat daarom het verbruik op 1 januari 2020 is gebaseerd op een geschatte hoeveelheid geleverde energie. [1] Die schatting is berekend op basis van het historisch verbruik en op basis van wat de netbeheerder bij [eiseres] in rekening heeft gebracht.
3.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter is [eiseres] op grond van haar algemene voorwaarden ook gerechtigd om de beginmeterstand op deze wijze te bepalen. Uit de algemene voorwaarden blijkt namelijk dat het op de weg van [gedaagde] ligt om bij de aanvang van zijn energieovereenkomst de beginmeterstand aan [eiseres] door te geven. [2] Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] dit bij de aanvang van zijn energieovereenkomst niet heeft gedaan. Hierdoor was er bij [eiseres] per 1 januari 2020 geen beginmeterstand met de werkelijke hoeveelheid geleverde energie bekend en mocht [eiseres] de hoeveelheid energie berekenen op basis van een geschatte hoeveelheid geleverde energie. [3] Deze door [eiseres] gemaakte schatting komt de kantonrechter niet onjuist voor, omdat het is gebaseerd op het historisch verbruik en wat de netbeheerder bij [eiseres] in rekening heeft gebracht.
3.5.
Volgens [gedaagde] klopt het aan hem toegedichte (geschatte) energieverbruik van de beginmeterstand niet. Dit heeft [gedaagde] echter onvoldoende gemotiveerd en/of onderbouwd en dat had wel op zijn weg gelegen. Dit standpunt wordt daarom niet gevolgd. In zijn algemeenheid overweegt de kantonrechter over het schatten van het energieverbruik het volgende. Indien een nieuwe energieafnemer ervoor kiest om bij de aanvang van zijn energiecontract niet de meterstand (de werkelijke hoeveelheid geleverde energie) aan zijn energieleverancier door te geven, het risico bestaat dat een deel van de werkelijke geleverde energie dat door zijn voorganger op het betreffende adres is verbruikt, later feitelijk aan hem wordt doorberekend. De beginstand van de meter is dan immers aanvankelijk geschat en mogelijk komt hier een te laag historisch verbruik uit voort, waardoor, als er later wordt gekeken naar het werkelijk verbruik (af te leiden uit de meterstand), de beginstand achteraf gezien mogelijk te laag was geschat. Of de schatting van de beginstand te laag was, is dan echter niet meer vast te stellen wanneer de beginmeterstand niet bekend is. Dit is een risico dat dan voor rekening van de nieuwe energieafnemer, in dit geval [gedaagde] , komt. Of dat in het geval van [gedaagde] ook daadwerkelijk is gebeurd, valt echter niet vast te stellen.
De eindmeterstand is terecht vastgesteld op 125.634 m3
3.6.
Naar het oordeel van de kantonrechter mocht [eiseres] bij het vaststellen van de hoeveelheid geleverde energie voor de eindmeterstand uitgaan van de datum 1 april 2023 en van een meterstand van 125.634 m3. Het verweer van [gedaagde] dat voor het bepalen van de eindmeterstand moet worden uitgegaan van de datum 2 maart 2023 slaagt niet. Ook het verweer dat [gedaagde] al een deel van de vordering heeft betaald, slaagt niet.
3.7.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat de datum van de eindmeterstand moet worden vastgesteld op 2 maart 2023 en dat zijn energieverbruik ten aanzien van die datum moet worden aangepast. Op 2 maart 2023 heeft [gedaagde] zijn energieovereenkomst voor het adres [adres] in [plaats] namelijk laten overnemen door [bedrijf] . Ter onderbouwing daarvan heeft [gedaagde] een formulier entiteitswijziging/contractovername overgelegd. De kantonrechter volgt dit standpunt niet en overweegt daarover als volgt.
3.8.
Weliswaar is per 2 maart 2023 sprake van een entiteitswijziging/contractovername, maar dat wil dat niet zeggen dat [gedaagde] vanaf die datum niet meer verantwoordelijk is voor de betaling van de energie die door [eiseres] op het adres [adres] in [plaats] is geleverd. In het formulier entiteitswijziging/contractovername staat duidelijk vermeld dat de wijziging niet met terugwerkende kracht wordt verwerkt en dat het doorvoeren van de wijziging uiterlijk 14 dagen voor de eigenlijke wijzigingsdatum moet plaatsvinden. [4] De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] in het formulier geen exacte wijzigingsdatum heeft verzocht. [eiseres] is daarom uitgegaan van de eerste van de volgende maand (1 april 2023) en kon dat naar het oordeel van de kantonrechter ook in redelijkheid doen, ook al was [gedaagde] al per eerdere datum met de exploitatie van zijn bakkerij gestopt. Voor zover [gedaagde] heeft gesteld dat hij vóór 2 maart 2023 telefonisch contact met [eiseres] heeft gehad en daarin heeft verzocht zijn energiecontract per een eerdere datum over te zetten, heeft [gedaagde] dit niet onderbouwd. Dit standpunt wordt daarom niet gevolgd. [gedaagde] heeft verder ook onvoldoende gemotiveerd en/of onderbouwd waarom het energieverbruik op 1 april 2023 niet juist zou zijn. Daarom gaat de kantonrechter uit van de juistheid van de hoeveelheid geleverde energie op die datum, namelijk 125.634 m3.
De overige door [gedaagde] aangevoerde gronden ontslaan hem niet van zijn betalingsverplichting
3.9.
[gedaagde] heeft verder aangevoerd dat hij niet in staat is om te betalen. Betalingsonmacht ontslaat [gedaagde] echter niet van zijn contractuele verplichtingen tot betaling van de door [eiseres] geleverde energie. Ook is niet gebleken dat de vordering van [eiseres] moet worden verminderd met al door [gedaagde] betaalde bedragen, zoals [gedaagde] heeft gesteld. De door [gedaagde] genoemde bedragen, in totaal € 4.278,27, die gespreid zouden zijn betaald in januari, februari en maart 2023, zouden volgens [eiseres] al in de hier voorliggende vordering zijn verdisconteerd. [gedaagde] heeft dat vervolgens niet weersproken. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat [gedaagde] in deze procedure het volledig gevorderde bedrag nog aan [eiseres] verschuldigd is.
3.10.
Gelet op het voorgaande, heeft [eiseres] de eindafrekening over de juiste periode en op basis van de juiste meterstanden vastgesteld. Nu de vordering van [eiseres] op die eindafrekening is gebaseerd, zal de vordering van [eiseres] worden toegewezen.
[gedaagde] moet de wettelijke handelsrente betalen
3.11.
[gedaagde] moet ook de gevorderde wettelijke handelsrente over het verschuldigde bedrag betalen. [eiseres] heeft namelijk meerdere keren aan [gedaagde] verzocht om het verschuldigde bedrag aan hem te betalen en dat heeft [gedaagde] niet gedaan. [eiseres] heeft de rente over het op 16 september 2024 openstaande bedrag berekend op € 2.639,43. Dat bedrag wordt toegewezen en ook de rente vanaf 17 september 2024 tot aan de dag van volledige betaling.
[gedaagde] moet de buitengerechtelijke incassokosten betalen
3.12.
[eiseres] maakt ook aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Deze vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De kantonrechter stelt vast dat [eiseres] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten (€ 927,09) komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal daarom worden toegewezen.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
3.13.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
120,78
- griffierecht
1.461,00
- salaris gemachtigde
1.015,00
(2,5 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.731,78
Het vonnis zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard
3.14.
De kantonrechter zal het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als een van de partijen hoger beroep instelt tegen deze beslising. De beslissing geldt in dat geval tot het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 15.209,47, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 17 september 2024, tot de dag van volledige betaling;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 2.639,43 aan wettelijke handelsrente (periode tot 16 september 2024);
4.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 927,09 aan buitengerechtelijke incassokosten;
4.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.731,78, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
4.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S. Koppert en in haar afwezigheid in het openbaar uitgesproken door mr. A.A.T. Werner op 30 juli 2025.
LHJ/63796

Voetnoten

1.Zie artikel 9.7 van de algemene voorwaarden.
2.Zie artikel 9.5 van de algemene voorwaarden.
3.Zie artikel 9.7 van de algemene voorwaarden.
4.Zie onder punt 3 van het formulier entiteitswijziging / contractovername.