ECLI:NL:RBMNE:2025:413

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
UTR 24/1173
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar inzake naheffingsaanslag parkeerbelasting

Op 27 februari 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting, maar verweerder had niet tijdig beslist op dit bezwaar. Eiser diende zijn bezwaarschrift in op 27 juli 2023, en verweerder had uiterlijk op 31 december 2023 moeten beslissen. De rechtbank stelde vast dat verweerder op die datum niet had beslist en dat eiser op 3 januari 2024 verweerder in gebreke had gesteld. Op 18 januari 2024 nam verweerder alsnog een beslissing op bezwaar, maar de rechtbank oordeelde dat deze beslissing niet op tijd en op de juiste wijze bekend was gemaakt. Hierdoor had eiser recht op een dwangsom, die door de rechtbank werd vastgesteld op het maximumbedrag van € 1.442,-. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, stelde de dwangsom vast en bepaalde dat verweerder het griffierecht van € 51,- aan eiser moest betalen. Het verzoek om vergoeding van proceskosten werd afgewezen, omdat eiser geen juridische hulpverlener had ingeschakeld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 27 februari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/1173

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser.

en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaar.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Eiser heeft zijn bezwaarschrift ingediend op 27 juli 2023. Eiser is in bezwaar gegaan tegen de oplegging inzake de naheffingsaanslag parkeerbelasting. Op een bezwaarschrift dat niet is ingediend in de laatste zes weken van een kalenderjaar, dient verweerder een beslissing op bezwaar te nemen in het kalenderjaar waarin het bezwaarschrift is ontvangen. Dat staat in artikel 236 lid 2 van de Gemeentewet.
4. Verweerder had uiterlijk op 31 december 2023 moeten beslissen op het bezwaar. De rechtbank stelt vast dat verweerder op die datum niet had beslist op het bezwaar. Eiser heeft verweerder op 3 januari 2024 in gebreke gesteld. Eiser heeft op 25 februari 2024 een beroep niet tijdig beslissen ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaar. Op 18 januari 2024 heeft verweerder alsnog een beslissing op bezwaar genomen, waarin hij de naheffingsaanslag vernietigd. Dit is in beginsel binnen de termijn van twee weken, maar er is hier toch sprake van een termijnoverschrijding. Dit legt de rechtbank hieronder verder uit.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder met de vernietiging van het primaire besluit op
18 januari 2024 volledig tegemoet is gekomen aan het bezwaar van eiser. Verweerder kan echter niet aantonen dat de beslissing op bezwaar op tijd en op de juiste wijze bekend is gemaakt. Verweerder heeft op 24 juni 2024 laten weten dat hij de bekendmaking niet aannemelijk kan maken en heeft hierbij aangegeven dat eiser recht heeft op de volledige dwangsom. De vaststelling van de verschuldigde bestuurlijke dwangsom is niet in een formeel besluit vastgelegd. Omdat eiser aan de rechtbank heeft gevraagd de bestuurlijke dwangsom te bepalen is de rechtbank van oordeel dat eiser gelijk heeft. Het beroep is kennelijk gegrond.
6. In artikel 4:17 van de Awb staat dat als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt, het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden (artikel 4:18, lid 1, Awb).
7. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit nu alsnog (artikel 8:55c Awb). Omdat de dwangsomtermijn volledig is volgelopen, wordt de hoogte vastgesteld op het maximumbedrag van € 1.442,-.
8. Er zijn door eiser geen proceskosten gemaakt die vergoed moeten worden. Alleen de kosten die gemaakt zijn door een professionele (juridische) hulpverlener kunnen worden vergoed. Omdat eiser geen advocaat of andere professionele juridische hulpverlener heeft, zijn er ook geen kosten die vergoed kunnen worden.
9. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder wel het griffierecht van € 51,- aan eiser betalen (artikel 8:41 Awb)

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,- ;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 51,- aan eiser moet betalen;
- Wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
J.M.J. Kooistra, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2025
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.