ECLI:NL:RBMNE:2025:4134

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
1 augustus 2025
Zaaknummer
585875
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid en afwijzing van vorderingen door de rechtbank

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, hebben eisers [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] een vordering ingesteld tegen [gedaagde], de bestuurder van de Stichting ter behoud van [stichtingsnaam]. De eisers hebben een appartement gekocht van de Stichting en stellen dat zij schade hebben geleden door lekkages in hun appartement. De Stichting was eerder veroordeeld om deze schade te vergoeden, maar volgens eisers biedt de Stichting geen verhaal. Daarom vorderen zij betaling van de schade door [gedaagde] in zijn hoedanigheid als bestuurder, omdat zij menen dat hij persoonlijk ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.

De rechtbank heeft op 30 juli 2025 uitspraak gedaan. De rechter heeft vastgesteld dat er geen persoonlijk ernstig verwijt aan [gedaagde] kan worden gemaakt. De rechtbank oordeelt dat, zelfs als de lekkage bij de verkoop van het appartement niet was verholpen, [gedaagde] niet kon weten dat de eisers schade zouden lijden. De Stichting had immers nog de mogelijkheid om de lekkage te herstellen. Bovendien was er op het moment van de verkoop nog perspectief op het verhalen van kosten op de aannemer, wat de kans op verhaal voor de eisers vergrootte. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] af en veroordeelt hen in de proceskosten, die zijn begroot op € 3.931,00.

De uitspraak benadrukt de hoge drempel voor persoonlijke aansprakelijkheid van bestuurders en de noodzaak van een ernstig verwijt om tot aansprakelijkheid te komen. De rechtbank verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de proceskosten direct moeten worden betaald, ongeacht een eventuele hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/585875 / HA ZA 24-632
Vonnis van 30 juli 2025
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,2. [eiseres sub 2] ,

beiden wonende te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen ook te noemen: [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] ,
advocaten: mr. J.A. Pals en mr. W.N. Markesteijn.
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaten: mr. S.C. Noordhuis en mr. J.S. van Daal.

1.De procedure

1.1.
De rechter beschikt over de volgende stukken:
- dagvaarding met producties 1 t/m 30;
- conclusie van antwoord met 1 productie;
- akte overlegging producties 31 t/m 34 van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] ;
- akte overlegging producties 35 t/m 39 van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] .
1.2.
Op 17 juni 2025 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen hebben hun standpunten mede aan de hand van spreekaantekeningen verder toegelicht. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er is besproken. Daarna is bepaald dat vandaag een vonnis wordt uitgesproken.

2.De kern van de zaak

2.1.
[gedaagde] is enig bestuurder van de Stichting ter behoud van [stichtingsnaam] (hierna: ‘de Stichting’). [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hebben van de Stichting een appartement gekocht. De Stichting is door de rechter in een andere procedure veroordeeld om de schade die [eiser sub 1] en de [eiseres sub 2] hebben geleden door lekkages in hun appartement te vergoeden. Volgens [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] biedt de Stichting geen verhaal. Daarom vorderen zij in deze procedure betaling van die schade door [gedaagde] in zijn hoedanigheid van bestuurder van de Stichting. Volgens [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] kan [gedaagde] namelijk een persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt en heeft hij daarmee onrechtmatig gehandeld tegenover hen. De rechter wijst de vorderingen van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] af en zal hierna uitleggen hoe en waarom zij tot dit oordeel is gekomen.

3.De achtergrond van het geschil

3.1.
De Stichting heeft een gebouw in Lage Vuursche gekocht en door [bedrijf] B.V. (hierna: ‘ [bedrijf] ’) laten ombouwen tot appartementen. [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hebben in juli 2021 een appartement van de Stichting gekocht. Daarvoor (in 2020) had de Stichting de overeenkomst met [bedrijf] ontbonden, omdat de Stichting niet tevreden was over het werk van [bedrijf] . De Stichting heeft geprobeerd om via een arbitrageprocedure de schade op [bedrijf] te verhalen, maar dit is niet gelukt. Op 17 oktober 2023 heeft de Raad van Arbitrage geoordeeld dat de Stichting geen recht had op de gevorderde vergoeding van € 1.010.078,- omdat de Stichting [bedrijf] van de bouwplaats had weggestuurd en daardoor in schuldeiserverzuim is geraakt. De Stichting is in diezelfde procedure veroordeeld om € 123.308,14 aan openstaande facturen aan [bedrijf] te betalen. [1]
3.2.
Ongeveer een jaar na de aankoop (juni 2022) ontdekten [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] lekkages in hun appartement. Nadat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] de Stichting aansprakelijk hebben gesteld voor de schade die zij daardoor leden, zijn zij een procedure gestart bij de rechtbank. In het vonnis dat daarop volgde, is de Stichting veroordeeld om onder andere de herstelkosten (€ 36.000,-) en de gevolgschade (€ 6.387,40) aan [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] te betalen. De rechtbank heeft in die procedure geoordeeld dat er al sprake was van een lekkage via het dakterras door bouwkundige gebreken op het moment dat het appartement aan [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] werd verkocht en dat de Stichting dit aan [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] had moeten melden voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst. [2]

4.De beoordeling

Toetsingskader: wanneer is een bestuurder persoonlijk aansprakelijk?
4.1.
Als een rechtspersoon tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, geldt als uitgangspunt dat alleen de rechtspersoon aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade. [3] Onder bijzondere omstandigheden kan de bestuurder, naast de vennootschap, aansprakelijk zijn. Voor het aannemen van aansprakelijkheid van een bestuurder geldt een hoge drempel. Daarvoor is nodig dat aan die bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
4.2.
Van een persoonlijk ernstig verwijt kan onder andere sprake zijn wanneer de bestuurder namens de rechtspersoon een verbintenis is aangegaan terwijl hij wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat de rechtspersoon deze verplichting niet zal kunnen nakomen en geen verhaal zal bieden voor de ten gevolge van de wanprestatie te lijden schade (de zogenoemde Beklamel-norm). [4] Deze norm houdt in de kern in dat de bestuurder bij het aangaan van de verbintenis wist of behoorde te begrijpen dat de schuldeiser van de vennootschap als gevolg van zijn handelen schade zou lijden. [5]
[gedaagde] kan geen persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt
4.3.
In deze procedure stelt [gedaagde] zich (opnieuw) op het standpunt dat de lekkage aan het dakterras was verholpen toen het appartement werd verkocht. Door [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] wordt dit betwist. Dit punt kan echter in deze procedure in het midden worden gelaten. Zelfs als de lekkage bij verkoop niet was verholpen en [gedaagde] hiervan op de hoogte was, dan nog kan [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank geen persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt. Op het moment dat de Stichting de koopovereenkomst sloot, was namelijk niet duidelijk dat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] schade zouden lijden als gevolg van de lekkage omdat de Stichting (of een andere aannemer namens de Stichting) die lekkage mogelijk alsnog zou kunnen herstellen. [gedaagde] heeft na het sluiten van de koopovereenkomst ook opdracht gegeven tot twee herstelpogingen. Dat deze pogingen de problemen uiteindelijk niet hebben opgelost, was ten tijde van de verkoop nog niet voorzienbaar. [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hebben dit ook niet gesteld. Integendeel, [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] laten zelf ook in het midden of het al zeker was dat zij schade zouden lijden op het moment dat zij het appartement kochten door te stellen dat [gedaagde] wist dat de Stichting ‘in geval van schade’ geen verhaal zou bieden. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] daarom af.
4.4.
Maar zelfs als het op het moment van verkoop al wél duidelijk was dat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] schade zouden lijden als gevolg van de lekkage, dan zou de rechtbank de vorderingen van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] alsnog afwijzen. Het is namelijk niet gebleken dat [gedaagde] bij het aangaan van de koopovereenkomst wist of redelijkerwijs had moeten begrijpen dat de Stichting in dat geval geen verhaal zou bieden. Op het moment dat [gedaagde] namens de Stichting de koopovereenkomst met [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] sloot, had hij naar eigen zeggen een lening uitstaan bij een particulier ter hoogte van € 1,5 á 2 miljoen, met een rente van 10%. Maar op dat moment had [gedaagde] nog wel zicht op de opbrengsten van de andere twee appartementen. [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] waren namelijk de eersten die een appartement van de Stichting kochten.
4.5.
Dat op het moment van verkoop van het (eerste) appartement al duidelijk was dat de totale opbrengsten onvoldoende zouden zijn om alle kosten te dekken, die hoger uitvielen dan voorzien, hebben [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] onvoldoende onderbouwd. Uit de uitspraak van de Raad van Arbitrage blijkt inderdaad zoals [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] stellen dat de Stichting ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst in ieder geval een schuld aan [bedrijf] had in verband met onbetaalde facturen van € 123.308,14, maar op het moment van verkoop was er ook nog perspectief op toewijzing van de vordering die de Stichting had op [bedrijf] van € 1.010.078,-. Pas in oktober 2023 werd de Stichting veroordeeld om de onbetaalde facturen alsnog aan [bedrijf] te betalen en werd de vordering van de Stichting op [bedrijf] door de Raad van Arbitrage afgewezen. [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hebben niet, althans onvoldoende onderbouwd, gesteld dat deze tegenvordering op voorhand kansloos was. Tot dat moment mocht [gedaagde] er dan ook redelijkerwijs van uitgaan dat toewijzing van de vordering (en afwijzing van de vordering van [bedrijf] ) tot de reële mogelijkheden behoorde, waardoor verhaal waarschijnlijk wel mogelijk zou zijn geweest. Gelet op deze omstandigheden is het feit dat [gedaagde] geen voorziening had opgenomen voor het herstel van eventuele gebreken onvoldoende om te kunnen spreken van een persoonlijk ernstig verwijt.
[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] moeten de proceskosten betalen
4.6.
[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
1.325,00
- salaris advocaat
2.428,00
(2 punten × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.931,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] af,
5.2.
veroordeelt [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] in de proceskosten van € 3.931,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.G. de Jong en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2025.

Voetnoten

1.Raad van Arbitrage, geschilnummer 37.423.
3.Hoge Raad 5 september 2014, JOR 2014/325, r.o. 4.2.
4.Hoge Raad 6 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:AB9521.