5.3.2Vrijspraak van feit 3 ( [slachtoffer 5] ), feit 4 ( [slachtoffer 2] ) en feit 5 ( [slachtoffer 1] )
Uit de letselverklaringen die in het dossier zitten blijkt dat [slachtoffer 5] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] diverse letsels en steekwonden hebben opgelopen als gevolg van de confrontatie op [straat] . Daar bestaat geen discussie over. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of er wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte – al dan niet in vereniging – dit letsel heeft veroorzaakt.
Voor een bewezenverklaring van feit 2, 3 en 5 moet dus wettig en overtuigend bewezen worden bewezen dat verdachte zelf het in de beschuldiging genoemde geweld (te weten het steken met een mes) heeft gepleegd tegen [slachtoffer 5] (feit 3), [slachtoffer 2] (feit 4) en/of [slachtoffer 1] (feit 5), of dat bij het begaan van het feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een of meer medeverdachten.
Met de advocaat van verdachte is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte degene is geweest die het in de feiten 3, 4 en 5 genoemde geweld heeft gepleegd. Evenmin acht de rechtbank bewezen dat verdachte medepleger is geweest, nu van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van de geweldplegingen onvoldoende is gebleken. De rechtbank zal verdachte daarom van deze feiten vrijspreken. De rechtbank legt hierna uit waarom.
Onvoldoende bewijs verdachte als pleger van de feiten 3, 4 en 5 – aangevers [slachtoffer 5] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]
Wat betreft feit 5 ( [slachtoffer 1] ) overweegt de rechtbank dat op de beschikbare beelden van de vechtpartij (in het dossier onder de naam ‘vechtpartij - originele beelden getuige [getuige 1]
)aan de linkerkant is te zien dat medeverdachte [medeverdachte 1] met [slachtoffer 1] in gevecht is. Verdachte staat op dat moment rechts in beeld tegenover aangever [slachtoffer 4] , beiden met een mes in hun hand. Verdachte is op de beelden dus niet in de buurt van [slachtoffer 1] . Op de beelden is weliswaar niet de gehele vechtpartij te zien, maar ook [slachtoffer 1] zelf wijst in zijn verklaringen niet naar verdachte, maar naar medeverdachte [medeverdachte 1] als degene die in zijn rug heeft gestoken. Ook voor het overige bevat het dossier geen aanknopingspunten dat verdachte als pleger betrokken was bij feit 5.
Voor wat de feiten 3 en 4 betreft kan de rechtbank op basis van het dossier niet vaststellen of het de verdachte is geweest die [slachtoffer 5] (feit 3) en [slachtoffer 2] (feit 4) met een mes heeft gestoken, of medeverdachte [medeverdachte 2] . De rechtbank licht dit als volgt toe.
[slachtoffer 2] verklaart in zijn aangifte dat hij ‘door de eerste jongen die op hem af kwam’ in zijn arm werd gestoken. [slachtoffer 5] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij rende naar de vechtpartij toen hij zag dat zijn vrienden aan het vechten waren. Hij zag dat [slachtoffer 2] aangevallen werd door een man die met een mes op hem aan het inslaan was en hij rende vervolgens rende naar [slachtoffer 2] om de man te slaan. Hij zou vervolgens door dezelfde jongen die [slachtoffer 2] aanviel, zijn gestoken in zijn borst.
Beide verklaringen wijzen, in combinatie met de camerabeelden, op betrokkenheid van medeverdachte [medeverdachte 2] , de jongere broer van verdachte. Op de beelden van de confrontatie, waarop het begin van de vechtpartij is te zien, is namelijk te zien dat medeverdachte [medeverdachte 2] in gevecht is met [slachtoffer 2] . Ook is op de beelden het moment te zien dat [slachtoffer 5] naar [slachtoffer 2] en [medeverdachte 2] toe rent en tussen hen in gaat staan, hetgeen aansluit bij de verklaring van [slachtoffer 5] .
Als [slachtoffer 5] vervolgens wordt geconfronteerd met de foto’s van de vijf verdachten, wijst hij echter verdachte aan als de persoon die hem en [slachtoffer 2] heeft gestoken. En als getuige [getuige 2] wordt gevraagd om het signalement van de persoon die [slachtoffer 5] heeft gestoken, beschrijft hij verdachte (de jongen in het witte T-shirt met zijn grote mes).
Waar de camerabeelden in combinatie met de verklaringen van de aangevers naar [medeverdachte 2] wijzen, wijzen de fotoconfrontatie en de verklaring van getuige [getuige 2] naar verdachte. Gelet op deze verschillen kan de rechtbank niet buiten redelijke twijfel vaststellen wie verantwoordelijk was geweest voor het steken van [slachtoffer 5] (feit 3) en [slachtoffer 2] (feit 4) met een mes.
Onvoldoende bewijs verdachte als medepleger van de feiten 3, 4 en 5
Naar het oordeel van de rechtbank is ook niet komen vast te staan dat verdachte een (andere) materiële en/of intellectuele bijdrage heeft geleverd aan het steken van [slachtoffer 5] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een of meer anderen bij de feiten 3, 4 en 5.
De rechtbank betrekt hierbij dat zij, anders dan de officier van justitie, niet buiten redelijke twijfel kan vaststellen dat sprake was van een (vooropgezet) plan dat gezamenlijk uitgevoerd werd. Vast staat, naar het oordeel van de rechtbank, dat [slachtoffer 1] naar medeverdachte [medeverdachte 1] toekwam, omdat hij boos was en verhaal wilde halen. Verschillende verdachten hebben verklaard dat ze zich bewapend hadden om zich, indien dat nodig zou zijn, te verdedigen. Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat een of meer anderen in zijn groep (ook) een mes bij zich hadden. Op basis van de verklaring van [medeverdachte 1] staat vast dat in elk geval [medeverdachte 1] ook een mes bij zich had. Hoewel het opvallend is dat vier van de vijf verdachten bewapend waren (met een mes of met een stok), kan op basis van de camerabeelden uit de portiek niet met zekerheid vastgesteld worden dat verdachte vooraf wist dat een of meer anderen een mes bij zich hadden. [medeverdachte 1] droeg het mes blijkens de camerabeelden immers, net als verdachte zelf, niet zichtbaar bij zich. De rechtbank kan daarom niet met zekerheid vaststellen dat verdachte wist dat in elk geval een van de medeverdachten met een mes was bewapend.
Hoewel in het tijdsverloop tussen het (met elkaar) wachten in/rondom de portiek en het naar buiten rennen, in het zichzelf bewapenen met een stok en/of met een mes, en in het afstormen op de groep van [slachtoffer 1] aanwijzingen zouden kunnen worden gevonden voor enig vooropgezet plan om met wapens samen de strijd aan te gaan met de andere groep, kan niet uitgesloten worden dat verdachte en medeverdachten zich met een stok en messen hebben bewapend om zichzelf tegen de groep van [slachtoffer 1] te verdedigen en/of hebben gehandeld uit paniek. Hierbij heeft de rechtbank betrokken dat de verklaringen van verdachte en medeverdachten geen inzicht hebben gegeven in wat voor en tijdens het feit in verdachten is omgegaan. De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte (al dan niet tezamen met zijn medeverdachten) tevoren, na kalm beraad en rustig overleg, het plan had opgevat om aangevers ernstig te verwonden of zelfs, waar het gaat om [slachtoffer 1] , van het leven te beroven.
De rechtbank kan ook anderszins niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een of meer medeverdachten bij het steken van [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] of [slachtoffer 1] . Het dossier bevat geen aanknopingspunten dat verdachte een of meer medeverdachten heeft opgeroepen om de voornoemde aangevers te verwonden of dat hij op een andere manier heeft bijgedragen aan het steken van deze aangevers. Uit de zojuist genoemde beelden van de vechtpartij leidt de rechtbank af dat er tegelijkertijd min of meer drie losse confrontaties plaatsvonden tussen de groep verdachten en de groep aangevers, waarbij verdachte op dat moment rechts in beeld staat tegenover aangever [slachtoffer 4] en in de buurt van [slachtoffer 3] . Niet kan vastgesteld worden dat verdachte op dat moment wist of zag wat voor geweldshandelingen de medeverdachten verrichtten bij de andere aangevers.
Conclusie
Omdat niet is komen vast te staan dat verdachte zelf het in de feiten 3, 4 en 5 genoemde geweld heeft gepleegd of op een of andere manier een intellectuele of materiële bijdrage van voldoende gewicht aan de poging tot doodslag dan wel (poging tot) zware mishandeling met voorbedachte raad van [slachtoffer 1] (feit 5) en de (poging tot) zware mishandeling met voorbedachte raad van [slachtoffer 5] (feit 3) en [slachtoffer 2] (feit 4) heeft geleverd, zal de rechtbank verdachte van deze feiten vrijspreken.
5.3.3Bewijsoverwegingen feit 1 ( [slachtoffer 3] ), feit 2 ( [slachtoffer 4] ) en feit 6 (openlijk geweld)
5.3.3.1 Ten aanzien van feit 1
Betrokkenheid verdachte
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het verdachte is geweest die [slachtoffer 3] met een mes heeft gestoken. Anders dan de advocaat van verdachte acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met een mes in de rechterbovenarm van [slachtoffer 3] heeft gestoken.
[slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij iemand op zich af zag rennen die een snijdende beweging richting zijn hoofd/nek maakte en dat hij, bij het afweren van het mes, werd geraakt in zijn rechterarm. Zijn verklaring wordt ondersteund de letselverklaring en door de camerabeelden van de vechtpartij. Op deze beelden is eerst te zien dat verdachte en aangever [slachtoffer 4] tegenover elkaar staan, beiden met een groot mes in de hand, waarna [slachtoffer 4] een zwaaiende beweging met het mes maakt naar verdachte, waarna verdachte hard wegrent met zijn mes in de rechterhand. Hij rent daarbij in de richting van [slachtoffer 3] . [slachtoffer 3] is op dat moment rechtsboven in het beeld te zien. Terwijl [slachtoffer 3] naar links loopt, rent verdachte rakelings langs [slachtoffer 3] . Al rennend, terwijl hij zich bevindt in de dynamische situatie van de vechtpartij, is op de beelden te zien dat verdachte in het voorbijgaan in de richting van [slachtoffer 3] een zwaaiende beweging maakt met zijn rechterarm. Gelijktijdig met deze beweging deinst [slachtoffer 3] achteruit, pakt [slachtoffer 3] direct zijn arm vast en rent [slachtoffer 3] weg. De rechtbank stelt daarmee vast dat dit het moment moet zijn dat [slachtoffer 3] in zijn arm wordt geraakt met het mes. Nu op de beelden zichtbaar is dat [slachtoffer 3] al achteruit deinst nog voordat [slachtoffer 4] – die achter verdachte aanrent – [slachtoffer 3] passeert, verwerpt de rechtbank het verweer van de verdediging dat het [slachtoffer 4] geweest zou (kunnen) zijn die [slachtoffer 3] raakt met het mes.
[slachtoffer 4] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat de persoon die hem heeft gestoken, ook [slachtoffer 3] heeft geraakt. In zijn aangifte heeft hij verklaard dat hij is gestoken door iemand met een wit T-shirt, zwarte schoenen en een zwarte/grijze joggingsbroek. Dit signalement past bij verdachte, die als enige van de verdachtengroep een wit T-shirt droeg. Dit sterkt de rechtbank in de overtuiging dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer 3] heeft gestoken.
Geen zware mishandeling (vrijspraak feit 1 primair)
Voor de beoordeling van de vraag of sprake is geweest van zwaar lichamelijk letsel wordt volgens vaste rechtspraak gekeken naar de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Uit de medische informatie volgt dat [slachtoffer 3] een snijwond op zijn rechter bovenarm had, reikend tot in het onderhuidse vetweefsel waarbij het spiervlies is geraakt. Deze wond is gehecht en de genezing heeft enkele weken geduurd.
De rechtbank is van oordeel dat, hoewel [slachtoffer 3] akelig letsel heeft opgelopen, niet vaststaat dat [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het medisch ingrijpen is beperkt gebleven: er was geen operatie nodig; het letsel kon met hechtingen worden hersteld. Ook de genezingsduur is met enkele weken relatief beperkt gebleven. [slachtoffer 3] heeft hieraan wel een groot en ook een ontsierend litteken op zijn bovenarm overgehouden, maar dit litteken zit niet op een direct zichtbare plek zoals het gezicht. Onder deze omstandigheden kwalificeert de rechtbank het letsel van [slachtoffer 3] niet als zwaar lichamelijk letsel. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van het primair tenlastegelegde onder 1, het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Poging tot zware mishandeling (bewezenverklaring feit 1 subsidiair)
Wel kan het handelen van verdachte worden aangemerkt als een poging tot zware mishandeling. Zoals hiervoor is vastgesteld heeft verdachte in het voorbijgaan een ongecontroleerde zwaaiende beweging richting [slachtoffer 3] gemaakt met een groot mes in zijn hand. Verdachte en aangever bevonden zich op dat moment op zeer korte afstand van elkaar. Naar algemene ervaringsregels roept een dergelijk handelen - het op korte afstand ongecontroleerd zwaaien met een groot mes, terwijl sprake is van een dynamische situatie - de aanmerkelijke kans in het leven dat zwaar lichamelijk letsel zou kunnen ontstaan. Naar de uiterlijke verschijningsvorm gaat het om gedragingen die geschikt waren om en gericht waren op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, zodat het ook niet anders kan dan dat verdachte de kans daarop bewust heeft aanvaart. Er zijn geen contra-indicaties gesteld of gebleken die aan dit oordeel in de weg staan.
Conclusie
De rechtbank acht dan ook feit 1 subsidiair, de poging tot zware mishandeling, wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank zal na bespreking van de betrokkenheid van verdachte bij feit 2 beoordelen of bij feiten 1 en 2 sprake was van medeplegen en voorbedachte raad, zoals opgenomen in de beschuldiging.
5.3.3.2 Ten aanzien van feit 2
Betrokkenheid verdachte
[slachtoffer 4] heeft verklaard dat hij meerdere keren in zijn hand is gestoken. Hij geeft hierbij in zijn eerste verklaring al een signalement, namelijk dat de persoon die dit gedaan heeft een wit T-shirt, zwarte schoenen en een zwart/grijze joggingsbroek droeg en een groot mes vast had. Zijn verklaring wordt ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige 2] die omschrijft dat de persoon met het witte shirt [slachtoffer 4] in zijn hand had geraakt. Uit de camerabeelden van de vechtpartij blijkt dat [getuige 2] zich dichtbij verdachte en [slachtoffer 4] bevond. Hij moet dan ook goed zicht hebben gehad op de persoon die [slachtoffer 4] heeft gestoken. Het opgegeven kledingsignalement komt overeen met dat van verdachte. Er zijn naast verdachte geen anderen in de groep van de verdachten die een licht T-shirt droegen.
De verklaring van [slachtoffer 4] wordt ondersteund door de beelden. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte een groot mes in handen heeft voorafgaand en ten tijde van de confrontatie. Ook is te zien dat [slachtoffer 4] en verdachte op twee plaatsen tegenover elkaar staan en met de messen in een soort zwaardgevecht verwikkeld zijn.
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer 4] met een mes heeft gestoken in de rechterhand.
Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank verwijst voor het beoordelingskader naar wat zij hiervoor onder 5.3.3.1 onder het cursieve kopje ‘zwaar lichamelijk letsel’ heeft overwogen.
Uit de medische gegevens blijkt dat [slachtoffer 4] twee snij-/steekletsels aan zijn handen had. Hij had een snijletsel aan de binnenzijde van zijn rechterhand, waarbij sprake was van bot-, spier-, vaat- en zenuwletsel aan de pink en de buigpezen in zijn pink waren doorklieft. Daarnaast was er een snij/steekletsel aan de rugzijde van de rechterhand, waarbij de strekpees was beschadigd. [slachtoffer 4] moest hiervoor geopereerd worden aan zijn hand. Doordat de peeshechting los is geraakt, kan [slachtoffer 4] zijn rechterpink niet meer actief buigen. Zonder nieuwe operatie zal deze beperking levenslang blijven bestaan. De genezing van het zenuwletsel kan tot drie jaar duren, waarbij het mogelijk is dat er een verminderd gevoel aan de buitenzijde van de pink blijft bestaan.
Nu uit de gegevens blijkt dat medisch ingrijpen noodzakelijk was, [slachtoffer 4] geopereerd moest worden aan zijn rechterhand en andermaal geopereerd moet worden, en het letsel nog steeds niet (volledig) is hersteld, komt de rechtbank net als de officier van justitie tot het oordeel dat het door verdachte toegebrachte letsel in juridische zin moet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
Opzet op zware mishandeling (bewezenverklaring feit 2 primair)
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte – al dan niet in voorwaardelijke vorm – opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank ziet geen aanwijzingen in het dossier en de behandeling op zitting dat verdachte ‘vol’ opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, in die zin dat verdachte echt de bedoeling had om [slachtoffer 4] zwaar te verwonden. De vraag is of de verdachte daar voorwaardelijk opzet op had, te weten of verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 4] door zijn handelen zwaar gewond zou raken.
Op de beelden is te zien dat verdachte op een korte afstand tegenover [slachtoffer 4] staat en, net als [slachtoffer 4] overigens, zwaaiende bewegingen maakt met een groot mes in zijn hand. Deze zwaaiende bewegingen gaan hard en ongecontroleerd. Verdachte is daarbij, net als [slachtoffer 4] , constant in beweging. Naar algemene ervaringsregels roept het op korte afstand met een groot mes maken van ongecontroleerde en harde zwaaiende bewegingen in de richting van het lichaam van een persoon die eveneens in beweging is, de aanmerkelijke kans in het leven op zwaar lichamelijk letsel. Verdachte heeft met zijn handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij de [slachtoffer 4] zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken.
Conclusie
De rechtbank acht daarmee feit 2 primair, de poging tot zware mishandeling, wettig en overtuigend bewezen.
De volgende vraag die de rechtbank moet beoordelen, is of bij feiten 1 en 2 sprake is van medeplegen en voorbedachte raad.
5.3.3.3 Ten aanzien van de feiten 1 en 2 – vrijspraak medeplegen en voorbedachte raad
De rechtbank is met de advocaat van oordeel dat niet kan worden bewezen dat sprake was van medeplegen of voorbedachte raad.
De rechtbank ziet in het dossier geen aanknopingspunten voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een of meer anderen bij het steken van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] .
Verschillende verdachten hebben verklaard dat ze zich, buiten weten van de medeverdachten, bewapend hadden om zich, indien dat nodig zou zijn, te verdedigen. Hoewel het opvallend is dat vier van de vijf verdachten bewapend waren (met een mes of met een stok), kan op basis van de camerabeelden uit de portiek niet met zekerheid vastgesteld worden dat verdachte vooraf wist dat in elk geval [medeverdachte 1] (ook) een mes bij zich had. Ook kan niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de medeverdachten wisten dat de verdachte met een mes bewapend was.
Hoewel in het tijdsverloop tussen het (met elkaar) wachten in/rondom de portiek en het naar buiten rennen, in het zichzelf bewapenen met een stok en/of met een mes, en in het afstormen op de groep van [slachtoffer 1] aanwijzingen zouden kunnen worden gevonden voor enig vooropgezet plan om met wapens samen de strijd aan te gaan met de andere groep, kan niet uitgesloten worden dat verdachte en medeverdachten zich met een stok en messen hebben bewapend om zichzelf tegen de groep van [slachtoffer 1] te verdedigen en/of hebben gehandeld uit paniek. Hierbij heeft de rechtbank betrokken dat de verklaringen van verdachte en medeverdachten geen inzicht hebben gegeven in wat voor en tijdens het feit in verdachten is omgegaan. De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte (al dan niet tezamen met zijn medeverdachten) tevoren, na kalm beraad en rustig overleg, het plan had opgevat om [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] ernstig te verwonden.
De rechtbank kan ook anderszins niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een of meer medeverdachten bij het steken van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] . Het dossier bevat geen aanknopingspunten dat een of meer medeverdachten verdachte heeft opgeroepen om de voornoemde aangevers te verwonden of op een andere manier hebben bijgedragen aan het steken van deze aangevers door verdachte. Uit de zojuist genoemde beelden van de vechtpartij leidt de rechtbank af dat er tegelijkertijd min of meer drie losse confrontaties plaatsvonden tussen de groep verdachten en de groep aangevers. Niet kan vastgesteld worden dat de medeverdachten wisten of zagen wat voor geweldshandelingen de verdachte bij de aangevers verrichtte, laat staan dat ze daaraan een bijdrage van gewicht hebben geleverd.
Conclusie
Omdat niet is komen vast te staan dat verdachte bij het steken van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] heeft gehandeld in nauwe en bewuste samenwerking met een of meer anderen of op basis van een vooropgezet plan, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van medeplegen en voorbedachte raad.
5.3.3.4 Ten aanzien van feit 6
Voor een bewezenverklaring van het openlijk en in vereniging plegen van geweld moet vast komen te staan dat de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het door de groep gepleegde geweld. Op grond van wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen, staat vast dat verdachte met zijn handelen een significante bijdrage heeft geleverd aan de geweldpleging. De verdachte maakte onderdeel uit van een groep die bewust de confrontatie heeft gezocht met de groep van de aangevers en die vervolgens de in feit 6 genoemde geweldshandelingen heeft gepleegd. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van de openlijke geweldpleging. Daarbij merkt de rechtbank op dat het feit dat niet buiten redelijke twijfel vaststaat dat verdachte ook opzet had op het doden van [slachtoffer 1] of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de aangevers [slachtoffer 5] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , onverlet laat dat verdachte wel opzet had op het tegen hen gepleegde geweld.
De in art. 141, tweede lid onder 1°, Sr opgenomen strafverzwarende omstandigheid is alleen van toepassing op de verdachte die zelf het bewezenverklaarde letsel heeft toegebracht. De verdachte kan niet op grond van deze bepaling strafrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden voor het door zijn mededaders in het kader van het openlijke geweld veroorzaakte letsel. Aan verdachte kan daarom alleen het letsel van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , te weten een snijwond in de rechter bovenarm en meerdere steekwonden in de rechter hand, worden aangerekend. De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken voor het overige letsel dat in de beschuldiging wordt genoemd.
5.3.4Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 subsidiair ( [slachtoffer 3] ), feit 2 primair ( [slachtoffer 4] ) en feit 6 (openlijke geweldpleging)
De rechtbank acht op grond van de hieronder opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (feit 1 subsidiair) en bij [slachtoffer 4] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht (feit 2 primair). Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging (feit 6).
De bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting op 11 juli 2025:
Ik was op 20 juli 2024 in de woning van [medeverdachte 1] in Amersfoort, samen met mijn broer[medeverdachte 2] en twee anderen. Mijn broer en de anderen gingen naar beneden. Ik ben ook naar beneden gegaan. Ik had een mes meegenomen. Ik ben degene op de camerabeelden van de portiek met een licht poloshirt aan. Ik haal in de portiek het mes uit mijn broeksband. Op een gegeven moment zag ik een groep aankomen. Ik ben toen naar buiten gegaan. Buiten op [straat] vond een confrontatie tussen mij en een andere jongen plaats. Die andere jongen had een mes.
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , voor zover inhoudende:
Plaats delict: Amersfoort.
Op 20 juli 2024 zag ik dat een groep jongens op ons af kwam rennen. Ik zag en voelde dat ik met een stok op mijn rug geslagen werd. Ik zag dat er iemand op mij af kwam rennen en een snijdende beweging naar mij maakte gericht op mijn hoofd/nek. Ik probeerde dit te ontwijken waardoor ik op mijn rechterarm en borst gesneden werd. Ook zag ik dat de persoon die mij met een stok op mijn rug had geslagen ook [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ) met een stok op zijn hoofd sloeg.
Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 4] , voor zover inhoudende:
Op 20 juli 2024 heeft iemand meerdere keren in mijn hand gestoken.
V: Hoe zag de jongen eruit die jou in jouw hand had gestoken?
A: Hij droeg een wit T-shirt, zwarte schoenen en een zwarte of grijze joggingsbroek. Het mes was lang.
De verklaring van [slachtoffer 4] bij de rechter-commissaris, voor zover inhoudende:
De man die mij heeft aangevallen met een mes zwaaide van links naar rechts met het mes, niet bewust richting een bepaald lichaamsdeel. Dat was dezelfde persoon als die [slachtoffer 3](de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 3] )
heeft geraakt. Ik heb met mijn eigen ogen gezien dat hij [slachtoffer 3] stak. Dat was dezelfde jongen als die mij aanviel. De persoon had een groot mes bij zich. Hij heeft [slachtoffer 3] in zijn arm gesneden.
Een proces-verbaal van aangifte van [getuige 2] , voor zover inhoudende:
Een jongen die naar [slachtoffer 4] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 4] ) ging had een wit T-shirt en een heel groot mes. Die jongen in het witte T-shirt heeft [slachtoffer 4] in zijn hand geraakt, dat heb ik gezien.
Een forensisch medische letselrapportage over het letsel van [slachtoffer 4] , voor zover inhoudende:
Betrokkene: [slachtoffer 4]
Op 21-07-2024 werd betrokkene vanwege een steekpartij in de avond van 20-07-2024 gezien op de SEH van het Meander Medisch Centrum te Amersfoort.
Welke letsels en symptomen staan er beschreven in de medische gegevens?
De rechterhand werd geopereerd. De uiteindes van de doorkliefde buigpezen werden aan elkaar gehecht.
Welke letsels staan er beschreven in de medische gegevens?
Samengevat is er sprake van twee letsels. Letsel 1 betreft een snijletsel van de huid aan de binnenzijde van de rechterhand met bot-, spier-, vaat- en zenuwletsel van de buitenzijde van de rechterpink. Verder zijn de twee onderliggende buigpezen van de rechterpink doorklieft. Letsel 2 betreft een snij- of steekletsel op de rugzijde van de rechterhand. Hierbij is een strekpees voor 10% beschadigd geraakt.
Zowel letsel 1 als letsel 2 zijn door een scherprandige krachtsinwerking veroorzaakt.
Bij letsel 1 was er sprake van buigpeesletsel van de pink. Het herstel hiervan is gecompliceerd door het losraken van de peeshechting. Hierdoor is er een blijvende functiebeperking van de rechterpink en betrokkene kan hierdoor de rechterpink niet meer actief buigen. Deze beperking zal zonder nieuwe operatie levenslang blijven bestaan.
Het zenuwletsel van letsel 1 aan de buitenzijde van de pink is gehecht. De genezing van het zenuwletsel kan tot 3 jaar duren, waarbij het mogelijk is dat er een verminderd gevoel aan de buitenzijde van de pink blijft bestaan. Bij letsel 2 was er sprake van een gedeeltelijke beschadiging van de strekpees.
Het opgelopen letsel is passend bij afweerletsel.
Een forensisch medische letselrapportage over het letsel van [slachtoffer 3] , voor zover inhoudende:
Betrokkene: [slachtoffer 3] .
Op 21-07-2024 werd betrokkene vanwege een steekverwonding van de rechterbovenarm
gezien op de SEH van het Meander Medisch Centrum.
Welke letsels en symptomen staan er beschreven in de medische gegevens?
Er worden twee letsels beschreven.
Letsel 1 betreft een snijverwonding van de rechterbovenarm rijkend tot in het onderhuidse vetweefsel waarbij het spiervlies is geraakt. Letsel 2 betreft een snijverwonding van de huid op de rechtervoorzijde van de borstkas.
Beide letsels zijn veroorzaakt door een scherprandige krachtsinwerking.
De genezing van de huid en het onderhuidse vetweefsel van beide letsels duurde enkele weken. Hierbij hebben zich geen complicaties voorgedaan.
De eigen waarneming van de rechtbank van de camerabeelden:
(Voor de leesbaarheid zal de rechtbank de op de camerabeelden zichtbare personen aanduiden met hun naam. Op de zitting is met de advocaat van verdachte en de officier van justitie vastgesteld wie de personen zijn op de beelden van het filmpje genaamd ‘vechtpartij – originele beelden getuige [getuige 1] ’. Dit heeft verder ook niet ter discussie gestaan. Een afbeelding met de duiding van de namen van de personen op de beelden, zoals is opgenomen in het requisitoir en wat overeenkomt met de vaststelling op zitting, is opgenomen in bijlage II van dit vonnis).
Betreffende de camerabeelden in het dossier opgenomen onder de naam ‘vechtpartij - originele beelden getuige [getuige 1] ’:
De rechtbank ziet links in beeld dat medeverdachte [medeverdachte 2] duwt, trekt, slaat en stompt tegen het lichaam van [slachtoffer 2] .
De rechtbank ziet links in beeld dat medeverdachte [medeverdachte 1] slaat en stompt tegen het lichaam van [slachtoffer 1] .
Verdachte is rechts in beeld te zien in een lange zwarte broek en een licht T-shirt en met een groot mes in zijn rechterhand.
De rechtbank ziet verdachte met het mes in zijn rechterhand hard rennen langs/tussen een groep van drie personen. [slachtoffer 4] heeft een mes in de hand. [slachtoffer 4] rent achter verdachte aan.
Verdachte rent vlak langs [slachtoffer 3] die rechts van hem staat. Te zien is dat verdachte al rennend in het voorbijgaan een zwaaiende beweging maakt met zijn rechterarm in de richting van [slachtoffer 3] .
Zichtbaar is dat [slachtoffer 3] op het moment dat verdachte deze beweging met zijn hand maakt, achteruit deinst. [slachtoffer 3] rent vervolgens weg terwijl hij zijn bovenarm vasthoudt.
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 5] , voor zover inhoudende:
Op 20 juli 2024 zag ik dat mijn vrienden aan het vechten waren met een groep mannen.Ik rende naar [slachtoffer 2] (de rechtbank begrijpt [slachtoffer 2] ) toe en op dat moment werd ik gestoken in mijn borst aan de rechterkant.
Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] , voor zover inhoudende:
Op 20 juli 2024 kwam er een jongen op mij af met een mes. Hij zwaaide ermee en ik weerde dit af, toen werd ik in mijn arm gestoken. Ik ben ook gestoken met een mes in mijn rug en geslagen met een stok op mijn hoofd en mijn adamsappel.
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , voor zover inhoudende
Plaats delict: Amersfoort
Op 20 juli 2024 stuurde [medeverdachte 1](de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 1] )
zijn locatie door. Ik ben met [slachtoffer 4] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 4] ), [slachtoffer 2] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] ), [slachtoffer 3] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 3] ) en nog andere personen naar de locatie gegaan. Ineens kwamen ze op ons afrennen en hadden zij messen en stokken. Ik werd van achteren met een stok op mijn hoofd geslagen. Toen ik op de grond lag werd ik in mijn rug gestoken.