ECLI:NL:RBMNE:2025:4154

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 augustus 2025
Publicatiedatum
4 augustus 2025
Zaaknummer
16/237179-24 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geweldsdelicten met meerdere slachtoffers tijdens confrontatie tussen twee groepen in Amersfoort

Op 20 juli 2024 vond er een gewelddadige confrontatie plaats tussen twee groepen Syrische jongens in Amersfoort, naar aanleiding van een conflict tussen een van de aangevers en een medeverdachte. De verdachte, samen met medeverdachten, was bewapend met messen en stokken en heeft tijdens deze confrontatie meerdere slachtoffers verwond. De rechtbank heeft de zaak op 1 augustus 2025 behandeld, waarbij de verdachte werd beschuldigd van zware mishandeling en openlijke geweldpleging. De rechtbank oordeelde dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging en dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 3] en zware mishandeling van [slachtoffer 4]. De rechtbank sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten, waaronder poging tot doodslag en mishandeling van andere slachtoffers, omdat er onvoldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid bij deze geweldshandelingen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 360 dagen, waarvan 174 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 100 uur. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/237179-24 (P)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van 1 augustus 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2006] in [geboorteplaats] (Syrië),
ingeschreven op het adres: [adres] in [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ZITTING

De strafzaak van verdachte is inhoudelijk behandeld op de openbare zitting van 11 juli 2025. Het onderzoek is met toestemming van partijen enkelvoudig gesloten op 1 augustus 2025
Op de zitting waren aanwezig:
  • verdachte;
  • de advocaat van verdachte: mr. T. Altindag;
  • de officier van justitie: mr. M. de Nooij;
  • de benadeelde partij: [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ;
  • de advocaat van de benadeelde partijen: mr. R.S.M. van der Leij.

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie beschuldigt de verdachte ervan dat hij, samengevat:
Feit 1
primair:op 20 juli 2024 in Amersfoort samen met anderen [slachtoffer 3] opzettelijk en met voorbedachte raad zwaar heeft mishandeld door hem met een mes in zijn rechterbovenarm te steken;
subsidiair:tenlastegelegd als poging tot zware mishandeling;
meer subsidiair:tenlastegelegd als mishandeling
;
Feit 2
primair:op 20 juli 2024 in Amersfoort samen met anderen [slachtoffer 4] opzettelijk en met voorbedachte raad zwaar heeft mishandeld door hem meerdere keren met een mes in zijn rechterhand te steken;
subsidiair:tenlastegelegd als poging tot zware mishandeling;
meer subsidiair:tenlastegelegd als mishandeling;
Feit 3
primair:op 20 juli 2024 in Amersfoort samen met anderen heeft geprobeerd om [slachtoffer 5] opzettelijk en met voorbedachte raad zwaar te mishandelen door met een mes in zijn rechterborst te steken;
subsidiair:tenlastegelegd als mishandeling;
Feit 4
primair:op 20 juli 2024 in Amersfoort samen met anderen heeft geprobeerd om [slachtoffer 2] opzettelijk en met voorbedachte raad zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een mes in zijn rug en rechteronderarm te steken;
subsidiair:tenlastegelegd als mishandeling;
Feit 5
primair:op 20 juli 2024 in Amersfoort samen met anderen heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] te doden door hem met een mes in zijn rug te steken en door te slaan met een stok op zijn hoofd;
subsidiair:tenlastegelegd als zware mishandeling met voorbedachte raad;
meer subsidiair:tenlastegelegd als poging tot zware mishandeling met voorbedachte raad;
Feit 6
op 20 juli 2024 in Amersfoort op [straat] zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 5] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , terwijl het door hem gepleegde geweld (zwaar) lichamelijk letsel als gevolg heeft gehad.
De volledige tekst van de beschuldiging staat in bijlage I bij dit vonnis

3.INLEIDING

Op 20 juli 2024 heeft een confrontatie plaatsgevonden op [straat] in Amersfoort tussen twee groepen Syrische jongens naar aanleiding van een conflict tussen [slachtoffer 1] (een van de aangevers; hierna [slachtoffer 1] ) en medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ). De aanleiding van dit conflict zou zijn gelegen in een voorval tussen [medeverdachte 1] en het zusje van [slachtoffer 1] in een [naam] eerder op de avond.
Na dit voorval hebben [slachtoffer 1] en [medeverdachte 1] contact met elkaar gehad en is afgesproken elkaar te treffen. [medeverdachte 1] had zijn locatie daartoe gedeeld, waarna [slachtoffer 1] vervolgens samen met negen andere personen naar deze locatie kwam. [medeverdachte 1] wachtte in de portiek van zijn woning met vier andere personen - te weten, verdachte, medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ), medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) en medeverdachte [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ) - op de komst van [slachtoffer 1] .
[medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat hij op dat moment een mesje bij zich had. Op camerabeelden van de portiek waarin de verdachten op de komst van [slachtoffer 1] hebben gewacht (hierna: de camerabeelden van de portiek), is te zien dat [medeverdachte 4] een grote houten stok bij zich had, [medeverdachte 2] iets in zijn mouw verstopt had zitten en [verdachte] een groot mes bij zich droeg.
Vervolgens vindt er buiten de portiek op straat een confrontatie plaats tussen de twee groepen. Van deze confrontatie zijn videobeelden, waarop een deel van het incident te zien is.
Na afloop van de confrontatie treft de politie vijf gewonde personen aan uit de groep van [slachtoffer 1] , te weten [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ), [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ), [slachtoffer 4] (hierna: [slachtoffer 4] ) en [slachtoffer 5] (hierna: [slachtoffer 5] ). [slachtoffer 1] had onder meer een steekwond op zijn rug, [slachtoffer 2] had onder meer een snijwond in zijn rug, [slachtoffer 3] had onder meer een diepe snijwond in zijn bovenarm, [slachtoffer 4] had snijwonden in zijn rechterhand en [slachtoffer 5] had een kleine snijwond op zijn borst.
Vervolgens is het strafrechtelijk onderzoek gestart onder de naam 3T14Havik. Voor verdachte heeft dit onderzoek geleid tot de verdenking die hierna is weergegeven.
In deze zaak moet de rechtbank allereerst nagaan of het Openbaar Ministerie ontvankelijk is. Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of [verdachte] de tenlastegelegde geweldshandelingen (alleen of in vereniging) heeft gepleegd, en zo ja, of hij daarmee het in de tenlastegelegde letsel bij de aangevers heeft veroorzaakt, hoe die geweldshandelingen en dat letsel juridisch moeten worden geduid, of sprake was van voorbedachte raad en of de verdachte een beroep toekomt op (putatief) noodweer(exces).
Een deel van de confrontatie tussen de aangevers en de verdachten is te zien op camerabeelden. Om te kunnen vaststellen wie wie is op die beelden, is van belang vast te stellen welke kleding de verdachten op dat moment aan hadden. Op de camerabeelden van de portiek, vlak voor de confrontatie, is te zien:
dat [verdachte] een lichte polo en een donkere broek droeg;
dat [medeverdachte 1] een zwart T-shirt en een groene broek droeg;
dat [medeverdachte 2] een zwarte jas met op de mouwen een witte streep en een korte zwarte broek droeg;
dat [medeverdachte 4] een groen T-shirt met voorop een logo en een korte donkere broek droeg;
dat [medeverdachte 3] een zwarte polo met een witte streep langs de rand van de kraag en van de mouwen en een lange zwarte broek droeg.

4.ONTVANKELIJKHEID VAN HET OPENBAAR MINISTERIE

4.1
Het standpunt van de verdediging
De advocaat van verdachte betoogt dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. Zij voert daartoe aan dat het Openbaar Ministerie heeft gehandeld in strijd de beginselen van een goede procesorde en in het bijzonder met het gelijkheidsbeginsel, omdat – kort gezegd – de groep aangevers niet is vervolgd, terwijl de groep waartoe verdachte behoort wel wordt vervolgd. [slachtoffer 1] heeft een groep jongens bij elkaar getrommeld, waarna die groep jongens met meerdere wapens (messen, stokken en een kettingslot) naar [straat] is gegaan om met [medeverdachte 1] “het probleem” op te lossen. Voor het wegzetten van de groep van [slachtoffer 1] als slachtoffers biedt het dossier geen enkele rechtvaardiging. Er wordt op ondeugdelijke wijze omgegaan met de belangen van verdachte.
Daarnaast stelt de advocaat dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard moet worden, omdat zij in strijd met hun eigen richtlijn (de Aanwijzing handelwijze bij beroep op noodweer) hebben gehandeld. In die richtlijn staat namelijk dat er op een terughoudende manier moet worden ingezet op dwangmiddelen, waaronder de inverzekeringstelling en de inbewaringstelling, indien de verdachte een beroep doet op noodweer. Het beroep op noodweer van verdachte heeft handen en voeten gekregen in het dossier. Het vasthouden van verdachte onder deze omstandigheden, terwijl aangevers nimmer zijn aangehouden of vervolgd, is in strijd met voornoemde aanwijzing.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het ontvankelijkheidverweer verworpen moet worden. Er is geen sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel, omdat geen sprake is van gelijke gevallen: de groep waartoe verdachte behoort had geen letsel, terwijl de groep van aangevers fors letsel had. Gelet hierop is het heel begrijpelijk dat de politie de ene groep heeft aangemerkt als verdachten, en de andere groep als aangevers/slachtoffers, waarna – na verder onderzoek – is besloten om de groep waartoe verdachte behoorde te vervolgen. De officier van justitie stelt zich daarnaast op het standpunt dat evident geen sprake is van noodweer in deze zaak en dat er dus niet is gehandeld in strijd met voornoemde richtlijn.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Gelijkheidsbeginsel
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden (het opportuniteitsbeginsel). De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing. Slechts in uitzonderlijke gevallen is plaats voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie op de grond dat het instellen of voortzetten van vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde, waaronder het door de raadsvrouw aangevoerde gelijkheidsbeginsel.
Hoewel enigszins invoelbaar is dat verdachte niet begrijpt dat hij wel wordt vervolgd en personen uit de andere groep niet, leidt dat niet tot het slagen van het verweer. Vast staat dat sprake is geweest van een confrontatie tussen twee groepen, waarbij na afloop van de confrontatie de groep van verdachten niet tot nauwelijks letsel had, terwijl aan de zijde van de aangevers maar liefst vijf personen waren met forse steek- en snijletsels. Er is dan ook geen sprake van gelijke gevallen, waar het gaat om de groep aangevers en de groep verdachten. Dat de groep waarvan verdachte deel uitmaakte op basis van de voornoemde omstandigheid als verdachten zijn aangemerkt en strafrechtelijk vervolgd zijn, is naar het oordeel van de rechtbank goed te volgen. Van ongelijke behandeling bij het nemen van de beslissing tot vervolging van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.
Aanwijzing handelwijze
Voor zover dat al zou leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, heeft het Openbaar Ministerie niet in strijd met de Aanwijzing handelwijze bij beroep op noodweer gehandeld. Een vermoedelijke noodweer(exces)situatie was en is naar het oordeel van de rechtbank (zie verder paragraaf 7 over het noodweer) niet aan de orde.
Conclusie
De rechtbank verwerpt de verweren. Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging. De rechtbank zal daarom de zaak inhoudelijk beoordelen.

5.WAARDERING VAN HET BEWIJS

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat kan worden bewezen dat verdachte de feiten 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 primair en 6 heeft gepleegd.
De officier van justitie vordert verdachte vrij te spreken van het primair tenlastegelegde onder 5 (medeplegen poging doodslag), maar vindt het subsidiair tenlastegelegde onder 5 (medeplegen zware mishandeling met voorbedachte raad) wel te bewijzen.
Verdachte heeft, samen met de medeverdachten, opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel van aangevers [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . Door ervoor te kiezen om samen met messen en een stok een gevecht aan te gaan, en met deze wapens in de hand naar buiten te rennen, en die wapens vervolgens ook te gebruiken door ermee te zwaaien én te steken op en/of in de richting van lichaamsdelen, weet je dat zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht of kan worden toegebracht. Gelet op de inwisselbaarheid van rollen, is sprake van medeplegen en kan het letsel van aangevers aan verdachte worden toegerekend. Dit geweld heeft niet plaatsgevonden in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, maar het wachten door de verdachten in de portiek, met wapens, heeft enkele minuten geduurd. Elk moment hadden zij ervoor kunnen kiezen om het af te blazen, weg te gaan, de politie te bellen, etc. Maar zij hebben ervoor gekozen om dit gevecht met wapens aan te gaan, wat maakt dat deze feiten met voorbedachten raad zijn gepleegd.
Voor zover van belang worden de standpunten van de officier van justitie verder besproken bij het oordeel van de rechtbank in paragraaf 5.3.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat van verdachte verzoekt de rechtbank om verdachte vrij te spreken van alle feiten die op de beschuldiging staan.
Voor zover van belang worden de standpunten en verweren van de advocaat hierna verder besproken bij het oordeel van de rechtbank in paragraaf 5.3.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
5.3.1
Gebruik verklaringen aangevers voor het bewijs
De advocaat van verdachte stelt zich op het standpunt dat de verklaringen van aangevers op geen enkele manier betrouwbaar zijn. De verklaringen zijn tegenstrijdig en/of inconsistent en worden op alle essentiële onderdelen weerlegd. Deze verklaringen kunnen daarom niet als (belastend) bewijs gebruikt worden.
De rechtbank stelt vast dat de aangevers en getuigen meerdere keren zijn gehoord en dat op sommige onderdelen inderdaad sprake is van tegenstrijdigheden of inconsistenties in de verklaringen. De rechtbank ziet daarin aanleiding om behoedzaam om te gaan met de verklaringen. Sommige verklaringen gebruikt de rechtbank daarom ook niet voor het bewijs. De rechtbank neemt als uitgangspunt de (objectieve) camerabeelden. De verklaringen van aangevers worden slechts gebruikt voor zover zij steun vinden in de camerabeelden of in andere verklaringen.
5.3.2
Vrijspraak van feit 3 ( [slachtoffer 5] ), feit 4 ( [slachtoffer 2] ) en feit 5 ( [slachtoffer 1] )
Uit de letselverklaringen die in het dossier zitten blijkt dat [slachtoffer 5] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] diverse letsels en steekwonden hebben opgelopen als gevolg van de confrontatie op [straat] . Daar bestaat geen discussie over. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of er wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte – al dan niet in vereniging – dit letsel heeft veroorzaakt.
Voor een bewezenverklaring van feit 2, 3 en 5 moet dus wettig en overtuigend bewezen worden bewezen dat verdachte zelf het in de beschuldiging genoemde geweld (te weten het steken met een mes) heeft gepleegd tegen [slachtoffer 5] (feit 3), [slachtoffer 2] (feit 4) en/of [slachtoffer 1] (feit 5), of dat bij het begaan van het feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een of meer medeverdachten.
Met de advocaat van verdachte is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte degene is geweest die het in de feiten 3, 4 en 5 genoemde geweld heeft gepleegd. Evenmin acht de rechtbank bewezen dat verdachte medepleger is geweest, nu van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van de geweldplegingen onvoldoende is gebleken. De rechtbank zal verdachte daarom van deze feiten vrijspreken. De rechtbank legt hierna uit waarom.
Onvoldoende bewijs verdachte als pleger van de feiten 3, 4 en 5 – aangevers [slachtoffer 5] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]
Wat betreft feit 5 ( [slachtoffer 1] ) overweegt de rechtbank dat op de beschikbare beelden van de vechtpartij (in het dossier onder de naam ‘vechtpartij - originele beelden getuige [getuige 1]
)aan de linkerkant is te zien dat medeverdachte [medeverdachte 1] met [slachtoffer 1] in gevecht is. Verdachte staat op dat moment rechts in beeld tegenover aangever [slachtoffer 4] , beiden met een mes in hun hand. Verdachte is op de beelden dus niet in de buurt van [slachtoffer 1] . Op de beelden is weliswaar niet de gehele vechtpartij te zien, maar ook [slachtoffer 1] zelf wijst in zijn verklaringen niet naar verdachte, maar naar medeverdachte [medeverdachte 1] als degene die in zijn rug heeft gestoken. Ook voor het overige bevat het dossier geen aanknopingspunten dat verdachte als pleger betrokken was bij feit 5.
Voor wat de feiten 3 en 4 betreft kan de rechtbank op basis van het dossier niet vaststellen of het de verdachte is geweest die [slachtoffer 5] (feit 3) en [slachtoffer 2] (feit 4) met een mes heeft gestoken, of medeverdachte [medeverdachte 2] . De rechtbank licht dit als volgt toe.
[slachtoffer 2] verklaart in zijn aangifte dat hij ‘door de eerste jongen die op hem af kwam’ in zijn arm werd gestoken. [slachtoffer 5] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij rende naar de vechtpartij toen hij zag dat zijn vrienden aan het vechten waren. Hij zag dat [slachtoffer 2] aangevallen werd door een man die met een mes op hem aan het inslaan was en hij rende vervolgens rende naar [slachtoffer 2] om de man te slaan. Hij zou vervolgens door dezelfde jongen die [slachtoffer 2] aanviel, zijn gestoken in zijn borst.
Beide verklaringen wijzen, in combinatie met de camerabeelden, op betrokkenheid van medeverdachte [medeverdachte 2] , de jongere broer van verdachte. Op de beelden van de confrontatie, waarop het begin van de vechtpartij is te zien, is namelijk te zien dat medeverdachte [medeverdachte 2] in gevecht is met [slachtoffer 2] . Ook is op de beelden het moment te zien dat [slachtoffer 5] naar [slachtoffer 2] en [medeverdachte 2] toe rent en tussen hen in gaat staan, hetgeen aansluit bij de verklaring van [slachtoffer 5] .
Als [slachtoffer 5] vervolgens wordt geconfronteerd met de foto’s van de vijf verdachten, wijst hij echter verdachte aan als de persoon die hem en [slachtoffer 2] heeft gestoken. En als getuige [getuige 2] wordt gevraagd om het signalement van de persoon die [slachtoffer 5] heeft gestoken, beschrijft hij verdachte (de jongen in het witte T-shirt met zijn grote mes).
Waar de camerabeelden in combinatie met de verklaringen van de aangevers naar [medeverdachte 2] wijzen, wijzen de fotoconfrontatie en de verklaring van getuige [getuige 2] naar verdachte. Gelet op deze verschillen kan de rechtbank niet buiten redelijke twijfel vaststellen wie verantwoordelijk was geweest voor het steken van [slachtoffer 5] (feit 3) en [slachtoffer 2] (feit 4) met een mes.
Onvoldoende bewijs verdachte als medepleger van de feiten 3, 4 en 5
Naar het oordeel van de rechtbank is ook niet komen vast te staan dat verdachte een (andere) materiële en/of intellectuele bijdrage heeft geleverd aan het steken van [slachtoffer 5] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een of meer anderen bij de feiten 3, 4 en 5.
De rechtbank betrekt hierbij dat zij, anders dan de officier van justitie, niet buiten redelijke twijfel kan vaststellen dat sprake was van een (vooropgezet) plan dat gezamenlijk uitgevoerd werd. Vast staat, naar het oordeel van de rechtbank, dat [slachtoffer 1] naar medeverdachte [medeverdachte 1] toekwam, omdat hij boos was en verhaal wilde halen. Verschillende verdachten hebben verklaard dat ze zich bewapend hadden om zich, indien dat nodig zou zijn, te verdedigen. Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat een of meer anderen in zijn groep (ook) een mes bij zich hadden. Op basis van de verklaring van [medeverdachte 1] staat vast dat in elk geval [medeverdachte 1] ook een mes bij zich had. Hoewel het opvallend is dat vier van de vijf verdachten bewapend waren (met een mes of met een stok), kan op basis van de camerabeelden uit de portiek niet met zekerheid vastgesteld worden dat verdachte vooraf wist dat een of meer anderen een mes bij zich hadden. [medeverdachte 1] droeg het mes blijkens de camerabeelden immers, net als verdachte zelf, niet zichtbaar bij zich. De rechtbank kan daarom niet met zekerheid vaststellen dat verdachte wist dat in elk geval een van de medeverdachten met een mes was bewapend.
Hoewel in het tijdsverloop tussen het (met elkaar) wachten in/rondom de portiek en het naar buiten rennen, in het zichzelf bewapenen met een stok en/of met een mes, en in het afstormen op de groep van [slachtoffer 1] aanwijzingen zouden kunnen worden gevonden voor enig vooropgezet plan om met wapens samen de strijd aan te gaan met de andere groep, kan niet uitgesloten worden dat verdachte en medeverdachten zich met een stok en messen hebben bewapend om zichzelf tegen de groep van [slachtoffer 1] te verdedigen en/of hebben gehandeld uit paniek. Hierbij heeft de rechtbank betrokken dat de verklaringen van verdachte en medeverdachten geen inzicht hebben gegeven in wat voor en tijdens het feit in verdachten is omgegaan. De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte (al dan niet tezamen met zijn medeverdachten) tevoren, na kalm beraad en rustig overleg, het plan had opgevat om aangevers ernstig te verwonden of zelfs, waar het gaat om [slachtoffer 1] , van het leven te beroven.
De rechtbank kan ook anderszins niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een of meer medeverdachten bij het steken van [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] of [slachtoffer 1] . Het dossier bevat geen aanknopingspunten dat verdachte een of meer medeverdachten heeft opgeroepen om de voornoemde aangevers te verwonden of dat hij op een andere manier heeft bijgedragen aan het steken van deze aangevers. Uit de zojuist genoemde beelden van de vechtpartij leidt de rechtbank af dat er tegelijkertijd min of meer drie losse confrontaties plaatsvonden tussen de groep verdachten en de groep aangevers, waarbij verdachte op dat moment rechts in beeld staat tegenover aangever [slachtoffer 4] en in de buurt van [slachtoffer 3] . Niet kan vastgesteld worden dat verdachte op dat moment wist of zag wat voor geweldshandelingen de medeverdachten verrichtten bij de andere aangevers.
Conclusie
Omdat niet is komen vast te staan dat verdachte zelf het in de feiten 3, 4 en 5 genoemde geweld heeft gepleegd of op een of andere manier een intellectuele of materiële bijdrage van voldoende gewicht aan de poging tot doodslag dan wel (poging tot) zware mishandeling met voorbedachte raad van [slachtoffer 1] (feit 5) en de (poging tot) zware mishandeling met voorbedachte raad van [slachtoffer 5] (feit 3) en [slachtoffer 2] (feit 4) heeft geleverd, zal de rechtbank verdachte van deze feiten vrijspreken.
5.3.3
Bewijsoverwegingen feit 1 ( [slachtoffer 3] ), feit 2 ( [slachtoffer 4] ) en feit 6 (openlijk geweld)
5.3.3.1 Ten aanzien van feit 1
Betrokkenheid verdachte
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het verdachte is geweest die [slachtoffer 3] met een mes heeft gestoken. Anders dan de advocaat van verdachte acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met een mes in de rechterbovenarm van [slachtoffer 3] heeft gestoken.
[slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij iemand op zich af zag rennen die een snijdende beweging richting zijn hoofd/nek maakte en dat hij, bij het afweren van het mes, werd geraakt in zijn rechterarm. Zijn verklaring wordt ondersteund de letselverklaring en door de camerabeelden van de vechtpartij. Op deze beelden is eerst te zien dat verdachte en aangever [slachtoffer 4] tegenover elkaar staan, beiden met een groot mes in de hand, waarna [slachtoffer 4] een zwaaiende beweging met het mes maakt naar verdachte, waarna verdachte hard wegrent met zijn mes in de rechterhand. Hij rent daarbij in de richting van [slachtoffer 3] . [slachtoffer 3] is op dat moment rechtsboven in het beeld te zien. Terwijl [slachtoffer 3] naar links loopt, rent verdachte rakelings langs [slachtoffer 3] . Al rennend, terwijl hij zich bevindt in de dynamische situatie van de vechtpartij, is op de beelden te zien dat verdachte in het voorbijgaan in de richting van [slachtoffer 3] een zwaaiende beweging maakt met zijn rechterarm. Gelijktijdig met deze beweging deinst [slachtoffer 3] achteruit, pakt [slachtoffer 3] direct zijn arm vast en rent [slachtoffer 3] weg. De rechtbank stelt daarmee vast dat dit het moment moet zijn dat [slachtoffer 3] in zijn arm wordt geraakt met het mes. Nu op de beelden zichtbaar is dat [slachtoffer 3] al achteruit deinst nog voordat [slachtoffer 4] – die achter verdachte aanrent – [slachtoffer 3] passeert, verwerpt de rechtbank het verweer van de verdediging dat het [slachtoffer 4] geweest zou (kunnen) zijn die [slachtoffer 3] raakt met het mes.
[slachtoffer 4] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat de persoon die hem heeft gestoken, ook [slachtoffer 3] heeft geraakt. In zijn aangifte heeft hij verklaard dat hij is gestoken door iemand met een wit T-shirt, zwarte schoenen en een zwarte/grijze joggingsbroek. Dit signalement past bij verdachte, die als enige van de verdachtengroep een wit T-shirt droeg. Dit sterkt de rechtbank in de overtuiging dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer 3] heeft gestoken.
Geen zware mishandeling (vrijspraak feit 1 primair)
Voor de beoordeling van de vraag of sprake is geweest van zwaar lichamelijk letsel wordt volgens vaste rechtspraak gekeken naar de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Uit de medische informatie volgt dat [slachtoffer 3] een snijwond op zijn rechter bovenarm had, reikend tot in het onderhuidse vetweefsel waarbij het spiervlies is geraakt. Deze wond is gehecht en de genezing heeft enkele weken geduurd.
De rechtbank is van oordeel dat, hoewel [slachtoffer 3] akelig letsel heeft opgelopen, niet vaststaat dat [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het medisch ingrijpen is beperkt gebleven: er was geen operatie nodig; het letsel kon met hechtingen worden hersteld. Ook de genezingsduur is met enkele weken relatief beperkt gebleven. [slachtoffer 3] heeft hieraan wel een groot en ook een ontsierend litteken op zijn bovenarm overgehouden, maar dit litteken zit niet op een direct zichtbare plek zoals het gezicht. Onder deze omstandigheden kwalificeert de rechtbank het letsel van [slachtoffer 3] niet als zwaar lichamelijk letsel. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van het primair tenlastegelegde onder 1, het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Poging tot zware mishandeling (bewezenverklaring feit 1 subsidiair)
Wel kan het handelen van verdachte worden aangemerkt als een poging tot zware mishandeling. Zoals hiervoor is vastgesteld heeft verdachte in het voorbijgaan een ongecontroleerde zwaaiende beweging richting [slachtoffer 3] gemaakt met een groot mes in zijn hand. Verdachte en aangever bevonden zich op dat moment op zeer korte afstand van elkaar. Naar algemene ervaringsregels roept een dergelijk handelen - het op korte afstand ongecontroleerd zwaaien met een groot mes, terwijl sprake is van een dynamische situatie - de aanmerkelijke kans in het leven dat zwaar lichamelijk letsel zou kunnen ontstaan. Naar de uiterlijke verschijningsvorm gaat het om gedragingen die geschikt waren om en gericht waren op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, zodat het ook niet anders kan dan dat verdachte de kans daarop bewust heeft aanvaart. Er zijn geen contra-indicaties gesteld of gebleken die aan dit oordeel in de weg staan.
Conclusie
De rechtbank acht dan ook feit 1 subsidiair, de poging tot zware mishandeling, wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank zal na bespreking van de betrokkenheid van verdachte bij feit 2 beoordelen of bij feiten 1 en 2 sprake was van medeplegen en voorbedachte raad, zoals opgenomen in de beschuldiging.
5.3.3.2 Ten aanzien van feit 2
Betrokkenheid verdachte
[slachtoffer 4] heeft verklaard dat hij meerdere keren in zijn hand is gestoken. Hij geeft hierbij in zijn eerste verklaring al een signalement, namelijk dat de persoon die dit gedaan heeft een wit T-shirt, zwarte schoenen en een zwart/grijze joggingsbroek droeg en een groot mes vast had. Zijn verklaring wordt ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige 2] die omschrijft dat de persoon met het witte shirt [slachtoffer 4] in zijn hand had geraakt. Uit de camerabeelden van de vechtpartij blijkt dat [getuige 2] zich dichtbij verdachte en [slachtoffer 4] bevond. Hij moet dan ook goed zicht hebben gehad op de persoon die [slachtoffer 4] heeft gestoken. Het opgegeven kledingsignalement komt overeen met dat van verdachte. Er zijn naast verdachte geen anderen in de groep van de verdachten die een licht T-shirt droegen.
De verklaring van [slachtoffer 4] wordt ondersteund door de beelden. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte een groot mes in handen heeft voorafgaand en ten tijde van de confrontatie. Ook is te zien dat [slachtoffer 4] en verdachte op twee plaatsen tegenover elkaar staan en met de messen in een soort zwaardgevecht verwikkeld zijn.
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer 4] met een mes heeft gestoken in de rechterhand.
Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank verwijst voor het beoordelingskader naar wat zij hiervoor onder 5.3.3.1 onder het cursieve kopje ‘zwaar lichamelijk letsel’ heeft overwogen.
Uit de medische gegevens blijkt dat [slachtoffer 4] twee snij-/steekletsels aan zijn handen had. Hij had een snijletsel aan de binnenzijde van zijn rechterhand, waarbij sprake was van bot-, spier-, vaat- en zenuwletsel aan de pink en de buigpezen in zijn pink waren doorklieft. Daarnaast was er een snij/steekletsel aan de rugzijde van de rechterhand, waarbij de strekpees was beschadigd. [slachtoffer 4] moest hiervoor geopereerd worden aan zijn hand. Doordat de peeshechting los is geraakt, kan [slachtoffer 4] zijn rechterpink niet meer actief buigen. Zonder nieuwe operatie zal deze beperking levenslang blijven bestaan. De genezing van het zenuwletsel kan tot drie jaar duren, waarbij het mogelijk is dat er een verminderd gevoel aan de buitenzijde van de pink blijft bestaan.
Nu uit de gegevens blijkt dat medisch ingrijpen noodzakelijk was, [slachtoffer 4] geopereerd moest worden aan zijn rechterhand en andermaal geopereerd moet worden, en het letsel nog steeds niet (volledig) is hersteld, komt de rechtbank net als de officier van justitie tot het oordeel dat het door verdachte toegebrachte letsel in juridische zin moet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
Opzet op zware mishandeling (bewezenverklaring feit 2 primair)
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte – al dan niet in voorwaardelijke vorm – opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank ziet geen aanwijzingen in het dossier en de behandeling op zitting dat verdachte ‘vol’ opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, in die zin dat verdachte echt de bedoeling had om [slachtoffer 4] zwaar te verwonden. De vraag is of de verdachte daar voorwaardelijk opzet op had, te weten of verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 4] door zijn handelen zwaar gewond zou raken.
Op de beelden is te zien dat verdachte op een korte afstand tegenover [slachtoffer 4] staat en, net als [slachtoffer 4] overigens, zwaaiende bewegingen maakt met een groot mes in zijn hand. Deze zwaaiende bewegingen gaan hard en ongecontroleerd. Verdachte is daarbij, net als [slachtoffer 4] , constant in beweging. Naar algemene ervaringsregels roept het op korte afstand met een groot mes maken van ongecontroleerde en harde zwaaiende bewegingen in de richting van het lichaam van een persoon die eveneens in beweging is, de aanmerkelijke kans in het leven op zwaar lichamelijk letsel. Verdachte heeft met zijn handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij de [slachtoffer 4] zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken.
Conclusie
De rechtbank acht daarmee feit 2 primair, de poging tot zware mishandeling, wettig en overtuigend bewezen.
De volgende vraag die de rechtbank moet beoordelen, is of bij feiten 1 en 2 sprake is van medeplegen en voorbedachte raad.
5.3.3.3 Ten aanzien van de feiten 1 en 2 – vrijspraak medeplegen en voorbedachte raad
De rechtbank is met de advocaat van oordeel dat niet kan worden bewezen dat sprake was van medeplegen of voorbedachte raad.
De rechtbank ziet in het dossier geen aanknopingspunten voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een of meer anderen bij het steken van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] .
Verschillende verdachten hebben verklaard dat ze zich, buiten weten van de medeverdachten, bewapend hadden om zich, indien dat nodig zou zijn, te verdedigen. Hoewel het opvallend is dat vier van de vijf verdachten bewapend waren (met een mes of met een stok), kan op basis van de camerabeelden uit de portiek niet met zekerheid vastgesteld worden dat verdachte vooraf wist dat in elk geval [medeverdachte 1] (ook) een mes bij zich had. Ook kan niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de medeverdachten wisten dat de verdachte met een mes bewapend was.
Hoewel in het tijdsverloop tussen het (met elkaar) wachten in/rondom de portiek en het naar buiten rennen, in het zichzelf bewapenen met een stok en/of met een mes, en in het afstormen op de groep van [slachtoffer 1] aanwijzingen zouden kunnen worden gevonden voor enig vooropgezet plan om met wapens samen de strijd aan te gaan met de andere groep, kan niet uitgesloten worden dat verdachte en medeverdachten zich met een stok en messen hebben bewapend om zichzelf tegen de groep van [slachtoffer 1] te verdedigen en/of hebben gehandeld uit paniek. Hierbij heeft de rechtbank betrokken dat de verklaringen van verdachte en medeverdachten geen inzicht hebben gegeven in wat voor en tijdens het feit in verdachten is omgegaan. De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte (al dan niet tezamen met zijn medeverdachten) tevoren, na kalm beraad en rustig overleg, het plan had opgevat om [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] ernstig te verwonden.
De rechtbank kan ook anderszins niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een of meer medeverdachten bij het steken van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] . Het dossier bevat geen aanknopingspunten dat een of meer medeverdachten verdachte heeft opgeroepen om de voornoemde aangevers te verwonden of op een andere manier hebben bijgedragen aan het steken van deze aangevers door verdachte. Uit de zojuist genoemde beelden van de vechtpartij leidt de rechtbank af dat er tegelijkertijd min of meer drie losse confrontaties plaatsvonden tussen de groep verdachten en de groep aangevers. Niet kan vastgesteld worden dat de medeverdachten wisten of zagen wat voor geweldshandelingen de verdachte bij de aangevers verrichtte, laat staan dat ze daaraan een bijdrage van gewicht hebben geleverd.
Conclusie
Omdat niet is komen vast te staan dat verdachte bij het steken van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] heeft gehandeld in nauwe en bewuste samenwerking met een of meer anderen of op basis van een vooropgezet plan, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van medeplegen en voorbedachte raad.
5.3.3.4 Ten aanzien van feit 6
Voor een bewezenverklaring van het openlijk en in vereniging plegen van geweld moet vast komen te staan dat de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het door de groep gepleegde geweld. Op grond van wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen, staat vast dat verdachte met zijn handelen een significante bijdrage heeft geleverd aan de geweldpleging. De verdachte maakte onderdeel uit van een groep die bewust de confrontatie heeft gezocht met de groep van de aangevers en die vervolgens de in feit 6 genoemde geweldshandelingen heeft gepleegd. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van de openlijke geweldpleging. Daarbij merkt de rechtbank op dat het feit dat niet buiten redelijke twijfel vaststaat dat verdachte ook opzet had op het doden van [slachtoffer 1] of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de aangevers [slachtoffer 5] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , onverlet laat dat verdachte wel opzet had op het tegen hen gepleegde geweld.
De in art. 141, tweede lid onder 1°, Sr opgenomen strafverzwarende omstandigheid is alleen van toepassing op de verdachte die zelf het bewezenverklaarde letsel heeft toegebracht. De verdachte kan niet op grond van deze bepaling strafrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden voor het door zijn mededaders in het kader van het openlijke geweld veroorzaakte letsel. Aan verdachte kan daarom alleen het letsel van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , te weten een snijwond in de rechter bovenarm en meerdere steekwonden in de rechter hand, worden aangerekend. De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken voor het overige letsel dat in de beschuldiging wordt genoemd.
5.3.4
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 subsidiair ( [slachtoffer 3] ), feit 2 primair ( [slachtoffer 4] ) en feit 6 (openlijke geweldpleging) [1]
De rechtbank acht op grond van de hieronder opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (feit 1 subsidiair) en bij [slachtoffer 4] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht (feit 2 primair). Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging (feit 6).
De bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting op 11 juli 2025:
Ik was op 20 juli 2024 in de woning van [medeverdachte 1] in Amersfoort, samen met mijn broer[medeverdachte 2] en twee anderen. Mijn broer en de anderen gingen naar beneden. Ik ben ook naar beneden gegaan. Ik had een mes meegenomen. Ik ben degene op de camerabeelden van de portiek met een licht poloshirt aan. Ik haal in de portiek het mes uit mijn broeksband. Op een gegeven moment zag ik een groep aankomen. Ik ben toen naar buiten gegaan. Buiten op [straat] vond een confrontatie tussen mij en een andere jongen plaats. Die andere jongen had een mes.
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , voor zover inhoudende:
Plaats delict: Amersfoort.
Op 20 juli 2024 zag ik dat een groep jongens op ons af kwam rennen. Ik zag en voelde dat ik met een stok op mijn rug geslagen werd. Ik zag dat er iemand op mij af kwam rennen en een snijdende beweging naar mij maakte gericht op mijn hoofd/nek. Ik probeerde dit te ontwijken waardoor ik op mijn rechterarm en borst gesneden werd. Ook zag ik dat de persoon die mij met een stok op mijn rug had geslagen ook [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ) met een stok op zijn hoofd sloeg. [2]
Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 4] , voor zover inhoudende:
Op 20 juli 2024 heeft iemand meerdere keren in mijn hand gestoken. [3]
V: Hoe zag de jongen eruit die jou in jouw hand had gestoken?
A: Hij droeg een wit T-shirt, zwarte schoenen en een zwarte of grijze joggingsbroek. Het mes was lang. [4]
De verklaring van [slachtoffer 4] bij de rechter-commissaris, voor zover inhoudende:
De man die mij heeft aangevallen met een mes zwaaide van links naar rechts met het mes, niet bewust richting een bepaald lichaamsdeel. Dat was dezelfde persoon als die [slachtoffer 3](de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 3] )
heeft geraakt. Ik heb met mijn eigen ogen gezien dat hij [slachtoffer 3] stak. Dat was dezelfde jongen als die mij aanviel. De persoon had een groot mes bij zich. Hij heeft [slachtoffer 3] in zijn arm gesneden. [5]
Een proces-verbaal van aangifte van [getuige 2] , voor zover inhoudende:
Een jongen die naar [slachtoffer 4] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 4] ) ging had een wit T-shirt en een heel groot mes. Die jongen in het witte T-shirt heeft [slachtoffer 4] in zijn hand geraakt, dat heb ik gezien. [6]
Een forensisch medische letselrapportage over het letsel van [slachtoffer 4] , voor zover inhoudende:
Betrokkene: [slachtoffer 4] [7]
Op 21-07-2024 werd betrokkene vanwege een steekpartij in de avond van 20-07-2024 gezien op de SEH van het Meander Medisch Centrum te Amersfoort.
Welke letsels en symptomen staan er beschreven in de medische gegevens?
De rechterhand werd geopereerd. De uiteindes van de doorkliefde buigpezen werden aan elkaar gehecht. [8]
Welke letsels staan er beschreven in de medische gegevens?
Samengevat is er sprake van twee letsels. Letsel 1 betreft een snijletsel van de huid aan de binnenzijde van de rechterhand met bot-, spier-, vaat- en zenuwletsel van de buitenzijde van de rechterpink. Verder zijn de twee onderliggende buigpezen van de rechterpink doorklieft. Letsel 2 betreft een snij- of steekletsel op de rugzijde van de rechterhand. Hierbij is een strekpees voor 10% beschadigd geraakt.
Zowel letsel 1 als letsel 2 zijn door een scherprandige krachtsinwerking veroorzaakt.
Bij letsel 1 was er sprake van buigpeesletsel van de pink. Het herstel hiervan is gecompliceerd door het losraken van de peeshechting. Hierdoor is er een blijvende functiebeperking van de rechterpink en betrokkene kan hierdoor de rechterpink niet meer actief buigen. Deze beperking zal zonder nieuwe operatie levenslang blijven bestaan.
Het zenuwletsel van letsel 1 aan de buitenzijde van de pink is gehecht. De genezing van het zenuwletsel kan tot 3 jaar duren, waarbij het mogelijk is dat er een verminderd gevoel aan de buitenzijde van de pink blijft bestaan. Bij letsel 2 was er sprake van een gedeeltelijke beschadiging van de strekpees.
Het opgelopen letsel is passend bij afweerletsel. [9]
Een forensisch medische letselrapportage over het letsel van [slachtoffer 3] , voor zover inhoudende:
Betrokkene: [slachtoffer 3] . [10]
Op 21-07-2024 werd betrokkene vanwege een steekverwonding van de rechterbovenarm
gezien op de SEH van het Meander Medisch Centrum.
Welke letsels en symptomen staan er beschreven in de medische gegevens?
Er worden twee letsels beschreven.
Letsel 1 betreft een snijverwonding van de rechterbovenarm rijkend tot in het onderhuidse vetweefsel waarbij het spiervlies is geraakt. Letsel 2 betreft een snijverwonding van de huid op de rechtervoorzijde van de borstkas.
Beide letsels zijn veroorzaakt door een scherprandige krachtsinwerking.
De genezing van de huid en het onderhuidse vetweefsel van beide letsels duurde enkele weken. Hierbij hebben zich geen complicaties voorgedaan. [11]
De eigen waarneming van de rechtbank van de camerabeelden:
(Voor de leesbaarheid zal de rechtbank de op de camerabeelden zichtbare personen aanduiden met hun naam. Op de zitting is met de advocaat van verdachte en de officier van justitie vastgesteld wie de personen zijn op de beelden van het filmpje genaamd ‘vechtpartij – originele beelden getuige [getuige 1] ’. Dit heeft verder ook niet ter discussie gestaan. Een afbeelding met de duiding van de namen van de personen op de beelden, zoals is opgenomen in het requisitoir en wat overeenkomt met de vaststelling op zitting, is opgenomen in bijlage II van dit vonnis).
Betreffende de camerabeelden in het dossier opgenomen onder de naam ‘vechtpartij - originele beelden getuige [getuige 1] ’:
De rechtbank ziet links in beeld dat medeverdachte [medeverdachte 2] duwt, trekt, slaat en stompt tegen het lichaam van [slachtoffer 2] .
De rechtbank ziet links in beeld dat medeverdachte [medeverdachte 1] slaat en stompt tegen het lichaam van [slachtoffer 1] .
Verdachte is rechts in beeld te zien in een lange zwarte broek en een licht T-shirt en met een groot mes in zijn rechterhand.
De rechtbank ziet verdachte met het mes in zijn rechterhand hard rennen langs/tussen een groep van drie personen. [slachtoffer 4] heeft een mes in de hand. [slachtoffer 4] rent achter verdachte aan.
Verdachte rent vlak langs [slachtoffer 3] die rechts van hem staat. Te zien is dat verdachte al rennend in het voorbijgaan een zwaaiende beweging maakt met zijn rechterarm in de richting van [slachtoffer 3] .
Zichtbaar is dat [slachtoffer 3] op het moment dat verdachte deze beweging met zijn hand maakt, achteruit deinst. [slachtoffer 3] rent vervolgens weg terwijl hij zijn bovenarm vasthoudt.
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 5] , voor zover inhoudende:
Op 20 juli 2024 zag ik dat mijn vrienden aan het vechten waren met een groep mannen. [12] Ik rende naar [slachtoffer 2] (de rechtbank begrijpt [slachtoffer 2] ) toe en op dat moment werd ik gestoken in mijn borst aan de rechterkant. [13]
Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] , voor zover inhoudende:
Op 20 juli 2024 kwam er een jongen op mij af met een mes. Hij zwaaide ermee en ik weerde dit af, toen werd ik in mijn arm gestoken. Ik ben ook gestoken met een mes in mijn rug en geslagen met een stok op mijn hoofd en mijn adamsappel. [14]
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , voor zover inhoudende
Plaats delict: Amersfoort
Op 20 juli 2024 stuurde [medeverdachte 1](de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 1] )
zijn locatie door. Ik ben met [slachtoffer 4] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 4] ), [slachtoffer 2] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] ), [slachtoffer 3] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 3] ) en nog andere personen naar de locatie gegaan. Ineens kwamen ze op ons afrennen en hadden zij messen en stokken. Ik werd van achteren met een stok op mijn hoofd geslagen. Toen ik op de grond lag werd ik in mijn rug gestoken. [15]

6.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1, subsidiairop 20 juli 2024 te Amersfoort ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, deze [slachtoffer 3] heeft gestoken met een mes in de rechterbovenarm van deze [slachtoffer 3] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2, primairop 20 juli 2024 te Amersfoort aan [slachtoffer 4] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten blijvend disfunctioneren van de vinger, heeft toegebracht door te steken met een mes in de rechterhand van deze [slachtoffer 4] ;
feit 6
op 20 juli 2024 te Amersfoort openlijk, te weten op [straat] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen meerdere personen, te weten [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , door meermalen, althans eenmaal
- met een mes te steken en/of te snijden in het lichaam van die [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] ,
- met een stok te slaan tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , en
- te duwen en/of te trekken en/of te slaan en/of te stompen op/aan/tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ,

terwijl dit door hem gepleegde geweld (zwaar) lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad, te weten:

- een snijwond in de rechter bovenarm van [slachtoffer 3] en
- meerdere (steek)wonden in de rechter hand van [slachtoffer 4] .
Het overige wat in de beschuldiging staat kan niet bewezen worden. Verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De taal- en/of schrijffouten die in de tekst van de beschuldiging voorkomen zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Dit benadeelt verdachte niet.

7.KWALIFICATIE

De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot de feiten 1 en 2 sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De bewezenverklaarde gedragingen leveren namelijk een zodanig samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt.
De bewezen verklaarde feiten leveren de volgende strafbare feiten op:
Eendaadse samenloop van
feit 1, primair:
poging tot zware mishandeling
en
feit 2, primair:zware mishandeling
en
feit 6:openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl dat geweld (zwaar) lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

8.STRAFBAARHEID FEIT EN STRAFBAARHEID VERDACHTE

Volgens de wet zijn gedragingen alleen strafbaar als er geen rechtvaardigheidsgrond voor die gedragingen bestaat. Als een verdachte zich kan beroepen op zo’n rechtvaardigingsgrond is zijn gedrag niet in strijd met het recht. Daarnaast zijn verdachten volgens de wet alleen strafbaar als zij geen beroep kunnen doen op een schulduitsluitingsgrond. Als een verdachte zich kan beroepen op een schulduitsluitingsgrond, is zijn gedrag niet verwijtbaar.
8.1
Het beroep door de verdediging op (putatief) noodweer(exces)
De advocaat heeft ontslag van alle rechtsvervolging bepleit, omdat verdachte een geslaagd beroep op noodweer, noodweerexces, dan wel putatief noodweer toekomt.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er geen sprake was van een noodweerscenario, omdat sprake was van
culpa in causa(eigen schuld).
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Noodweer(exces)
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat er sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding die was gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, waartegen verdediging noodzakelijk en geboden was.
Uit de camerabeelden van de portiek blijkt dat verdachte en zijn medeverdachten op enig moment gezamenlijk op de groep van [slachtoffer 1] afrennen, terwijl zij bewapend waren. Uit de camerabeelden van de portiek volgt dat op dat moment geen sprake was van een onmiddellijke, wederrechtelijke aanranding (een acute aanval) waartegen verdachte zich mocht of moest verdedigen. Op het moment dat verdachte en zijn medeverdachten vanuit de portiek op de groep van [slachtoffer 1] die zich op straat bevond, afrennen, is de groep van [slachtoffer 1] niet meer aan het rennen en bevond de groep zich nog op vrij grote afstand van de portiek. De omstandigheid dat de groep van [slachtoffer 1] vlak daarvoor richting de groep van verdachte was gerend, maakt dat niet anders.
Verdachte en zijn medeverdachten bevonden zich in of bij de portiek, een situatie waarin zij zich nog aan een confrontatie hadden kunnen onttrekken door bijvoorbeeld de portiekdeur te sluiten, naar de woning van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] terug te gaan en de politie of een begeleider te bellen. Door er desondanks voor te kiezen om, bewapend, op de groep van [slachtoffer 1] af te rennen, hebben zij zelf het initiatief genomen tot de geweldshandelingen en de confrontatie actief opgezocht. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de daaropvolgende handelingen van verdachte dan ook niet worden aangemerkt als verdedigingshandelingen. Verdachte en zijn medeverdachten hebben zichzelf in deze situatie gebracht (
culpa in causa).
Gelet op het voorgaande vindt de rechtbank dat de verdediging niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake was van een noodweersituatie. Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen.
Noodweerexces
Omdat naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een noodweersituatie, wordt ook het beroep op noodweerexces verworpen.
Putatief noodweer(exces)
Tot slot moet de rechtbank de vraag beantwoorden of sprake was van een verontschuldigbare dwaling van verdachte, bijvoorbeeld omdat hij niet alleen kon, maar redelijkerwijs ook mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan omdat hij verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld.
Uit de vastgestelde feitelijke toedracht en dat wat de advocaat naar voren heeft gebracht kan niet worden afgeleid dat er omstandigheden waren waardoor verdachte redelijkerwijs kon en mocht denken dat er een (dreigende) noodweersituatie was waar hij zich op dat moment tegen moest verdedigen. Het beroep op putatief noodweer(exces) wordt daarom ook verworpen.
Conclusie
De rechtbank verwerpt het beroep op (putatief) noodweer(exces). Niet is gebleken dat er een rechtvaardigingsgrond of schulduitsluitingsgrond bestond.
Dit betekent dat de feiten strafbaar zijn en dat verdachte strafbaar is.

9.STRAF

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie eist dat verdachte wordt veroordeeld tot:
- een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 534 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar;
- een taakstraf van 180 uur, te vervangen door 90 dagen hechtenis als verdachte deze taakstraf niet of niet goed uitvoert.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat verzoekt primair om een straf op te leggen die gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten. Daartoe heeft de advocaat onder andere gewezen op de jonge leeftijd van verdachte, zijn blanco strafblad, het tijdsverloop en het feit dat hij al voldoende is afgestraft door de voorlopige hechtenis en de impact die de aanhouding op hem heeft gehad.
Subsidiair verzoekt de advocaat om een taakstraf of een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Tot slot verzoekt de advocaat om bij de strafoplegging het adolescentenstrafrecht toe te passen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder de verdachte deze feiten heeft gepleegd. Ook weegt de rechtbank het strafblad van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden mee.
Ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze feiten zijn gepleegd
Verdachte heeft zich op 20 juli 2024 in de avond schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, zware mishandeling en openlijke geweldpleging. Op deze bewuste dag vond er een (geplande) ontmoeting plaats tussen de groep van medeverdachte [medeverdachte 1] , waar verdachte toe behoorde, en de groep van aangever [slachtoffer 1] . De aanleiding voor de ontmoeting zou zijn gelegen in een conflict tussen het zusje van aangever [slachtoffer 1] en medeverdachte [medeverdachte 1] . Hoewel onduidelijk is gebleven wat er daadwerkelijk is afgesproken tussen beide groepen, staat vast dat er op straat een gewelddadige confrontatie tussen beide groepen heeft plaatsgevonden, waar meerdere aangevers fors letsel aan hebben overgehouden. De rechtbank vindt het onacceptabel dat een conflict tussen twee personen escaleert tot een grote vechtpartij, midden op straat in een woonwijk terwijl het nog licht was, waarbij meerdere messen en een (of meer) stok(ken) zijn gebruikt. Het oplossen van een conflict zou in geen enkele situatie met messen of met een gevecht moeten gebeuren.
Ook verdachte heeft (zwaar) geweld gebruikt. Verdachte had een groot mes bij zich en heeft daarmee voor (zwaar) letsel gezorgd bij twee aangevers. Hiermee heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangevers. Naast de impact van dit feit op de aangevers leidt een dergelijke vechtpartij met wapens op de openbare weg tot gevoelens van angst en onveiligheid bij omstanders en binnen de samenleving in het algemeen. De rechtbank rekent dit alles verdachte aan.
Tegelijkertijd heeft de rechtbank ook oog voor de aanloop naar de confrontatie en ziet zij ook de rol van aangevers in dit verhaal. Aangevers hebben verklaard dat zij enkel wilden komen praten. Gebleken is echter dat een van de personen van de groep van [slachtoffer 1] een fietsketting bij zich had. Aangever [slachtoffer 4] is op de beelden te zien met een groot mes. Op de vluchtroute van aangevers zijn messen gevonden met daarop bloed van aangevers, maar geen DNA van de verdachten.
Hoewel de rechtbank hier bij de strafoplegging rekening mee houdt, blijft staan dat door de verdachten geweld is gebruikt tegen de aangevers, waarvan de aangevers de (lichamelijke) gevolgen van (hebben) ervaren. De rechtbank rekent dit de verdachten aan.
Persoonlijke omstandigheden van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van verdachte van 22 april 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit. De rechtbank weegt het strafblad daarom niet in strafverzwarende zin mee.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 24 maart 2025. Door de ontkennende houding van verdachte kon de reclassering geen delict analyse maken, geen criminogene factoren aanwijzen en geen recidiverisico inschatten. De reclassering heeft moeilijk inzicht kunnen krijgen in de belevingswereld van verdachte, omdat hij de Nederlandse taal niet beheerst. Om dezelfde reden is een begeleidingstraject en/of een gedragsinterventie niet haalbaar. Op basis van de beschikbare informatie kan de reclassering ook niet adviseren of toepassing van het jeugdstrafrecht wenselijk is. De reclassering adviseert om een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden, omdat zij geen mogelijkheden ziet om met interventies of toezicht risico’s te beperken of het gedrag te veranderen van verdachte.
Geen toepassing adolescentenstrafrecht
Verdachte was tijdens het plegen van de feiten 18 jaar oud. Gelet op zijn leeftijd ten tijde van het delict, kan verdachte in aanmerking komen voor toepassing van het adolescentenstrafrecht. Het uitgangspunt is dan dat het strafrecht voor volwassenen aan de orde is. De rechtbank heeft bij jongvolwassenen van 18 tot 23 jaar echter de mogelijkheid om het jeugdstrafrecht toe te passen. Dat kan de rechtbank doen wanneer de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan daar aanleiding voor geven.
De rechtbank zal, anders dan de raadsman heeft betoogd, het volwassenstrafrecht toepassen. Zij ziet in de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte, gelet op de inhoud van het reclasseringsadvies, onvoldoende aanleiding voor toepassing van het adolescentenstrafrecht. Hij heeft zijn leven voldoende op de rit. Niet is gebleken dat pedagogische beïnvloeding nodig of passend is. Wel zal de rechtbank bij de strafoplegging rekening houden met de relatief jonge leeftijd van de verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten.
Strafoplegging
Om in vergelijkbare zaken zoveel mogelijk gelijk te straffen, werken strafrechters met landelijke oriëntatiepunten. Deze zijn gebaseerd op opgelegde straffen in andere, vergelijkbare zaken. De oriëntatiepunten voor meerderjarigen gaan voor het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, afhankelijk van de vraag hoe zwaar het lichamelijk letsel is en of een wapen (niet zijnde een vuurwapen) is gebruikt, uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie tot twaalf maanden. De oriëntatiepunten voor meerderjarigen nemen voor openlijke geweldpleging met zwaar lichamelijk letsel als gevolg als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden.
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het niet wenselijk en passend is om verdachte nu nog terug te sturen naar de gevangenis. De rechtbank zal daarom geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen die langer is dan de periode die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarbij houdt de rechtbank ook rekening met de jonge leeftijd van verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten - hij was ten tijde van de feiten immers pas 18 jaar -, het feit dat hij al lange tijd in voorlopige hechtenis heeft gezeten en een blanco strafblad heeft. Daarnaast weegt de rechtbank ook het eigen aandeel van de aangevers mee en houdt zij er rekening mee met dat verdachte in het kader van de vorderingen van de benadeelde partijen ook al de gevolgen zal merken door de schadevergoeding die hij zal moeten betalen.
Wel zal de rechtbank nog een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen om de ernst van de gepleegde feiten tot uitdrukking te brengen, maar ook als stok achter de deur zodat verdachte niet nogmaals de fout in gaat.
Alles afwegend vindt de rechtbank passend en geboden een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 174 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
De rechtbank vindt het daarnaast van belang dat verdachte ook op dit moment nog voelt wat de (strafrechtelijke) gevolgen zijn van zijn gedrag. De rechtbank zal verdachte daarom ook nog een onvoorwaardelijke taakstraf opleggen. De rechtbank vindt in dit geval een taakstraf voor de duur van 100 uur passend. Als verdachte de taakstraf niet of niet goed uitvoert, moet hij 50 dagen naar de gevangenis.
De rechtbank wijkt af van de eis van de officier van justitie en komt tot een lagere straf, omdat zij minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

10.VORDERINGEN BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] hebben zich gesteld als benadeelde partij.
[slachtoffer 1] vordert voor feit 6 een schadevergoeding van € 15.255,06, bestaande uit € 255,06 materiële schade en € 15.000,- immateriële schade.
[slachtoffer 2] vordert voor feit 6 een schadevergoeding van € 15.495,72, bestaande uit € 2.995,72 materiële schade en € 12.500,- immateriële schade.
[slachtoffer 3] vordert voor feit 6 voor een bedrag van € 10.148,44, bestaande uit € 148,44 materiële schade en € 10.000,- immateriële schade.
[slachtoffer 4] vordert voor feit 6 een bedrag van € 13.024,88, bestaande uit € 419,15 materiële schade en € 12.500,- immateriële schade.
[slachtoffer 5] vordert voor feit 6 een bedrag van € 7.033,24, bestaande uit € 5.033,24 materiële schade en € 2.000,- immateriële schade.
Alle benadeelde partijen verzoeken de schadevergoeding te verhogen met de wettelijke rente. Daarnaast verzoeken zij om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de hoofdelijke veroordeling van verdachte en zijn medeverdachten.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de materiele schade stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat alle gevorderde materiele schade kan worden toegewezen, met uitzondering van de gevorderde schade voor de telefoon in de vorderingen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] , omdat er geen direct verband bestaat tussen de schade en het tenlastegelegde. De schadepost ‘toekomstige kosten cosmetische geneeskunde’ (€ 5.000,-) in de vordering van [slachtoffer 5] moet niet-ontvankelijk verklaard worden, omdat deze post niet is onderbouwd.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de bedragen van elke benadeelde partij gematigd moet worden, gelet op het eigen aandeel van de aangevers.
Ten aanzien van alle vorderingen vindt de officier van justitie dat de schadevergoeding vermeerderd moet worden met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met hoofdelijke veroordeling van verdachte en zijn medeverdachten.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat stelt zich primair op het standpunt dat alle vorderingen niet-ontvankelijk verklaard moeten worden, omdat er sprake is van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partijen. Subsidiair dienen de vorderingen te worden afgewezen en, meer subsidiair, dienen de vorderingen aanzienlijk gematigd te worden.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 3] zijn de materiele schadeposten te hoog, en de schadepost van de telefoon en de ‘toekomstige kosten cosmetische geneeskunde’ onvoldoende onderbouwd.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] dient de schadepost ‘verlies aan verdienvermogen’ afgewezen te worden, omdat [slachtoffer 2] recht zou hebben op een uitkering en het niet duidelijk is geworden of hij in die periode geen uitkering heeft gekregen.
De advocaat verzoekt om bij toewijzing van de vordering de wettelijke rente in te laten gaan vanaf de datum van de uitspraak, gelet op het tijdsverloop.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Groepsaansprakelijkheid en hoofdelijkheid
In de gevallen waarin het geweld door een verdachte in vereniging met één of meer anderen is gepleegd, stelt de rechtbank vast dat in civielrechtelijk opzicht sprake is van groepsaansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Dit brengt met zich dat iedere bij het groepsgeweld betrokkene hoofdelijk aansprakelijk is voor de als gevolg daarvan geleden schade. Er is namelijk sprake geweest van bewuste gezamenlijke deelname aan gewelddadige gedragingen in groepsverband en tussen die gedragingen bestaat naar het oordeel van de rechtbank een duidelijke samenhang. Groepsgeweld tegen een personen brengt de kans met zich dat aan die persoon of personen letsel of andere schade wordt toegebracht, en verdachte heeft dat risico voor lief genomen. Door gewelddadige deelname aan de groep zijn verdachte en zijn mededaders naar burgerlijk recht dan ook hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Of aan verdachte zelf het opgelopen (zwaar) lichamelijk letsel is tenlastegelegd of bewezenverklaard is daarbij niet van belang. Voor aansprakelijkheid krachtens artikel 6:166 BW is namelijk niet vereist dat een individu uit de groep zelf de schade heeft veroorzaakt om daarvoor in civielrechtelijke zin aangesproken te kunnen worden. De regeling beoogt buiten twijfel te stellen dat een deelnemer aan onrechtmatige gedragingen in groepsverband zich niet aan aansprakelijkheid voor de daaruit ontstane schade kan onttrekken met het causaliteitsverweer dat de schade ook zonder zijn deelneming aan de groep zou zijn ontstaan.
Immateriële schade
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade oordeelt de rechtbank dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat de benadeelde partijen immateriële schade hebben geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is geweest van het bewezenverklaarde. Aangezien de benadeelde partijen lichamelijk letsel hebben opgelopen, hebben zij op grond van artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Bij de hierna vastgestelde hoogte van de immateriële schadevergoeding, heeft de rechtbank steeds gekeken naar de aard en de ernst van het feit en het letsel, de gevolgen die dit voor de benadeelde partij heeft gehad en naar vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend.
Eigen schuld
Hoewel het dossier aanwijzingen bevat dat ook de benadeelde partijen een aandeel hebben gehad in (de aanloop naar) de confrontatie tussen beide groepen, zal de rechtbank op de toe te wijzen schade - met uitzondering van de toe te wijzen schade van de benadeelde partij [slachtoffer 4] , waarover hierna meer - geen eigen schuld-correctie toepassen in de zin van het bepaalde in artikel 6:101 BW. Indien de benadeelde partij al zelf enige geweldshandeling heeft verricht, was de reactie van de verdachten dermate disproportioneel en dominerend dat het handelen van de benadeelde partij daarbij in het niet valt. Immers staat vast dat na de confrontatie de groep van verdachten niet tot nauwelijks letsel hadden, en in de groep van de aangevers vijf personen fors steek- en snijletsel hadden.
De rechtbank zal op de toe te wijzen schade dan ook geen eigen schuld-correctie toepassen, met uitzondering op de toe te wijzen immateriële schade van de benadeelde partij [slachtoffer 4] . Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer 4] tijdens de vechtpartij een mes in zijn handen heeft gehad, waarbij ook op camerabeelden te zien is dat hij met dat mes achter verdachte aanrent en zwaaiende bewegingen maakt met het mes. De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft zich in de vechtpartij met de verdachten derhalve ook niet onbetuigd gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook sprake van eigen schuld als bedoeld in artikel 6:101 Burgerlijk Wetboek (BW) aan de zijde van de benadeelde partij. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij daarom 50% van de schade zelf dient te dragen. De schade komt dan ook voor vergoeding tot 50% in aanmerking.
Wat betreft de vorderingen van de benadeelde partijen komt de rechtbank tot de volgende beoordeling, daarbij rekening houdende met voorgaande.
Vordering [slachtoffer 1]
De rechtbank overweegt ten aanzien van de materiële schade dat alle schadeposten, te weten de posten ziekenhuisdaggeldvergoeding (€ 140,-), reis- en parkeerkosten (€ 85,06) en schade aan kleding (€ 30,-), het rechtstreekse gevolg zijn geweest van het bewezenverklaarde en voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank zal daarom de gevraagde materiële schade van
€ 255,06 volledig toewijzen.
De rechtbank stelt de immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van: € 10.000,-.
De rechtbank zal dan ook de vordering ten laste van verdachte toewijzen tot een totaalbedrag van € 10.255,06. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Vordering [slachtoffer 4]
De rechtbank overweegt ten aanzien van de materiële schade dat alle schadeposten, te weten de posten ziekenhuisdaggeldvergoeding (€ 70,-), reis- en parkeerkosten (€ 56,35), medische kosten (€ 368,53) en schade aan kleding (€ 30,-), het rechtstreekse gevolg zijn geweest van het bewezenverklaarde en voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank zal daarom de gevraagde materiële schade volledig toewijzen.
De rechtbank stelt de immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van: € 10.000,-.
Zoals de rechtbank eerder heeft overwogen ziet zij reden om de eigen-schuld correctie toe te passen, gelet op het eigen aandeel van [slachtoffer 4] . De rechtbank zal 50% van de schade voor rekening van [slachtoffer 4] laten.
De rechtbank zal dan ook de vordering ten laste van verdachte toewijzen tot een totaalbedrag van € 5.262,44,-. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige afwijzen.
Vordering [slachtoffer 3]
De rechtbank overweegt ten aanzien van de materiële schade dat alle schadeposten, te weten de posten ziekenhuisdaggeldvergoeding (€ 70,-) en reis- en parkeerkosten (€ 3,44) dat deze het rechtstreekse gevolg zijn geweest van het bewezenverklaarde en voldoende zijn onderbouwd. De schadepost kleding (€ 70,-) zal de rechtbank toewijzen tot een bedrag van: € 30,-. Uit de vordering blijkt dat een deel van deze post ziet op reparatiekosten voor een telefoon. Deze schade is onvoldoende en de benadeelde partij zal daarom voor dit onderdeel niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank stelt de immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van: € 5.000,-.
De rechtbank zal dan ook de vordering ten laste van verdachte toewijzen tot een totaalbedrag van € 5.103,44. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Vordering [slachtoffer 2]
De rechtbank overweegt ten aanzien van de materiële schade dat de schadeposten ziekenhuisdaggeldvergoeding (€ 70,-), reis- en parkeerkosten (€ 99,89) en Eigen risico 2024 (€ 346,27) het rechtstreekse gevolg zijn geweest van het bewezenverklaarde en voldoende zijn onderbouwd. De schadepost kleding zal toegewezen worden tot een bedrag van € 30,- voor de kleding.
Wat betreft de post verlies aan verdienvermogen (€ 2.349,56) en de post reparatie telefoon (€ 100,-) kan op basis van de beschikbare gegevens het causale verband tussen de gestelde schade en het bewezenverklaarde niet of onvoldoende worden vastgesteld. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De rechtbank stelt de immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van: € 6.000,-.
De rechtbank zal dan ook de vordering ten laste van verdachte toewijzen tot een totaalbedrag van € 6.546,16. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Vordering [slachtoffer 5]
De rechtbank overweegt ten aanzien van de materiële schade dat alle schadeposten, te weten kleding (€ 30,-) en reis- en parkeerkosten (€ 3,24) het rechtstreekse gevolg zijn geweest van het bewezenverklaarde en voldoende zijn onderbouwd.
Wat betreft de schadepost ‘toekomstige kosten cosmetische geneeskunde’ (€ 5.000,-) zal deze, zoals de benadeelde partij zelf ook vond, niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank stelt de immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van: € 1.000,-.
De rechtbank zal dan ook de vordering ten laste van verdachte toewijzen tot een totaalbedrag van € 1.033,24. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Per toegewezen vordering geldt nog het volgende.
Wettelijke rente
Voor zover de rechtbank de vorderingen toewijst, zal zij het toegewezen bedrag vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan, te weten: 20 juli 2024.
Hoofdelijkheid
Zoals eerder overwogen is verdachte voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het wettelijke uitgangspunt van hoofdelijke aansprakelijkheid. De rechtbank zal dan ook bepalen dat elke verdachte samen met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor alle toegewezen schadebedragen.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partijen wordt, als extra waarborg voor betaling aan hen, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. Deze maatregel houdt de verplichting tot betaling van het toegewezen bedrag aan de Staat in, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2024 tot de dag van volledige betaling.
Als door verdachte niet wordt betaald, wordt deze verplichting aangevuld met het bijbehorende aantal dagen gijzeling zoals vermeld in het dictum, waarbij toepassing van gijzeling de betalingsverplichting niet opheft
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partijen.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 55, 57, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte de feiten 1 primair, 3, 4 en 5 heeft gepleegd en spreekt hem daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte de feiten 1 subsidiair, 2 en 6 heeft gepleegd, zoals hierboven in paragraaf 6 is omschreven;
- verklaart het overige dat in de beschuldiging staat niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
Strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in paragraaf 7 is vermeld;
Strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
360 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
174 dagen,
niet zal worden ten uitvoer gelegd zodat verdachte niet terug hoeft naar de gevangenis, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van twee (2) jaar vast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
100 uur;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 50 dagen hechtenis;
Benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 6)
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 10.255,06, bestaande uit
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2024 tot de dag van de algehele voldoening,
  • verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 10.255,06 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2024 de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 86 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde partijen dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 4] (feit 2 en feit 6)
  • wijst de vordering van [slachtoffer 4] toe tot een bedrag van € 5.262,44, bestaande uit
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 4] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2024 tot de dag van de algehele voldoening;
  • wijst de vordering van [slachtoffer 4] voor het overige af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 4] aan de Staat
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde partijen dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 3] (feit 1 en feit 6)
  • wijst de vordering van [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 5.103,44, bestaande uit
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 3] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2024 tot de dag van de algehele voldoening;
  • verklaart voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat € 5.103,44 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2024 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 60 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde partijen dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 5] (feit 6)
  • wijst de vordering van [slachtoffer 5] toe tot een bedrag van € 1.033,24, bestaande uit €33,24 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 5] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2024 tot de dag van de algehele voldoening;
  • verklaart [slachtoffer 5] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 5] aan de Staat € 1.033,24 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2024 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 20 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde partijen dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 6)
  • wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 6.546,16, bestaande uit €546,16 aan materiële schade en € 6.000,- aan immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2024 tot de dag van de algehele voldoening,
  • verklaart [slachtoffer 2] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 6.546,16 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2024 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 67 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde partijen dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Dit vonnis is gewezen door mr. N.M.H. van Ek, voorzitter, en mr. I.G.C. Bij de Vaate en
mr. L.R.H. Koekoek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.S.M. van Duinkerken, griffier, en is uitgesproken op de openbare zitting van 1 augustus 2025.
Bijlage I: de beschuldiging
Aan verdachte is na nadere omschrijving van de tenlastelegging ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 3] opzettelijk en/of al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een snijwond heeft toegebracht door deze [slachtoffer 3] te steken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rechter bovenarm, althans in het lichaam van deze [slachtoffer 3] .
(art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] opzettelijk en/of al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, deze [slachtoffer 3] heeft gestoken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rechter bovenarm, althans in het lichaam van deze [slachtoffer 3] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
(art 303 Wetboek van Strafrecht, art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 3] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rechter bovenarm, althans in het lichaam te steken/snijden.
(art 300 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)2
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 4] opzettelijk en/of al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten blijvend disfunctioneren van de vinger(s) en/of rechter hand heeft toegebracht door meermalen, althans eenmaal, te steken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rechter hand, althans het lichaam van deze [slachtoffer 4] ;
(art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 4] opzettelijk en/of al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal, heeft gestoken met een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp, in de rechter hand, althans het lichaam, van deze [slachtoffer 4] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art. 303 Wetboek van Strafrecht, art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 4] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 4] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rechter hand, althans in het lichaam te steken/snijden.
(art 300 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)3
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 5] opzettelijk en/of al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal, heeft gestoken met een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp, in de rechter borst, althans het lichaam, van deze [slachtoffer 5] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 303 Wetboek van Strafrecht, art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 5] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 5] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rechter borst, althans in het lichaam te steken/snijden.
(art 300 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)4
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk en/of al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal, heeft gestoken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug en/of de rechter onderarm, althans het lichaam, van deze [slachtoffer 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 303 Wetboek van Strafrecht, art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug en/of de rechter onderarm, althans in het lichaam te steken/snijden.
(art 300 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)5
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, deze [slachtoffer 1] heeft gestoken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, althans in het lichaam van deze [slachtoffer 1] en/of heeft geslagen met een stok op/tegen het hoofd, althans het lichaam van deze [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 1] opzettelijk en/of al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een geperforeerde long en/of schedelfractuur en/of een of meerdere steekwonden heeft toegebracht door deze [slachtoffer 1] te steken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, althans in het lichaam van deze [slachtoffer 1] en/of te slaan met een stok op/tegen het hoofd, althans het lichaam van deze [slachtoffer 1] .
(art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk en/of al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, deze [slachtoffer 1] heeft gestoken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, althans in het lichaam van deze [slachtoffer 1] en/of te slaan met een stok op/tegen het hoofd, althans het lichaam van deze [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
(art 303 Wetboek van Strafrecht, art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
6
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amersfoort openlijk, te weten, op of aan [straat] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen meerdere, althans (een) perso(o)n(en), te weten [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] ,
door meermalen, althans eenmaal
- met een mes althans een scherp en/of puntig voorwerp te steken en/of te snijden in het lichaam van die [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] ;
- met een stok, althans een hard voorwerp te slaan tegen het lichaam van die [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] ;
- te duwen en/of te trekken en/of te slaan en/of te stompen op/aan/tegen het lichaam van die [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad, te weten:
- en/of - een of meerdere steekwond(en) op de rechter borst, althans het lichaam, van [slachtoffer 5] en/of
- een of meerdere (steek)wonden in de rug en/of rechter onderarm, althans het lichaam, van [slachtoffer 2] .
- een geperforeerde long en/of schedelfractuur en/of een of meerdere steekwonden in rug, althans het lichaam, van [slachtoffer 1] .
(art 141 lid 1 en lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)
Bijlage II: vaststelling van de personen op de beelden (‘ vechtpartij – originele beelden getuige [getuige 1] ’), gedaan op de zitting
De afbeeldingen zijn i.v.m. mogelijke herleidbaarheid naar personen verwijderd.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 25 november 2024, documentcode 20241104.1606.6254 (Einddossier deel 1, Einddossier deel 2, Einddossier deel 3, Einddossier deel 4), opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 433. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Alle opgenomen bewijsmiddelen zijn zakelijk weergegeven
2.Pagina 217.
3.Pagina 233-234.
4.Pagina 235.
5.Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 4] als getuige bij de rechter-commissaris d.d. 5 maart 2025, p. 10.
6.Pagina 269.
7.Een geschrift, zijnde een Forensisch medische letselrapportage d.d. 17 maart 2025, digitale pagina 105 van Einddossier deel 4.
8.Een geschrift, zijnde een Forensisch medische letselrapportage d.d. 17 maart 2025, digitale pagina 107 van Einddossier deel 4.
9.Een geschrift, zijnde een Forensisch medische letselrapportage d.d. 17 maart 2025, digitale pagina 112 van Einddossier deel 4.
10.Een geschrift, zijnde een Forensisch medische letselrapportage d.d. 17 maart 2025, digitale pagina 132 van Einddossier deel 4.
11.Een geschrift, zijnde een Forensisch medische letselrapportage d.d. 17 maart 2025, digitale pagina 139 van Einddossier deel 4.
12.Pagina 193.
13.Pagina 194.
14.Pagina 207.
15.Pagina 252.