ECLI:NL:RBMNE:2025:4158

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 augustus 2025
Publicatiedatum
4 augustus 2025
Zaaknummer
16/263638-24
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag door echtgenote hard met het hoofd tegen de muur te slaan, in bijzijn van dochtertje

Op 5 augustus 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag op zijn echtgenote. De zaak vond plaats in Utrecht en de verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk van het leven beroven van zijn echtgenote op 16 augustus 2024. Tijdens de zitting op 22 juli 2025 waren de verdachte, de officier van justitie, de advocaat van de verdachte en de advocaat van de benadeelde partij aanwezig. De rechtbank heeft de verklaringen van de dochter van de verdachte, die getuige was van het voorval, als betrouwbaar beoordeeld. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte met forse kracht het hoofd van zijn echtgenote tegen de muur heeft geslagen, wat leidde tot ernstige verwondingen, waaronder schedelbreuken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in voorwaardelijke zin opzet had op de dood van het slachtoffer, gezien de omstandigheden en de aard van de gedraging. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 48 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en een maatregel tot vrijheidsbeperking en gedragsbeïnvloeding. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het gepleegd werd, en het strafblad van de verdachte, die eerder al veroordeeld was voor huiselijk geweld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats: Utrecht
Parketnummer: 16/263638-24
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudig kamer van 5 augustus 2025 in de strafzaak van:
[verdachte],
geboren op [1982] te [geboorteplaats] (Iran),
gedetineerd in de [verblijfplaats] ,
hierna: de verdachte.

1.Zitting

De strafzaak van de verdachte is inhoudelijk behandeld op de openbare zitting van 22 juli 2025.
Op de zitting waren aanwezig:
  • de verdachte;
  • de officier van justitie: mr. M. de Nooij;
  • de advocaat van de verdachte: mr. M. Aygün;
  • mr. C.H. Dijkstra, de advocaat van de benadeelde partij [slachtoffer] ;
  • de bijzondere curator van de dochter van de verdachte, mr. K.R. Koopman.

2.Tenlastelegging

De officier van justitie beschuldigt de verdachte ervan dat hij, samengevat:
primair
op 16 augustus 2024 te [woonplaats] heeft geprobeerd om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven;
subsidiair
op genoemde datum en plaats zijn echtgenote [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht;
meer subsidiair
op genoemde datum en plaats heeft geprobeerd om zijn echtgenote [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De volledige tekst van de beschuldiging staat in de bijlage bij dit vonnis.

3.Bewijs en de bewezenverklaring

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging doodslag van [slachtoffer] .
De standpunten van de officier van justitie worden – voor zover van belang voor de beoordeling – besproken in paragraaf 3.3.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte verzoekt de rechtbank om de verdachte integraal vrij te spreken van de beschuldiging. Volgens de advocaat van de verdachte kan niet worden bewezen dat de verdachte het letsel aan het slachtoffer heeft toegebracht.
De advocaat van de verdachte voert verschillende verweren over het bewijs. Deze worden - voor zover van belang voor de beoordeling - hierna besproken onder paragraaf 3.3.
3.3.
Oordeel van de rechtbank: bewezenverklaring
De rechtbank komt op basis van de bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring van de poging doodslag. De rechtbank licht dat als volgt toe.
3.3.1.
Bewijsoverwegingen
Betrouwbaarheid eerste studioverklaring van de dochter van de verdachte (hierna: [getuige 1] )
Anders dan de advocaat van de verdachte heeft bepleit, acht de rechtbank de verklaring van [getuige 1] bij het eerste studioverhoor betrouwbaar. De rechtbank overweegt dat deze verklaring steun vindt in de verklaringen van getuige [getuige 2] , getuige [getuige 3] en getuige [getuige 4] . Zo verklaren deze getuigen dat [getuige 1] (erg) overstuur en in paniek naar buiten kwam gerend om hulp te halen. Ook vertelde [getuige 1] volgens [getuige 2] dat haar vader haar moeder bij haar hoofd had beetgepakt en heen en weer sloeg, wat overeenkomt met de verklaring van [getuige 1] tijdens het eerste studioverhoor.
De verklaring van [getuige 1] bij het eerste studioverhoor past ook bij het letsel dat bij het slachtoffer is waargenomen. Zo is het aantreffen van de letsels volgens de forensische arts waarschijnlijker als het gevolg van een met opzet toegebracht geweld, bestaande uit het vastpakken van het hoofd met beide handen en het hoofd met (forse) kracht (meermaals) tegen de muur aanbrengen, dan bij de val van (een van) de onderste trede(n) van een trap. In het hierboven aangehaalde rapport forensisch geneeskundig onderzoek staat daarover het volgende vermeld:
Wat is de waarschijnlijkheid van de geconstateerde letsels en/of afwijkingen (afzonderlijk en in combinatie) bij weging van de volgende hypothesen?
* H1: De letsels en/of afwijkingen zijn het gevolg van een accidenteel geweld, zijnde een val van (een van) de onderste trede(n) van een trap.
* H2: De letsels en/of afwijkingen zijn het gevolg van een met opzet toegebracht geweld, bestaande uit het vastpakken van het hoofd met beide handen en het hoofd met (forse) kracht (meermaals) tegen een muur aanbrengen.
Indien de val van (een van) de onderste trede(n) van een trap een val betrof waarbij slechts één krachtige geweldsinwerking tegen het hoofd plaatsvond, is het aantreffen van de letsels waarschijnlijker onder hypothese 2, waarbij meerdere krachtsinwerkingen op het hoofd worden uitgeoefend, dan onder hypothese 1. [1]
Bij de verbale term waarschijnlijker hoort een bewijskracht van ordegrootte 10-100. [2]
Verder wegen de bevindingen van het betrouwbaarheidsonderzoek naar de verklaringen van [getuige 1] mee. Hieruit volgt dat de deskundige geen problemen ziet bij de verklaring van [getuige 1] bij het eerste studioverhoor, waarin zij verklaart dat haar vader haar moeder met haar hoofd tegen de muur heeft geslagen. Volgens de deskundige past de manier van verklaren van [getuige 1] bij wat verwacht kan worden van een valide verklaring van een achtjarige. [getuige 1] deelde veel perceptuele details, zoals dat haar vader een boos gezicht had en boze ogen. Ook zat er veel emotie in haar verklaring en gebruikte zij eigen woorden om de verklaring vorm te geven. [getuige 1] vertelde ook details die niet gerelateerd aan het incident waren, maar voor kinderen wel relevant zijn. Dit zijn volgens de deskundige verschillende indicaties voor een valide verklaring. Daarnaast is sprake van consistentie in de verklaringen van [getuige 1] ; hetgeen [getuige 1] verklaarde in het eerste studioverhoor komt overeen met wat zij vertelde tegen getuige [getuige 2] en de politie ter plaatse. Ook met de ontstaansgeschiedenis van de eerste verklaring zijn volgens de deskundige geen problemen vast te stellen. [getuige 1] verklaarde hoogstwaarschijnlijk spontaan over het incident, nadat zij om hulp vroeg aan haar buurvrouw. Uit onderzoek blijkt dat wanneer een kind uit zichzelf begint over iets belastend, de kans op beïnvloeding kleiner is en dat de kans op een valide verklaring groter is. Ook lijkt externe invloed voor het eerste studioverhoor beperkt, omdat zij tijdens de eerste dagen niet met haar vader kon spreken en haar moeder niet of slecht aanspreekbaar was door het opgedane letsel. De personen met wie [getuige 1] wel heeft gesproken, lijken geen belang te hebben bij het verkrijgen van een bepaald verhaal van [getuige 1] .
Dit alles maakt dat de rechtbank geen reden ziet om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige 1] bij het eerste studioverhoor en van deze verklaring uitgaat.
Voorwaardelijk opzet
De advocaat van de verdachte heeft betoogd dat de verdachte geen opzet had op de dood van het slachtoffer, ook niet in voorwaardelijke zin. Dat de verdachte vol opzet had op de dood van het slachtoffer, is ook naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Daarmee rijst de vraag of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet.
Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet op de dood is vereist dat de aanmerkelijke kans bestond dat het slachtoffer als gevolg van het handelen door de verdachte kwam te overlijden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan deze kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
De advocaat van de verdachte heeft betoogd dat niet kan worden vastgesteld dat sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood, omdat niet bekend is met welke kracht de verdachte het hoofd van het slachtoffer tegen de muur heeft geslagen.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit het dossier volgt dat de verdachte ruzie had met het slachtoffer en (zeer) boos was op het slachtoffer. De verdachte sloeg vervolgens het hoofd van het slachtoffer meermaals tegen een muur, waardoor twee schedelbreuken ontstonden. Dit betekent dat de verdachte met forse kracht het hoofd van het slachtoffer tegen de muur heeft geslagen. Dit oordeel vindt steun in het forensisch geneeskundig onderzoek. Volgens de deskundige moeten de letsels bij het slachtoffer namelijk door tenminste twee hevige krachtsinwerkingen zijn veroorzaakt.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar deel van het lichaam vormt en dat de kans dat iemand komt te overlijden als gevolg van letsel door hevige krachtsinwerkingen op het hoofd aanmerkelijk is. Dat de verdachte het hoofd met zoveel kracht tegen de muur heeft geslagen dat er een aanmerkelijke kans op de dood was, blijkt ook uit het forensisch geneeskundig onderzoek, waarin wordt gesteld dat het bij [slachtoffer] gediagnosticeerde letsel, indien niet tijdig neurochirurgisch was ingegrepen, zeer waarschijnlijk dodelijk zou zijn geweest.
Het meermaals met kracht slaan van een hoofd tegen een muur is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op de dood van het slachtoffer, dat het niet anders kan dan dat de verdachte met dit handelen ook de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de verdachte in voorwaardelijke zin opzet op de dood van het slachtoffer had.
3.3.2.
Bewijsmiddelen
De rechtbank baseert het oordeel op de volgende bewijsmiddelen: [3]
Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] , voor zover inhoudende, zakelijke weergegeven:
Op 16 augustus 2024 kwam ik ter plaatste aan de [adres] te [woonplaats] . Ik hoorde dat de vrouw hoofdletsel had. [4] De man bleek te zijn: [verdachte] . [5]
Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , inhoudende het studioverhoor van [getuige 1] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
G: Getuige.
V: Verbalisant.
O: Opmerking verbalisant.
V: Kan je vertellen wat er is gebeurd?
G: Mijn vader (
de rechtbank begrijpt: de verdachte) werd knetterboos. Toen gebeurde het en ging hij mama (
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer]) tegen de muur aan trekken en haar 3 keer tegen de muur slaan. Toen viel mijn moeder flauw. [6]
V: Toen hij zo knetterboos was, wat zag je toen?
G: Dat mijn vader mijn moeder op de muur ging trekken.
V: Kan je uitleggen wat je bedoeld met tegen de muur trekken?
G: Dit is mijn vaders hand. Mijn vader deed mijn moeders hoofd tegen de muur.
0: Getuige legt haar beide handen op haar hoofd, over haar oren en beweegt haar hoofd
van links naar rechts. Ze beeld uit hoe het ging. [7]
V: Zei mama iets?
G: Stop stop stop stop!! [8]
V: Zei jij ook iets?
G: Ik zei ook stop!
V: Wat zag jij aan papa op dat moment?
G: Boze ogen. Boos gezicht. [9]
Een geschrift, te weten een rapport forensisch geneeskundig onderzoek, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Inwendig letsel
Inwendig waren er breuken van het achterhoofdsbeen ('os occipitale') en het slaapbeen ('os temporale') met, ten gevolge van de breuk aan het slaapbeen, een bloeduitstorting aan de buitenzijde van de hersenvliezen ('epiduraal hematoom'). Deze breuken kunnen verklaard worden door tenminste twee hevige botsende krachtsinwerkingen; tenminste één ter hoogte van de rechterslaap en tenminste één ter hoogte van het achterhoofd. [10]
Gevaarzetting
Een epiduraal hematoom wordt in de meeste gevallen waargenomen in relatie met een breuk van de schedel door een hevige stompe botsende krachtsinwerking op de schedel. Door de breuk ontstaat spanning op de direct onder de schedel gelegen bloedvaten, welke vervolgens kunnen verscheuren en een bloedophoping veroorzaken. Door deze bloedophoping was massawerking ontstaan, waarbij de middellijn van de hersen was verplaatst en er druk op een hersenkamer was. Daarbij waren er nog tekenen van actieve bloeding waardoor verdere drukverhoging kon ontstaan. Bij 'inklemming' is door de ruimte-innemende werking van de bloedophoping, de druk in de schedel dermate hoog opgelopen, dat belangrijke delen zoals de hersenstam bekneld raken, met levensbedreigende belemmering van vitale functies zoals de ademhaling en de bloedsomloop tot gevolg. Derhalve kan gesteld worden dat het bij [slachtoffer] gediagnosticeerde letsel, indien niet tijdig neurochirurgisch was ingegrepen, zeer waarschijnlijk dodelijk zou zijn geweest. [11]
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
primair
op 16 augustus 2024 te [woonplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] bij het hoofd heeft vastgepakt en (vervolgens) het hoofd heen en weer heeft geslagen tegen een muur
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rest van de tekst van de beschuldiging kan niet worden bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De taal- en/of schrijffouten die in de tekst van de beschuldiging voorkomen zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Dit benadeelt de verdachte niet.

4.Kwalificatie en strafbaarheid

4.1
KwalificatieHet bewezen feit levert het volgende strafbare feit op:
poging tot doodslag.
4.2
Strafbaarheid feit en verdachteHet feit en de verdachte zijn strafbaar.

5.Straf en maatregel

5.1.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie eist dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd. De officier van justitie eist dat de bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht direct na de uitspraak van het vonnis ingaan.
5.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte verzoekt de rechtbank om te volstaan met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, eventueel aan te vullen met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank legt aan de verdachte een gevangenisstraf op van 48 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel worden de bijzondere voorwaarden verbonden die de reclassering heeft geadviseerd. De rechtbank legt daarnaast aan de verdachte een maatregel tot vrijheidsbeperking en gedragsbeïnvloeding (als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: 38z-maatregel)) op.
Bij het bepalen van deze straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder de verdachte dit feit heeft gepleegd. Ook weegt de rechtbank het strafblad van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden mee.
Ernst en omstandigheden van het feit
De verdachte heeft, in het bijzijn van zijn (toen) achtjarige dochter [getuige 1] , meerdere malen met forse kracht het hoofd van zijn echtgenote tegen een muur geslagen. Het slachtoffer had hierdoor twee schedelbreuken, ten gevolge waarvan zij bijna is komen te overlijden. In het ziekenhuis moest het slachtoffer met spoed geopereerd worden. Dat het slachtoffer het heeft overleefd, komt enkel doordat de dochter direct om hulp is gaan roepen en door het adequate medische ingrijpen van hulpverleners. Extra kwalijk is dat de verdachte geen medische hulp heeft ingeroepen en zelfs heeft geprobeerd om zijn dochter tegen te houden om hulp in te schakelen.
Huiselijk geweld maakt niet alleen inbreuk op de lichamelijke integriteit en de gezondheid van een slachtoffer, maar de ervaring leert dat de slachtoffers hiervan nog geruime tijd zowel lichamelijk als geestelijk hinder en klachten kunnen ondervinden als gevolg van gevoelens van angst en onveiligheid. Dit blijkt ook uit de schriftelijke spreekrechtverklaring, die door de advocaat van het slachtoffer op de zitting is voorgelezen. Het geweld heeft plaatsgevonden in de woning van het slachtoffer, bij uitstek de plek waar zij en haar dochter zich veilig en geborgen moeten kunnen voelen. Ook is het geweld gepleegd door iemand bij wie het slachtoffer en haar dochter zich veilig zouden moeten voelen. Met zijn handelen heeft verdachte zijn dochtertje tenslotte in een loyaliteistconflict gebracht. De rechtbank rekent dit alles de verdachte aan.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft in het strafblad van de verdachte van 16 oktober 2024 gelezen dat de verdachte in 2023 ook al veroordeeld is voor huiselijk geweld tegen zijn echtgenote. De rechtbank weegt dit in het nadeel van de verdachte mee.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro-Justitia rapportage van 9 november 2024, opgesteld door mw. M.G.H. van Willigenburg, klinisch psycholoog. Volgens de psycholoog was er ten tijde van het ten laste gelegde geen sprake van een psychische stoornis bij de verdachte, waardoor zij adviseert om het ten laste gelegde volledig aan de verdachte toe te rekenen. De rechtbank neemt deze conclusie over.
Uit het dossier blijkt dat er al geruime tijd sprake is van huiselijk geweld van verdachte tegen zijn partner, waarbij zowel de ernst van het letsel als het gebruikte geweld lijkt toe te nemen. Zowel uit de Pro- Justitia rapportage als uit de reclasseringsrapportage blijkt echter dat verdachte zichzelf niet als het probleem ziet, dat hij agressieve gevoelens ontkent en dat hij agressief gedrag bagatelliseert. Hij is gestopt met een - naar aanleiding van een eerdere mishandeling- opgelegde behandeling bij De Waag. De rechtbank vindt dit zorgelijk en is met de reclassering van oordeel dat hierdoor een grote kans bestaat op herhaling van fors huiselijk geweld, mogelijk ook met dodelijke afloop. Vanwege de hoge kans op herhaling adviseert de reclassering om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met (in het kort) de volgende bijzondere voorwaarden: (1) reclasseringstoezicht, (2) gedragsinterventie agressiebeheersing, (3) ambulante behandeling bij de Waag, (4) een contactverbod met het slachtoffer en (5) een locatieverbod (met elektronische monitoring). Ook adviseert de reclassering om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Om herhaling te voorkomen, al dan niet in een volgende relatie, acht de rechtbank het van groot belang dat de verdachte behandeld wordt. De rechtbank neemt de adviezen van de reclassering daarom over, met uitzondering van de dadelijke uitvoerbaarheid en de elektronische monitoring van een locatieverbod. Daarnaast zal de rechtbank ambtshalve de 38z maatregel opleggen.
Dadelijke uitvoerbaarheid?
De uitvoering van de bijzondere voorwaarden komt pas aan de orde op het moment dat de verdachte zijn gevangenisstraf heeft uitgezeten. Gelet op de hoogte van de straf, zal dit vonnis tegen die tijd onherroepelijk zijn. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
38z-maatregel en elektronische monitoring
Gelet op het hoge recidiverisico, waaronder ook op femicide, en het gebrek aan probleembesef en transparantie bij de verdachte vindt de rechtbank het noodzakelijk dat de mogelijkheid bestaat om de verdachte na zijn detentie (aanvullend) te behandelen en langdurig onder toezicht te stellen. Daarom zal de rechtbank, voor de beveiliging van de maatschappij en het voorkomen van strafbare feiten, aan de verdachte de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opleggen. In het kader van deze maatregel kan (eventueel) ook worden gekeken naar (nadere) beschermingsmaatregelen voor het slachtoffer, waaronder de mogelijkheid van elektronische monitoring. De rechtbank zal daarom op dit moment nog geen elektronische monitoring opleggen. Op dit moment is onvoldoende duidelijk iof dat tegen de tijd dat verdachte vrij komt noodzakelijk is en zo ja, onder welke voorwaarden en voor welke periode.
Er is voldaan aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van de 38z maatregel, nu de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. De rechtbank merkt tenslotte nog op dat deze maatregel pas ten uitvoer gelegd kan worden na een daartoe strekkende vordering van het Openbaar Ministerie tegen het einde van de straf en een daaropvolgende beslissing van de rechtbank (artikel 6:6:23a en verder van het Wetboek van Strafvordering).
Tenuitvoerlegging van de straf
De gevangenisstraf zal worden tenuitvoergelegd binnen de penitentiaire inrichting, totdat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend.

6.Toegepaste wetsartikelen

De opgelegde straf en maatregel zijn gebaseerd op de wetsartikelen 14a, 14b, 14c, 38z, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

7.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft gepleegd, zoals hierboven in paragraaf 3.4 is omschreven;
- verklaart het overige dat in de beschuldiging staat niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in paragraaf 4.1 is vermeld;
strafbaarheid verdachte
- verklaart de verdachte strafbaar voor bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf van 48 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf
een gedeelte van 12 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van drie (3) jarenvast;
- als
algemene voorwaardengelden dat de verdachte:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- als
bijzondere voorwaardengelden dat de verdachte gedurende de proeftijd:
 zich binnen 2 werkdagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij Reclassering Nederland op het adres Rosariumstraat 41, 7311 JR te Apeldoorn. De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • actief zal deelnemen aan de gedragsinterventie de BORG of i-Respect of een andere gedragsinterventie die gericht is op agressiebeheersing. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. De verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
  • zich zal laten behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start direct na detentie. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
  • op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal zoeken, maken of hebben met mevrouw [slachtoffer] , geboren op [1986] in [geboorteplaats] (Iran), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod noodzakelijk acht, en niet langer dan de gestelde proeftijd. Een uitzondering op dit verbod geldt als de reclassering contact noodzakelijk vindt en voor bepaalde contactmomenten toestemming geeft, om te kunnen komen tot afspraken die zien op omgang met de dochter van verdachte;
  • zich op geen enkel moment zal bevinden in de gemeente [woonplaats] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
- waarbij aan de Reclassering Nederland opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden, met uitzondering van het contact en locatieverbod, en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;

38z-maatregel

-legt aan de verdachte op de
maatregelstrekkende tot
gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperkingals bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Haeck, voorzitter, mr. L.M.G. de Weerd en mr. G.K.L. de Wijkerslooth de Weerdesteijn, rechters, in tegenwoordigheid van E.J. van Bergeijk, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2025.
Bijlage: de gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte is na wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 16 augustus 2024 te [woonplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
- die [slachtoffer] bij het hoofd heeft vastgepakt en/of (vervolgens) het hoofd heen en weer heeft geslagen en/of het hoofd tegen een muur en/of een hard oppervlak heeft aangebracht en/of
- op/tegen het hoofd, althans het lichaam, heeft geslagen en/of
- ( ander) fors geweld heeft gebruikt tegen het lichaam van die [slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 16 augustus 2024 te [woonplaats] aan zijn echtgenote/levensgezel, [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbreuk en/of een bloeding van de hersenvliezen, althans hersenletsel, heeft toegebracht door
- die [slachtoffer] bij het hoofd vast te pakken en/of (vervolgens) het hoofd heen en weer te slaan en/of het hoofd tegen een muur en/of een hard oppervlak heeft aangebracht en/of
- op/tegen het hoofd, althans het lichaam, te slaan en/of
- ( ander) fors geweld te gebruiken tegen het lichaam van die [slachtoffer] ;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 16 augustus 2024 te [woonplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn echtgenote/levensgezel, [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- die [slachtoffer] bij het hoofd heeft vastgepakt en/of (
vervolgens) het hoofd heen en
weer heeft geslagen en/of het hoofd tegen een muur en/of een hard oppervlak heeft
aangebracht en/of
- op/tegen het hoofd, althans het lichaam, heeft geslagen en/of
- ( ander) fors geweld heeft gebruikt tegen het lichaam van die [slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voetnoten

1.Een geschrift, te weten een forensisch geneeskundig onderzoek, opgesteld door B.F.L. Oude Grotebevelsborg, forensische arts, d.d. 7 januari 2025, pagina 283.
2.Een geschrift, te weten een forensisch geneeskundig onderzoek, opgesteld door B.F.L. Oude Grotebevelsborg, forensische arts, d.d. 7 januari 2025, pagina 278.
3.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Midden-Nederland met proces-verbaalnummer PL0900-2024259161, doorgenummerd pagina 1 tot en met 297. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, opgemaakt proces-verbaal. Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344 eerste lid onder 5 van het Wetboek van Strafvordering worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
4.Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] d.d. 16 augustus 2024, pagina 15.
5.Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] d.d. 16 augustus 2024, pagina 14.
6.Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] d.d. 27 augustus 2024, pagina 154.
7.Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] d.d. 27 augustus 2024, pagina 155.
8.Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] d.d. 27 augustus 2024, pagina 156.
9.Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] d.d. 27 augustus 2024, pagina 158.
10.Een geschrift, te weten een forensisch geneeskundig onderzoek, opgesteld door B.F.L. Oude Grotebevelsborg, forensische arts, d.d. 7 januari 2025, pagina 281.
11.Een geschrift, te weten een forensisch geneeskundig onderzoek, opgesteld door B.F.L. Oude Grotebevelsborg, forensische arts, d.d. 7 januari 2025, pagina 282.