ECLI:NL:RBMNE:2025:4183

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 augustus 2025
Publicatiedatum
5 augustus 2025
Zaaknummer
16/338715-22 en 13/280333-21(vord. tul)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met een vuurwapen en bezit van softdrugs op station Driebergen-Zeist

Op 5 augustus 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 29 december 2022 in Driebergen-Rijsenburg twee personen heeft bedreigd met een vuurwapen. De verdachte heeft de aangevers beroofd van een tas met henneptoppen en is daarna op de vlucht geslagen. Tijdens de achtervolging door de aangevers heeft de verdachte hen met een geladen vuurwapen bedreigd. De rechtbank oordeelde dat het beroep op noodweer van de verdachte niet slaagde, omdat hij zelf de situatie had gecreëerd door te stelen. De rechtbank verklaarde de verdachte schuldig aan bedreiging, wapenbezit en bezit van softdrugs. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en het strafblad van de verdachte. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij onvoldoende onderbouwd waren.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats: Utrecht
Parketnummers: 16/338715-22 en 13/280333-21(vord. tul)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudig kamer van 5 augustus 2025 in de strafzaak van:
[verdachte] ,
geboren op [2001] in [geboorteplaats] ,
ingeschreven op het adres: [adres] in [woonplaats] ,
hierna: de verdachte.

1.Zitting

De strafzaak van de verdachte is inhoudelijk behandeld op de openbare zitting van 22 juli 2025.
Op de zitting waren aanwezig:
  • de verdachte;
  • de officier van justitie: mr. G.A. Hoppenbrouwers;
  • de advocaat van de verdachte: mr. F. Visser;
  • de advocaat van de benadeelde partij [slachtoffer 1] : mr. F.M.M. Buijs.

2.Tenlastelegging

De officier van justitie beschuldigt de verdachte ervan dat hij, samengevat:
feit 1:
op 29 december 2022 in Driebergen-Rijsenburg [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] met een vuurwapen heeft bedreigd;
feit 2:
op 29 december 2022 in Driebergen-Rijsenburg een vuurwapen, te weten een revolver, voorhanden heeft gehad;
feit 3:
op 29 december 2022 in Driebergen-Rijsenburg munitie, te weten acht scherpe patronen, voorhanden heeft gehad;
feit 4:
op 29 december 2022 in Driebergen-Rijsenburg ongeveer 156 gram hennep aanwezig heeft gehad;
feit 5:
op 29 december 2022 in Driebergen-Rijsenburg een wapen, te weten een kapmes, bij zich heeft gedragen.
De volledige tekst van de beschuldiging staat in bijlage I bij dit vonnis.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte voert geen verweer over het bewijs en refereert zich wat betreft de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De verdachte bekent dat hij de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd, met uitzondering van de bedreiging van [slachtoffer 2] . Door of namens hem is ook niet om vrijspraak van die feiten gevraagd. In die situatie hoeft de rechtbank niet de inhoud van de bewijsmiddelen op te schrijven. De rechtbank noemt daarom alleen de bewijsmiddelen waarop zij haar oordeel baseert: [1]
  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter zitting van 22 juli 2025;
  • de verklaring van aangever [slachtoffer 1] ;
- de verklaring van aangever [slachtoffer 2] ; [3]
- de bevindingen van [verbalisant 1] ; [4]
- de bevindingen van [verbalisant 2] ; [5]
- de bevindingen van [verbalisant 3] ; [6]
- de bevindingen van [verbalisant 4] . [7]
Bewijsoverwegingen
Er zijn meerdere feiten bewezen verklaard. De bewijsmiddelen worden alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarover deze gaan.
Ten aanzien van de bedreiging van [slachtoffer 2] , overweegt de rechtbank dat zij dit bewezen acht op grond van de verklaring van aangever [slachtoffer 2] en de bevindingen van politieagent [verbalisant 4] . Uit zijn bevindingen blijkt dat een getuige heeft gezien dat de verdachte twee personen heeft bedreigd.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
1.
op 29 december 2022 te Driebergen-Rijsenburg, gemeente Utrechtse Heuvelrug, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,door een vuurwapen aan die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te tonen en datvuurwapen op die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] te richten en aan die [slachtoffer 1]en die [slachtoffer 2] de woorden toe te voegen: "Je moet aan de kantgaan, anders ga ik schieten" althans woorden van gelijke strekking;
2.
op 29 december 2022 te Driebergen-Rijsenburg, gemeente Utrechtse Heuvelrug, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, van origine een alarmrevolver, merk BBM (Bruni), model Olympic 38, kaliber .22, zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver, voorhanden heeftgehad;
3.
op 29 december 2022 te Driebergen-Rijsenburg, gemeente Utrechtse Heuvelrug, munitie van categorie III van de Wewapens en munitie, te weten acht scherpe patronen, (merken Federal en CCI)kaliber .22lr, voorhanden heeft gehad;
4.
op 29 december 2022 te Driebergen-Rijsenburg, gemeente Utrechtse Heuvelrugopzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 156 gram hennep, zijnde hennepeen middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
5.
op 29 december 2022 te Driebergen-Rijsenburg, gemeente Utrechtse Heuevelrug,een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een kapmes (merk Linder en model Rugged Machete), zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen heeft gedragen.
De rest van de tekst van de beschuldiging kan niet worden bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De taal- en/of schrijffouten die in de tekst van de beschuldiging voorkomen zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Dit benadeelt de verdachte niet.

4.Kwalificatie en strafbaarheid

4.1
KwalificatieDe bewezen feiten leveren de volgende strafbare feiten op:
feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de wet Wapens en munitie;
feit 4:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 5:
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
4.2
Strafbaarheid feit en verdachte
4.2.1
Beroep op noodweer
De advocaat van de verdachte verzoekt de verdachte voor feit 1 te ontslaan van alle rechtsvervolging omdat hem een beroep op (putatief) noodweer toekomt. De advocaat voert daartoe – kort gezegd – aan dat de verdachte door meerdere personen achterna werd gezeten en dat zij hem koste wat kost te pakken wilde krijgen. Uit het dossier volgt volgens de advocaat dat de mannen die verdachte achtervolgden hem op zijn minst in elkaar wilden slaan. In die situatie, waarbij voor de verdachte een dreigend gevaar voor een ernstige inbreuk op zijn lichamelijke integriteit bestond, was het gerechtvaardigd om deze achtervolgers op afstand te houden door het tonen van een vuurwapen.
4.2.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het beroep op noodweer moet worden verworpen omdat geen sprake is geweest van een noodweersituatie.
4.2.3
Oordeel van de rechtbank
Wat is er gebeurd?
De rechtbank stelt op basis van het dossier de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 29 december 2022 heeft de verdachte in de nabije omgeving van het station Driebergen-Rijsenburg de aangevers beroofd van een plastic tas, met daarin henneptoppen. Na deze beroving is de verdachte op de vlucht geslagen. De aangevers hebben met de auto de achtervolging op hem ingezet. Aangekomen bij het station is de verdachte de trap naar het perron op gerend. De hem nog steeds achtervolgende aangevers hebben, nadat zij hun auto onderaan de trap parkeerden, te voet de achtervolging van de verdachte voortgezet. Ongeveer halverwege de trap naar het perron bevindt zich een plateau alwaar de verdachte zich omdraaide in de richting van de aangevers. Hierna heeft de verdachte het vuurwapen op de achtervolgers gericht, waarbij [slachtoffer 1] ongeveer ter hoogte van de helft van de trap naar het plateau stond en [slachtoffer 2] op dat moment nog onderaan de trap stond.
Verwerping beroep op noodweer en putatief noodweer
Voor het slagen van een beroep op noodweer is vereist dat sprake is geweest van een noodweersituatie, dat wil zeggen een ‘ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid, of een dreiging daarvan’. De rechtbank is, gelet op de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden, van oordeel dat van een noodweersituatie geen sprake is.
Verdachte heeft een tas met henneptoppen uit de auto van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gepakt, en is vervolgens hard weggelopen met deze tas in zijn handen.
Met andere woorden, de verdachte had iets van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gestolen, en zij wilden dat terug hebben. Dat mag: als iemand iets van je steelt en hard wegloopt, mag je de dader achtervolgen en proberen terug te krijgen wat net is gestolen. De verdachte had het dus aan zichzelf te wijten dat hij werd achtervolgd, en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hadden ook het recht om hem te achtervolgen. Het verweer van de raadsman komt er in de kern op neer dat het na een beroving gerechtvaardigd is om achtervolgende personen te bedreigen met een vuurwapen. Dat is natuurlijk niet zo.
Verder blijkt nergens uit dat [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (buiten proportioneel) geweld tegen de verdachte hebben gebruikt of daarmee hebben gedreigd.
Onder deze omstandigheden was geen sprake van een noodweersituatie.
Ook is een beroep gedaan op putatief noodweer. De rechtbank overweegt dat er geen sprake is geweest van een situatie waarin de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat er een noodweersituatie was, terwijl dat in feite niet het geval was. Het (putatief)noodweerverweer slaagt niet en wordt verworpen.
De feiten en de verdachte zijn strafbaar.

5.Straf

5.1.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie eist dat de verdachte wordt veroordeeld tot:
- een gevangenisstraf van 120 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 106 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, met als bijzondere voorwaarden kort gezegd:
  • meldplicht bij de reclassering;
  • ambulante behandeling;
  • begeleid wonen of maatschappelijke zorg;
  • dagbesteding
- een taakstraf van 40 uur, met aftrek van het voorarrest, te vervangen door 20 dagen hechtenis als de verdachte deze taakstraf niet of niet goed uitvoert;
- een geldboete (voor feit 4) van € 325,-, te vervangen door 6 dagen hechtenis als de verdachte deze boete niet betaalt.
5.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte verzoekt aan de verdachte een straf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest. Daarnaast verzoekt de advocaat, zoals geadviseerd door de reclassering, een geheel voorwaardelijke staf op te leggen en daaraan bijzondere voorwaarden te verbinden.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder de verdachte deze feiten heeft gepleegd. Ook weegt de rechtbank het strafblad van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden mee.
Ernst en omstandigheden van de feiten
Nadat de verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] had beroofd van een plastic tas, met daarin henneptoppen is verdachte hard te voet weggevlucht. De verdachte heeft tijdens deze vlucht zich schuldig gemaakt aan bedreiging door met een geladen vuurwapen te richten op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , die hem achtervolgden.
Deze bedreiging vond plaats in de openbaarheid, namelijk op het station Driebergen-Rijsenburg. De verdachte heeft met zijn handelen niet alleen vrees aangejaagd bij de aangevers, maar ook bij de omstanders die van de bedreiging getuige zijn geweest.
Het ongecontroleerde bezit en gebruik van een vuurwapen en munitie brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen mee en versterkt gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Verdachte heeft bij dit alles kennelijk niet stilgestaan en enkel oog voor zijn eigen mogelijkheden te ontsnappen en de gestolen henneptoppen te behouden. Naast de bedreiging, het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie en het bezit van hennep had de verdachte ten tijde van de feiten ook een kapmes bij zich.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van 9 mei 2025 blijkt dat de verdachte op 16 november 2021 onherroepelijk is veroordeeld voor huiselijk geweld. Aan hem is toen door de politierechter een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 60 uren opgelegd. Deze straf, opgelegd voor een geweldsdelict, en een lopende proeftijd hebben verdachte er niet van weerhouden zich opnieuw aan een (gewelds)misdrijf schuldig te maken. Verdachte heeft daarnaast in 2020 voor het bezit van een steekwapen een strafbeschikking opgelegd gekregen, in de vorm van een geldboete. Ook deze geldboete was op het moment van de bewezen verklaarde feiten onherroepelijk. De rechtbank houdt met de veroordeling door de politierechter en de strafbeschikking in strafverzwarende zin rekening.
De voorlopige hechtenis van de verdachte in deze zaak is door de raadkamer geschorst. Aan deze schorsing waren voorwaarden verbonden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en het actief deelnemen aan de gedragsinterventie Cognitieve Vaardigheden Plus. Tot het moment van de schorsing heeft verdachte 15 dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht.
Namens Reclassering Nederland heeft mw. J. de Haan, reclasseringswerker, een reclasseringsadvies opgesteld. In dit advies van 13 februari 2025 wordt weergegeven dat de verdachte zich heeft gehouden aan de hem opgelegde schorsingsvoorwaarden. Uit dit advies volgt verder dat bij de verdachte in 2019 een licht verstandelijke beperking is vastgesteld, wat zich uit in impulsief en naïef gedrag. Ook wordt er gesproken van hechtingsproblematiek. Verdachte ervaart problemen om de wereld om zich heen te begrijpen. Dit uit zich door het tonen van beperkt uitstellend vermogen, beperkte impulsbeheersing en onbegrip uiten in verbale- en fysieke agressie. De reclassering is van mening dat indien de verdachte onbehandeld blijft de risico’s op recidive aanwezig blijven.
De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf met ambulante behandeling en woonbegeleiding op de leggen. Daarnaast moet de verdachte meewerken aan een meldplicht bij de reclassering en zich inspannen om een dagbesteding te vinden en te houden. Met betrekking tot de strafmodaliteit adviseert de reclassering geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf of een taakstraf op te leggen. Deze straffen zouden ertoe leiden dat de verdachte zijn woonplek bij het Leger des Heils en zijn werk als hovenier zou kunnen verliezen, wat de kans op recidive zal verhogen.
Strafkader
Om in vergelijkbare zaken zoveel mogelijk gelijk te straffen, werken strafrechters met landelijke oriëntatiepunten. Deze zijn gebaseerd op opgelegde straffen in andere, vergelijkbare zaken. In deze zaak ligt het zwaartepunt bij de bedreiging met en het voorhanden hebben van het vuurwapen met munitie. Het oriëntatiepunt voor meerderjarigen voor bedreiging, waarbij een vuurwapen getoond wordt, is een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden en voor het voorhanden hebben van een vuurwapen in de openbare ruimte is dat een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden.
In strafverzwarende zin houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte bewust met een doorgeladen vuurwapen op stap is gegaan om een ripdeal te plegen. Verdachte heeft dus bewust de confrontatie gezocht, en heeft er al van te voren rekening mee gehouden dat hij daarbij het vuurwapen zou gaan gebruiken. Verder weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee dat een en ander zich heeft afgespeeld op en rond een treinstation, dus in de openbare ruimte midden tussen niets vermoedende treinreizigers die hier getuige van zijn geweest.
De samenhang tussen bedreiging en het voorhanden hebben van het wapen en de hierboven beschreven problematiek van de verdachte, die onvermijdelijk van invloed is geweest op het delictgedrag, zijn aanleiding de straf te matigen.
Gelet op bovengenoemde omstandigheden kan geen andere straf worden opgelegd dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur. De rechtbank realiseert zich dat verdachte door deze straf mogelijk zijn woonplek bij het Leger des Heils en zijn baan als hovenier verliest. Dat is ingrijpend voor verdachte, maar gelet op de ernst van de feiten kan de rechtbank daar geen rekening mee houden. De feiten zijn zo ernstig dat een lichtere straf niet passend is.
Redelijke termijn
Als uitgangspunt geldt dat de behandeling op zitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. De redelijke termijn is naar het oordeel van de rechtbank aangevangen op 29 december 2022, namelijk de dag dat de verdachte op heterdaad is aangehouden en hij als verdachte is verhoord. Dit betekent dat de redelijke termijn met ruim 8 maanden is overschreden. De rechtbank zal hiermee in strafmatigende zin rekening houden.
Conclusie
In beginsel zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 13 maanden passend zijn. Alles afwegende -waaronder de schending van de redelijke termijn- acht de rechtbank voor de feiten 1 tot en met 4 een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. Om recidive in de toekomst te voorkomen zal een gedeelte van 3 maanden in voorwaardelijke zin worden opgelegd. Aan dit voorwaardelijk strafdeel zullen een proeftijd van 2 jaren en de door de reclassering geadviseerde voorwaarden worden verbonden.
Gelet op deze straf zal de rechtbank geen afzonderlijke straf meer opleggen voor de bewezenverklaarde overtreding (feit 5); het dragen van een kapmes.

6.Vordering benadeelde partijen

6.1.
Vordering van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 825,-. Dit bedrag bestaat geheel uit immateriële schade.
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.500,-. Dit bedrag bestaat geheel uit immateriële schade.
6.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert de vorderingen toe te wijzen tot een bedrag van € 750,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente. De officier van justitie vordert verder de benadeelde partijen in het overige deel van de vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren.
6.3.
Standpunt van de verdediging
De advocaat verzoekt de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaringen in de vorderingen omdat uit het handelen van de verdachte niet kan worden afgeleid dat hij het oogmerk had de benadeelde partijen psychische schade te bezorgen dan wel dat het gestelde geestelijke letsel onvoldoende is onderbouwd.
6.4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partijen in de vorderingen niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht. Dit betekent dat het geschil mogelijk nog niet tot een einde is en de benadeelde partijen en de verdachte hun eigen kosten dragen. De rechtbank overweegt met betrekking tot haar beslissing als volgt.
Uit de bewezenverklaring en het dossier blijkt dat verdachte de benadeelde partijen op 29 december 2022 heeft bedreigd met een vuurwapen. De benadeelde partijen hebben vergoeding van immateriële schade gevorderd, maar hebben daartoe enkel zelf de geestelijke gevolgen beschreven.
De rechtbank overweegt dat wanneer geen sprake is van lichamelijk letsel - zoals in dit geval - op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek slechts een vergoeding voor immateriële schade kan worden toegekend als de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Van de bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake als de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. De benadeelde partij moet met voldoende concrete gegevens onderbouwen dat psychische schade is ontstaan door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte. Daarvoor is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. De rechtbank overweegt dat daar in dit geval geen sprake van is, omdat [slachtoffer 1] het gestelde geestelijke letsel niet heeft onderbouwd met stukken en in het geval van [slachtoffer 2] weliswaar is gesteld dat hij een huisarts heeft gezocht, maar daarvan geen stuk ter onderbouwing is overgelegd.
De rechtbank overweegt verder dat zo’n onderbouwing niet nodig is, als de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht. Anders dan de benadeelden hebben gesteld is de rechtbank van oordeel dat de aard en de ernst van het bewezen verklaarde niet zonder meer meebrengen dat de nadelige gevolgen voor de benadeelden zozeer voor de hand liggen dat van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ sprake is.
7. Vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf
De politierechter in Amsterdam heeft aan de verdachte in de zaak met parketnummer 13/280333-21 op 18 november 2021 een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken, met een proeftijd van 2 jaren, opgelegd.
7.1.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie eist, gelet op het tijdsverloop en de op te leggen straf in de hoofdzaak, dat de rechtbank de vordering afwijst.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte verzoekt de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen. De advocaat wijst er in dat kader op dat de proeftijd reeds in november 2023 is afgelopen en dat de voorwaardelijke gevangenisstraf destijds was opgelegd voor een andersoortig delict (huiselijk geweld). De advocaat wijst ook op het rapport van de reclassering waarin wordt aangegeven dat zij geen gevangenisstraf of taakstraf adviseert.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft zich binnen de proeftijd van twee jaren opnieuw schuldig gemaakt aan strafbare feiten. Om die reden zal deze straf alsnog ten uitvoer gelegd worden. De rechtbank ziet in het betoog van de verdediging geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. In dat kader wijst de rechtbank er op dat in de hoofdzaak een gevangenisstraf van lange duur is opgelegd.

8.Toegepaste wetsartikelen

De opgelegde straf is gebaseerd op de volgende wetsartikelen:
  • 14a, 14b, 14c, 57, 63, 285 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 26, 27 en 55 van de Wet wapens en munitie;
  • 3 en 11 van de Opiumwet.

9. De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat de verdachte het onder de feiten 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft gepleegd, zoals hierboven in paragraaf 3.4 is omschreven;
- verklaart het overige dat in de beschuldiging staat niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in paragraaf 4.1 is vermeld;
strafbaarheid verdachte
- verklaart de verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
t.a.v. de feiten 1 t/m 4:
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 3 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast;
- als voorwaarden gelden dat de verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
* zich meldt op afspraak met de toezichthouder bij Reclassering Nederland op het adres Marconistraat 2 te Rotterdam. De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* zich laat behandelen door Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel als mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
* zal verblijven in het Leger des Heils of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delict gedrag;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Geen straf of maatregel ten aanzien van feit 5
t.a.v. feit 5:
- bepaalt dat aan de verdachte voor de onder feit 5 bewezenverklaarde overtreding geen straf of maatregel wordt opgelegd;
Benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1)
  • verklaart [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt;
Benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 1)
  • verklaart [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 13/280333-21
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door de politierechter in de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 16 november 2021 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.E. van den Brink, voorzitter, mrs. L.M.G. de Weerd en L.M.M. Heppe, rechters, in tegenwoordigheid van J.J. Veldhuizen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2025.
De voorzitter is niet in de gelegenheid dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 29 december 2022 te Driebergen-Rijsenburg, gemeente
Utrechtse Heuvelrug, althans in Nederland, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft
bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door een vuurwapen aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te tonen en/of dat
vuurwapen op die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] te richten en/of aan die [slachtoffer 1]
[slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] de woorden toe te voegen: "Je moet aan de kant
gaan, anders ga ik schieten" althans woorden van gelijke strekking;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2.
hij op of omstreeks 29 december 2022 te Driebergen-Rijsenburg, gemeente
Utrechtse Heuvelrug, althans in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1
van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, van origine een
alarmrevolver, merk BBM (Bruni), model Olympic 38, kaliber .22, zijnde een
vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool, voorhanden heeft
gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )
3.
hij op of omstreeks 29 december 2022 te Driebergen-Rijsenburg, gemeente
Utrechtse Heuvelrug, althans in Nederland, munitie van categorie III van de Wet
wapens en munitie, te weten acht scherpe patronen, (merken Federal en CCI)
kaliber .22lr, voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )
4.
hij op of omstreeks 29 december 2022 te Driebergen-Rijsenburg, gemeente
Utrechtse Heuvelrug, althans in Nederland,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 156 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram
hennep, zijnde hennep
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond C Opiumwet )
5.
hij op of omstreeks 29 december 2022 te Driebergen-Rijsenburg, gemeente
Utrechtse Heuvelrug, althans in Nederland,
een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie,
te weten een kapmes (merk Linder en model Rugged Machete),
zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden
waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen
dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen
heeft gedragen;
( art 27 lid 1 Wet wapens en munitie )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Midden-Nederland met proces-verbaalnummer PL09002022386237, doorgenummerd pagina 1 tot en met 186. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, opgemaakt proces-verbaal. Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344 eerste lid onder 5 van het Wetboek van Strafvordering worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen
2.Proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer 1] , pag. 33 en 34.
3.Proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer 2] , pag. 36 en 37.
4.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] , pag. 61 en 62.
5.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] , pag. 75.
6.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 3] , pag. 110 t/m 112.
7.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 4] , pag. 68 en 69.