ECLI:NL:RBMNE:2025:4187

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 augustus 2025
Publicatiedatum
5 augustus 2025
Zaaknummer
16.081215.24
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en zware mishandeling met een voertuig in Baarn

Op 6 augustus 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere feiten, waaronder poging tot doodslag en zware mishandeling. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 23 juli 2025. De verdachte, geboren in 2000, werd beschuldigd van het opzettelijk doden van verbalisant [verbalisant 1] en het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan verbalisant [verbalisant 2] door met een voertuig op hen in te rijden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met verhoogde snelheid in de richting van de verbalisanten reed, terwijl deze zich in een kwetsbare positie bevonden. De rechtbank achtte het voorwaardelijk opzet op de dood van verbalisant [verbalisant 1] en op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan verbalisant [verbalisant 2] bewezen. De verdachte werd ook schuldig bevonden aan cocaïnehandel en het beschadigen van een politievoertuig. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een schadevergoeding aan de benadeelde partij, verbalisant [verbalisant 1].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats: Utrecht
Parketnummer: 16.081215.24
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van 6 augustus 2025 in de strafzaak van:
[verdachte] ,
geboren op [2000] te [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] te [woonplaats] ,
hierna: de verdachte.

1.Zitting

De strafzaak van de verdachte is inhoudelijk behandeld op de openbare zitting van 23 juli 2025.
Op de zitting waren aanwezig:
  • de verdachte;
  • de officier van justitie: mr. V.H. van der Horst;
  • de advocaat van de verdachte: mr. F.N. Dijkers.

2.Tenlastelegging

De officier van justitie beschuldigt de verdachte ervan dat hij, samengevat:
feit 1:
primair
in de periode van 7 maart 2024 tot en met 8 maart 2024 in Baarn heeft geprobeerd
[verbalisant 1] opzettelijk te doden door, terwijl die [verbalisant 1] op de grond lag, met verhoogde toeren, snel op te trekken en/of met snelheid, zijn auto in de richting van [verbalisant 1] te bewegen en/of op die [verbalisant 1] in te rijden;
subsidiair
in de periode van 7 maart 2024 tot en met 8 maart 2024 in Baarn heeft geprobeerd om aan [verbalisant 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door, terwijl die [verbalisant 1] op de grond lag, met verhoogde toeren, snel op te trekken en/of met snelheid, zijn auto in de richting van [verbalisant 1] te bewegen en/of op die [verbalisant 1] in te rijden;
meer subsidiair
hij in de periode van 7 maart 2024 tot en met 8 maart 2024 in Baarn [verbalisant 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door, terwijl die [verbalisant 1] op de grond lag, met verhoogde toeren, snel op te trekken en/of met snelheid, zijn auto in de richting van [verbalisant 1] te bewegen en/of op die [verbalisant 1] in te rijden;
feit 2:
primair
in de periode van 7 maart 2024 tot en met 8 maart 2024 in Baarn heeft geprobeerd [verbalisant 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door met een auto vanuit stilstand hard te gaan rijden en/of op die [verbalisant 2] in te rijden en/of tegen die [verbalisant 2] aan te rijden;
subsidiair
in de periode van 7 maart 2024 tot en met 8 maart 2024 in Baarn [verbalisant 2] heeft mishandeld, door met een voertuig op die [verbalisant 2] in te rijden en/of die [verbalisant 2] aan te rijden;
meer subsidiair
in de periode van 7 maart 2024 tot en met 8 maart 2024 in Baarn [verbalisant 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een voertuig op die [verbalisant 2] in te rijden en/of die [verbalisant 2] aan te rijden;
feit 3:
hij op 7 maart 2024 in Baarn opzettelijk 1,69 gram cocaïne heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, in elk geval aanwezig heeft gehad.
feit 4:
in de periode van 7 maart 2024 tot en met 8 maart 2024 in Baarn een voertuig (merk Volkswagen, type Golf) van de Politie (Landelijke Eenheid) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
De volledige tekst van de beschuldiging staat in bijlage I bij dit vonnis.

3.Bewijs en bewezenverklaring

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat kan worden bewezen dat de verdachte de feiten 1 primair, 2 primair, 3 en 4 van de beschuldiging heeft gepleegd.
De standpunten van de officier van justitie worden – voor zover van belang voor de beoordeling – besproken in paragraaf 3.3.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte verzoekt de rechtbank om de verdachte vrij te spreken van feit 1 primair en subsidiair en feit 2 primair en subsidiair van de beschuldiging.
De advocaat van de verdachte voert verschillende verweren over het bewijs. Deze worden - voor zover van belang voor de beoordeling - hierna besproken in paragraaf 3.3.
De advocaat van de verdachte refereert zich ten aanzien van feit 1 meer subsidiair, feit 2 meer subsidiair, feit 3 en feit 4 van de beschuldiging aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Bewijsmiddelen
Voor de leesbaarheid van dit vonnis zijn de bewijsmiddelen opgenomen in bijlage II. De bewijsmiddelen worden alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop zij uitdrukkelijk betrekking hebben.
De rechtbank acht – gelet op de aangehaalde bewijsmiddelen – bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten 1 primair, 2 primair, 3 en 4 van de beschuldiging. De rechtbank legt hieronder verder uit hoe zij tot dit oordeel komt en gaat daarbij in op de relevante verweren van de verdediging.
3.3.2.
Bewijsoverwegingen feiten 1 en 2
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 7 maart 2024 op de carpoolplaats op de Eemweg in Baarn aanwezig was. Hij reed op dat moment in een Volkswagen Caddy met kenteken [kenteken] . Op bovengenoemde dag reden de verdachte en een Mercedes-Benz met kenteken [kenteken] achter elkaar de carpoolplaats op en parkeerden naast elkaar. Omdat de verbalisanten het vermoeden hadden dat er een drugsdeal had plaatsgevonden, besloten zij het voertuig van de verdachte te controleren en een stopteken te geven. Terwijl verbalisant [verbalisant 1] een stopteken gaf, heeft de verdachte de motor gestart en is hij naar achteren gereden. Tijdens het achteruitrijden heeft de verdachte de voorzijde van een politievoertuig aangereden, waarbij hij verbalisant [verbalisant 2] heeft geraakt. Vervolgens heeft verbalisant [verbalisant 1] het bijrijdersportier van de Volkswagen Caddy opengetrokken en daarbij een vuistslag gegeven richting de bijrijder. De verdachte is op dat moment doorgereden, waarbij [verbalisant 1] ten val is gekomen. De verdachte reed vervolgens rakelings langs [verbalisant 1] (op ongeveer 20 cm afstand) de carpoolplaats af. De verbalisanten hebben de Volkswagen Caddy van de verdachte even later klem gereden, waarna de verdachte is aangehouden.
De rechtbank zal - gelet op de volgorde waarin de feiten van de beschuldiging hebben plaatsgevonden - eerst feit 2 (poging tot zware mishandeling van [verbalisant 2] ) bespreken en vervolgens ingaan op feit 1 (poging tot doodslag op [verbalisant 1] ).
Oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 2 primair: poging tot zware mishandeling
De advocaat van de verdachte betwist niet dat de verdachte verbalisant [verbalisant 2] bij het achteruitrijden heeft geraakt, maar hij acht niet bewezen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Op grond van de bewijsmiddelen komt s de rechtbank tot het oordeel dat daarvan wél sprake is.
Opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel
Op basis van het dossier kan niet worden bewezen dat de verdachte willens en wetens op verbalisant [verbalisant 2] is ingereden en daarmee ‘vol’ opzet had om hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Dit neemt echter niet weg dat de verdachte door zijn gedragingen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig als de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging deze aanmerkelijke kans in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verbalisant [verbalisant 2] direct achter het voertuig van de verdachte stond op het moment dat de verdachte achteruit reed. Verbalisant [verbalisant 2] verklaart dat hij de motor hoorde starten, dat hij de achteruitrijverlichting zag oplichten en dat de motor vervolgens toeren begon te maken. Vrijwel direct daarna is het voertuig vanuit stilstand vol achteruit gereden in de richting van [verbalisant 2] . De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij uit paniek en angst handelde en snel weg wilde rijden, omdat hij dacht dat er sprake was van een overval. In dit verband volgt de rechtbank de verdachte niet in zijn verklaring dat hij stapvoets reed. De rechtbank acht de verklaring van de verbalisanten dat het leek alsof het gaspedaal met kracht werd ingetrapt aannemelijk, nu verdachte immers zelf heeft verklaard dat hij uit paniek en angst handelde en snel weg wilde rijden. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat de verdachte met een behoorlijke snelheid achteruit is gereden, waarbij de verdachte verbalisant [verbalisant 2] daadwerkelijk heeft geraakt. Het op deze wijze – met een auto – inrijden op een persoon met een meer dan geringe snelheid, waarbij de desbetreffende persoon tevens daadwerkelijk is geraakt, brengt naar het oordeel van de rechtbank een aanmerkelijke kans met zich dat het slachtoffer daardoor zwaar lichamelijk letsel kan oplopen.
Vervolgens moet de rechtbank onderzoeken of de verdachte wist dat er een aanmerkelijke kans was dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen en of de verdachte die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard, dat wil zeggen op de koop toe heeft genomen. In dit verband neemt de rechtbank in haar overweging mee dat bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. De rechtbank is van oordeel dat de gedraging van de verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht is op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel, dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Door vol achteruit te rijden, terwijl verbalisant [verbalisant 2] achter de auto stond, heeft de verdachte het erop aan laten komen dat verbalisant [verbalisant 2] (tijdig) zou wegspringen. Daarmee heeft de verdachte de aanmerkelijke kans voor lief genomen dat – als dat niet zou gebeuren – verbalisant [verbalisant 2] door de aanrijding, die dan zou zijn gevolgd, zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan verbalisant [verbalisant 2] bewezen.
De verklaringen van de verdachte dat hij niet wist dat hij met politie te maken had en dat hij het stoptransparant niet heeft gezien, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Uit bewijsmiddelen volgt immers dat niet alleen het stoptransparant is aangezet, maar dat de politie ook ‘Politie staan blijven’ heeft geroepen, dat politieagent [verbalisant 3] zijn legitimatiebewijs zichtbaar in zijn handen had, en dat er daarbij oogcontact is geweest tussen de politie en de verdachte.
Dat verbalisant [verbalisant 2] geen zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, is enkel te danken aan zijn eigen handelen door op tijd opzij te springen, waardoor hij de achterzijde van de auto heeft kunnen ontwijken. De rechtbank acht de onder feit 2 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 1 primair: poging tot doodslag
De advocaat van de verdachte stelt dat de verdachte geen opzet heeft gehad op de dood van verbalisant [verbalisant 1] , ook niet in voorwaardelijke zin. De rechtbank is van oordeel dat ook ten aanzien van het onder feit 1 primair ten laste gelegde sprake is geweest van opzet.
Opzet op de dood
De rechtbank stelt vast dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om te oordelen dat de verdachte ‘vol’ opzet heeft gehad om verbalisant [verbalisant 1] van het leven te beroven.
Voorwaardelijk opzet op de dood
Vervolgens is de vraag of er sprake is van opzet in voorwaardelijke zin op de dood van verbalisant [verbalisant 1] . De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat de verdachte, terwijl verbalisant [verbalisant 1] op de grond lag, versneld vooruit is gereden. Daarbij heeft verbalisant [verbalisant 2] verklaard dat de verdachte zijn snelheid verhoogde op het moment dat verbalisant [verbalisant 1] nog voor de auto lag, waarbij de auto van de verdachte opnieuw toeren maakte. De verdachte is met verhoogde snelheid en piepende banden de carpoolplaats afgereden. Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de verdachte in ieder geval met een behoorlijke snelheid in de richting van verbalisant [verbalisant 1] is gereden. Het met een auto - met een behoorlijke snelheid - rijden in de richting van een persoon, brengt naar het oordeel van de rechtbank een aanmerkelijke kans met zich dat het slachtoffer dodelijk letsel oploopt. Dat verbalisant [verbalisant 1] voor de auto op de grond lag, maakte hem in dit geval nog eens extra kwetsbaar, hetgeen maakt dat deze aanmerkelijke kans nog groter moet worden geacht. De enkele omstandigheid dat de precieze snelheid waarmee de verdachte reed niet bekend is, doet daar dan ook niet aan af. De verklaring van de verdachte dat hij verbalisant [verbalisant 1] niet heeft gezien, is volstrekt onlogisch gelet op de positie van de door hem bestuurde auto ten opzichte van verbalisant [verbalisant 1] , waarbij verbalisant [verbalisant 1] in eerste instantie naast de auto stond. De verdachte verklaart ter terechtzitting ook te hebben gezien dat verbalisant [verbalisant 1] de bijrijdersdeur opentrok. Op het moment dat [verbalisant 1] ten val kwam doordat de verdachte optrok, moet de verdachte dan ook hebben geweten dat [verbalisant 1] zich gevaarlijk dichtbij de auto bevond. De verklaring van de verdachte wordt dan ook als ongeloofwaardig terzijde geschoven.
Gelet op de algemene ervaringsregels, mag de wetenschap van de aanmerkelijke kans op het overlijden van verbalisant [verbalisant 1] , bij de verdachte worden verondersteld. Dat de verdachte het ontstaan van dit risico en de mogelijke verwezenlijking ervan ook bewust heeft aanvaard en op de koop toe heeft genomen, leidt de rechtbank af uit het handelen van de verdachte zelf.
Dat verbalisant [verbalisant 1] het er levend van af heeft gebracht, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook te danken aan zijn eigen reactie: hij is op tijd uit de rijrichting gekropen, waardoor de verdachte niet over [verbalisant 1] heen is gereden, maar langs hem op ongeveer 20 centimeter afstand. Aan de hand van het voorgaande acht de rechtbank de onder feit 1 ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
feit 1:
op 7 maart 2024 te Baarn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [verbalisant 1] , opzettelijk van het leven te beroven,
- met verhoogde toeren, snel op te trekken, en
- met snelheid, zijn voertuig in de richting van [verbalisant 1] te bewegen,
terwijl die [verbalisant 1] op de grond lag voor het voertuig, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2:
op 7 maart 2024 te Baarn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [verbalisant 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een voertuig vanuit stilstand hard is gaan rijden en op die [verbalisant 2] heeft ingereden en die [verbalisant 2] heeft aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 3:
op 7 maart 2024 te Baarn, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, ongeveer 1,69 gram, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 4:
op 7 maart 2024 te Baarn, opzettelijk en wederrechtelijk een voertuig (merk Volkswagen, type Golf), die geheel of ten dele aan Politie (Landelijke Eenheid), toebehoorde heeft beschadigd.
De rest van de tekst van de beschuldiging kan niet worden bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De taal- en/of schrijffouten die in de tekst van de beschuldiging voorkomen zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Dit benadeelt de verdachte niet.

4.Kwalificatie en strafbaarheid

4.1
KwalificatieDe bewezen feiten leveren de volgende strafbare feiten op:
feit 1:
poging tot doodslag;
feit 2:
poging tot zware mishandeling;
feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 4:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
4.2
Strafbaarheid feiten en de verdachteDe feiten en de verdachte zijn strafbaar.
5. Straf
5.1.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie eist dat de verdachte wordt veroordeeld tot:
- een gevangenisstraf van 2,5 jaar, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar;
- een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen (rijontzegging) van 20 maanden.
5.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte verzoekt de rechtbank om bij de bepaling van de straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De advocaat van de verdachte voert aan dat artikel 63 Sr van toepassing is. Verder verzoekt de advocaat van de verdachte bij de bepaling van de straf een gevangenisstraf gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis op te leggen of eventueel een taakstraf van maximale duur.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank legt aan de verdachte een gevangenisstraf op. Bij het bepalen van deze straf houdt de rechtbank rekening met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder de verdachte deze feiten heeft gepleegd. Ook kijkt de rechtbank naar het strafblad van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden.
Ernst en omstandigheden van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door met een auto achteruit op verbalisant [verbalisant 2] in te rijden. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door met diezelfde auto in de richting van verbalisant [verbalisant 1] te rijden, terwijl verbalisant [verbalisant 1] op de grond lag. De verdachte heeft door zijn handelen de veiligheid en gezondheid van de verbalisanten in het geding gebracht. De rechtbank rekent de verdachte zijn handelingen zwaar aan, omdat de verbalisanten bezig waren met het uitvoeren van hun publieke taak, namelijk het handhaven van de openbare orde en veiligheid en het opsporen van strafbare feiten. Uit het dossier en het verhandelde op de zitting blijkt ook dat de verdachte op enig moment wist dat het om verbalisanten ging. In plaats van gevolg te geven aan hun aanwijzingen, heeft hij er bewust voor gekozen om zich op deze manier te onttrekken aan de situatie. Uit het handelen van de verdachte blijkt dat hij telkens zijn eigen belang om weg te komen van de carpoolplaats, voorop heeft gesteld. Dergelijke handelingen zijn niet alleen gevaarlijk, maar ondermijnen ook de rechtsorde en het gezag van de politie. Het incident heeft een grote impact gehad op verbalisant [verbalisant 1] , zo blijkt uit de toelichting op de namens hem ingediende vordering tot schadevergoeding. De rechtbank rekent dit alles de verdachte als bijzonder kwalijk aan. Door zijn handelen heeft de verdachte daarnaast schade toebracht aan politie-eigendom door met de achterzijde van zijn auto tegen de voorzijde van een dienstvoertuig aan te rijden.
De verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan cocaïnehandel. Cocaïne is een harddrug die schadelijk is voor de gezondheid en die bovendien sterk verslavend is. Daarnaast ontstaat door de handel in harddrugs schade en overlast voor de samenleving. De rechtbank neemt dit de verdachte kwalijk.
Strafblad
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op de inhoud van het strafblad van de verdachte (volgens het uittreksel uit de justitiële documentatie van 25 april 2025). Daaruit blijkt dat de verdachte eerder voor een Opiumdelict is veroordeeld. Dit weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee.
Strafkader
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de feiten die de verdachte heeft gepleegd de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur eist. Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf heeft de rechtbank ook gelet op de straffen die doorgaans bij een poging doodslag en een poging zware mishandeling worden opgelegd en die hun weerslag (deels, namelijk voor zware mishandeling) hebben gevonden in de oriëntatiepunten voor de strafoplegging van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Strafverzwarend weegt de rechtbank mee dat het gaat om geweld tegen de politie dat bovendien drugsgerelateerd is.
Gelet hierop vindt de rechtbank passend en geboden de oplegging van een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het voorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf is bedoeld om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen.
De rechtbank wijkt af van de eis van de officier van justitie ten aanzien van het opleggen van een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen, omdat uit het dossier niet is gebleken dat de verdachte met zijn handelen in algemene zin een gevaar heeft veroorzaakt voor verkeersdeelnemers.
De gevangenisstraf zal ten uitvoer worden gelegd binnen de penitentiaire inrichting, totdat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma.

6.In beslag genomen voorwerpen

Volgens de
‘Lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen’van 25 april 2025 is beslag gelegd op een geldbedrag van € 535,- met goednummer 3310711.
6.1.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert verbeurdverklaring van het geldbedrag.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte verzoekt om teruggave van het geldbedrag aan de verdachte.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank constateert dat niet is gebleken dat de verdachte het in beslag genomen geldbedrag heeft verdiend met cocaïnehandel (feit 3). De rechtbank is van oordeel dat de verdachte en niemand anders redelijkerwijs als rechthebbende van het geldbedrag moet worden beschouwd. De rechtbank oordeelt daarom dat het in beslag genomen geldbedrag aan de verdachte moet worden teruggegeven.

7.Vordering benadeelde partij

7.1.
Vordering van de benadeelde partij
[verbalisant 1] heeft zich gesteld als benadeelde partij en heeft de rechtbank gevraagd om de verdachte te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 6.589,87 voor feit 1, vermeerderd met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit een vergoeding van € 3.389,87 voor materiële schade en een vergoeding van €3.200,- voor immateriële schade (smartengeld).
De materiële schade bestaat uit de volgende onderdelen:
- € 615,- + € 2.050,- aan huishoudelijke kosten;
- € 385,- aan eigen risico voor het jaar 2024;
- € 161,61 aan eigen risico voor het jaar 2025;
- € 89,85 aan drie maanden sportschoolcontributie;
- € 88,41 aan drie maanden waterpolo.
Verder verzoekt de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat zowel de gevorderde materiële schade als de immateriële schade moeten worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte stelt zich primair op het standpunt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering, gelet op de door hem bepleite vrijspraak voor het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde.
Subsidiair stelt de advocaat van de verdachte zich ten aanzien van de gevorderde materiële schade op het standpunt dat de kosten voor de sportschoolcontributie (€ 89,85,-) en de huishoudelijke kosten (€ 615,- + € 2025,-) onvoldoende zijn onderbouwd en dat dit gedeelte van de vordering om die reden moet worden afgewezen. Daarnaast moet volgens de advocaat de gevorderde immateriële schade gematigd worden, omdat het slachtoffer daar geen medische of psychische onderbouwing van heeft gegeven.
7.4.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Huishoudelijke kosten
De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van de huishoudelijke kosten (€ 2.665,-) toewijzen, omdat op grond van het dossier en het onderzoek op de zitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder
1 primair bewezenverklaarde voor het gevorderde bedrag. De rechtbank merkt daarbij op dat deze kosten in overeenstemming zijn met de Letselschade Richtlijn Huishoudelijke Hulp.
Eigen risico
De rechtbank is van oordeel dat het eigen risico van 2024 (€ 385,-) en dat van 2025
(€ 161,61) voldoende zijn onderbouwd en namens de verdachte niet zijn betwist. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde. De rechtbank wijst de vordering tot vergoeding van de kosten eigen risico toe.
Kosten sporten
De gevorderde vergoeding vanwege het niet kunnen sporten (€ 178,26), die bestaat uit drie maanden sportschoolcontributie (€ 89,85) en de kosten voor drie maanden waterpolo (€ 88,41), is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Zo zitten er geen nota’s van de contributie bij het verzoek, zodat de rechtbank deze gestelde schade niet kan controleren. De rechtbank bepaalt daarom dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in dit deel van de vordering. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering eventueel aan de burgerlijke rechter voorleggen.
Conclusie
De rechtbank zal de huishoudelijke kosten (€ 2.665,-) en het eigen risico van 2024 en 2025 (€ 546,61) toewijzen. De benadeelde partij zal ten aanzien van de schadepost ‘kosten sporten’ niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
Immateriële schade
De rechtbank stelt voorop dat als schade, die het gevolg is van een onrechtmatige daad, een nadeel omvat dat niet uit vermogensschade bestaat, de benadeelde op grond van artikel 6:106 lid 1, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Dat kan als de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op ‘andere wijze’ in zijn persoon is aangetast. De rechtbank begrijpt dat de vordering van de benadeelde partij in dit geval op deze laatste grondslag is gebaseerd.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in ieder geval sprake is als het slachtoffer geestelijk letsel (psychische schade) heeft opgelopen. Het bestaan van geestelijk letsel moet naar objectieve maatstaven worden vastgesteld. Als geestelijk letsel niet kan worden vastgesteld, kan de aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ volgen uit de aard en de ernst van de normschending (het strafbare feit) en de gevolgen daarvan. De gevolgen moeten met concrete gegevens worden onderbouwd. In uitzonderlijke situaties kunnen de nadelige gevolgen voor het slachtoffer zó voor de hand liggen dat ook zonder nadere onderbouwing kan worden aangenomen dat sprake is van een aantasting in de persoon.
In dit geval heeft de normschending eruit bestaan dat de verdachte met snelheid met een Volkswagen Caddy in de richting van de benadeelde partij heeft gereden, terwijl de benadeelde partij op de grond lag. De benadeelde partij kon ternauwernood voorkomen dat hij door de verdachte werd aangereden door net op tijd uit de rijrichting te kruipen. Had hij dat niet gedaan dan bestond de aanmerkelijke kans dat hij de aanrijding niet had overleefd. De verdachte heeft door zijn handelen de gezondheid en veiligheid van het slachtoffer ernstig in gevaar gebracht. Gelet op de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde, is de rechtbank van oordeel dat hij door het strafbare feit op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De benadeelde partij heeft voldoende concrete gegevens overgelegd waaruit de ernst van de gevolgen blijkt. Hij heeft de eerste weken na het incident niet kunnen werken op straat, heeft enige tijd slecht geslapen, en heeft gevoelens van pijn en boosheid ervaren ten gevolge van het incident. Het incident heeft veel impact op hem gehad. Daarnaast bestaat er onzekerheid over het volledige herstel van zijn pols.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat vastgesteld kan worden dat sprake is van door de benadeelde partij geleden immateriële schade, die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit en die voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit, de gevolgen hiervan voor de benadeelde partij en de bedragen die in soortgelijke zaken als schadevergoeding worden toegekend, acht de rechtbank een vergoeding van een bedrag van € 3.200,- billijk. De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij daarom geheel toe.
Wettelijke rente
De rechtbank wijst dus een totaalbedrag van € 6.411,61 toe, bestaande uit € 3.211,61 aan materiële schade en € 3.200,- aan immateriële schade. Dit bedrag wordt vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf 7 maart 2024 ten aanzien van de immateriële schade (de datum waarop de schade is ontstaan) en vanaf 21 mei 2025 ten aanzien van de materiële schade (datum vordering benadeelde partij) tot de dag dat de verdachte de schadevergoeding volledig heeft betaald.
De verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
SchadevergoedingsmaatregelAls extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 6.411,61, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 7 maart 2024 ten aanzien van de immateriële schade (de datum waarop de schade is ontstaan) en vanaf 21 mei 2025 ten aanzien van de materiële schade (datum vordering benadeelde partij) tot de dag dat de verdachte de schadevergoeding volledig heeft betaald.
Als de verdachte de schade vergoeding niet (volledig) betaalt, kan gijzeling van de verdachte worden toegepast voor de duur van 67 dagen. Toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting ten behoeve van de benadeelde partij niet op.

10.Toegepaste wetsartikelen

De opgelegde straf en beslissing op het beslag zijn gebaseerd op de volgende wetsartikelen:
  • artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 63, 287, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht;
  • artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat de verdachte feit 1 primair, feit 2 primair, feit 3 en feit 4 heeft
gepleegd, zoals hierboven in paragraaf 3.4 is omschreven;
- verklaart het overige dat in de beschuldiging staat niet bewezen en spreekt hem daarvan
vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in paragraaf 4.1
is vermeld;
strafbaarheid verdachte
- verklaart de verdachte strafbaar voor het onder feit 1 primair, feit 2 primair, feit 3 en feit 4
bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast;
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
beslag(
feit 4)
- gelast de teruggave aan de verdachte van het inbeslaggenomen goed, zoals weergegeven op de beslaglijst, te weten:
 € 535,-, € 535,-, goednummer: 3310711;
vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [verbalisant 1] (feit 1, primair)
- wijst de vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1] gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 6.411,61,bestaande uit € 3.211,61 aan materiële schade en € 3.200,- aan immateriële schade;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan [verbalisant 1] van het toegewezen bedrag, te weten € 6.411,61, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 maart 2024 ten aanzien van de immateriële schade (de datum waarop de schade is ontstaan) en vanaf 21 mei 2025 ten aanzien van de materiële schade (datum vordering benadeelde partij) tot de dag dat de verdachte de schadevergoeding volledig heeft betaald;
- verklaart de benadeelde partij [verbalisant 1] voor wat betreft het overige (de materiële schadepost ‘kosten sporten’ (€ 178,26)) niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt de verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op ten behoeve van [verbalisant 1] aan de Staat
€ 6.411,61 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 maart 2024 ten aanzien van de immateriële schade (de datum waarop de schade is ontstaan) en vanaf 21 mei 2025 ten aanzien van de materiële schade (datum vordering benadeelde partij) tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 67 dagen gijzeling;
- bepaalt dat de verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Reitsma, voorzitter, mr. S.M. van Lieshout en
mr. G. Boonzaaijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Satumalaij en mr. M.J. den Haan, griffiers, en is in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2025.
Bijlage I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is bij nadere omschrijving van de tenlastelegging ten laste gelegd dat:
1
hij in de periode van 7 maart 2024 tot en met 8 maart 2024 te Baarn, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [verbalisant 1] , opzettelijk van het leven te beroven,
- met verhoogde toeren, snel op te trekken, en/of
- met snelheid, zijn voertuig in de richting van [verbalisant 1] te bewegen, en/of
- op die [verbalisant 1] in te rijden,
terwijl die [verbalisant 1] op de grond lag voor het voertuig, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in de periode van 7 maart 2024 tot en met 8 maart 2024 te Baarn, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [verbalisant 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen:
- met verhoogde toeren, snel op te trekken, en/of
- met snelheid, zijn voertuig in de richting van [verbalisant 1] te bewegen, en/of
- op die [verbalisant 1] in te rijden,
terwijl die [verbalisant 1] op de grond lag voor het voertuig, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij in de periode van 7 maart 2024 tot en met 8 maart 2024 te Baarn, althans in Nederland, [verbalisant 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door:
- met verhoogde toeren, snel op te trekken, en/of
- met snelheid, zijn voertuig in de richting van [verbalisant 1] te bewegen, en/of
- op die [verbalisant 1] in te rijden, terwijl die [verbalisant 1] op de grond lag voor het
voertuig;
2
hij in de periode van 7 maart 2024 tot en met 8 maart 2024 te Baarn, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [verbalisant 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een voertuig vanuit stilstand hard is gaan rijden en/of op die [verbalisant 2] heeft ingereden en/of die [verbalisant 2] heeft aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in de periode van 7 maart 2024 tot en met 8 maart 2024 te Baarn, althans in Nederland, [verbalisant 2] heeft mishandeld door met een voertuig op die [verbalisant 2] in te rijden en/of die [verbalisant 2] aan te rijden;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij in de periode van 7 maart 2024 tot en met 8 maart 2024 te Baarn, althans in Nederland, [verbalisant 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een voertuig op die [verbalisant 2] in te rijden en/of die [verbalisant 2] aan te rijden;
3
hij op, of omstreeks, 7 maart 2024 te Baarn, althans in Nederland, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 1,69 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4
hij in de periode van 7 maart 2024 tot en met 8 maart 2024 te Baarn, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een voertuig (merk Volkswagen, type Golf), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Politie (Landelijke Eenheid), in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Bijlage II: Bewijsmiddelen [1]
Feit 3 en feit 4
De verdachte bekent dat hij de feiten 3 en 4 van de beschuldiging, namelijk, kort gezegd, de cocaïnehandel en de beschadiging van het voertuig van de politie, heeft gepleegd, zodat deze bewezen zijn verklaard. Door hem of zijn advocaat is ook niet om vrijspraak van die feiten gevraagd. In die situatie hoeft de rechtbank de inhoud van de bewijsmiddelen niet op te schrijven. De rechtbank noemt daarom alleen de bewijsmiddelen waarop zij haar oordeel baseert:
feit 3
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 23 juli 2025;
- een geschrift, zijnde een rapport identificatie van drugs van het Nederlands Forensisch Instituut van 10 april 2024; [2]
feit 4
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 23 juli 2025;
- een proces-verbaal van aangifte van [aangever] , namens de Landelijke Eenheid. [3]
Feit 1 en feit 2
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 23 juli 2025, inhoudende:
Ik reed op 7 maart 2024 in mijn Volkswagen Caddy op de carpoolplaats in Baarn. Ik wilde snel wegrijden van de carpoolplaats.
Een proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] , [verbalisant 1] , [verbalisant 3] en [aangever] van 8 maart 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik zag dat [verbalisant 1] nog op de grond lag en probeerde opzij te kruipen. Ik hoorde het voertuig toeren maken met de motor. Ik zag dat [verbalisant 1] nog voor het voertuig lag. Ik zag dat de bestuurder naar mij keek. Ik hoorde dat het voertuig met verhoogde toeren vooruit reed. Ik zag dat [verbalisant 1] net op tijd weg kon kruipen, zodat hij op een haar na (+/- 20 centimeter) niet door de auto werd geraakt. Wij hoorden dat het voertuig met piepende banden wegreed. [4]
Een proces-verbaal van aangifte van [verbalisant 1] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 7 maart 2024 te Baarn rijdt de bestuurder versneld vooruit, waarbij ik ten val kom en over de grond kom te rollen. Ik zag de Volkswagen Caddy met hele hoge snelheid van mij afrijden. [5]
Een proces-verbaal van aangifte van [verbalisant 2] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik stond op een meter afstand achter het voertuig, toen ik de motor hoorde starten. Ik hoorde de auto toeren maken. Ik zag het voertuig achteruit op mij afkomen. Ik sprong opzij en kon de achterzijde net ontwijken. Doordat de auto scherp en hard instuurde kwam de auto met de zijkant tegen mij aan en werd ik opzij geduwd. [6]
Een proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] en [verbalisant 1] van 8 maart 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het voertuig stond stil en is vanuit stilstand vol naar achter gereden, alsof het gaspedaal krachtig werd ingetrapt gezien het geluid van toeren welke door de motor van het voertuig werden geproduceerd. [7]

Voetnoten

2.Pagina 58.
3.Pagina 75.
4.Pagina 21.
5.Pagina 71-72.
6.Pagina 48.
7.Pagina 45.