ECLI:NL:RBMNE:2025:4201

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 augustus 2025
Publicatiedatum
6 augustus 2025
Zaaknummer
C/16/595930 / KL ZA 25-160
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over het gebruik van filmmateriaal en vertrouwelijke informatie in documentaireproductie

In deze kort geding procedure vorderen eisers, bestaande uit een natuurlijke persoon en een besloten vennootschap, een verbod voor gedaagde, een filmmaker, om beelden van eiser openbaar te maken of te exploiteren. Eisers vrezen dat bepaalde beelden schadelijk zijn voor de naam en reputatie van eiser. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vordering van eisers om gedaagde te verbieden de beelden te gebruiken, wordt toegewezen. Gedaagde hoeft de beelden niet aan eisers te verstrekken, omdat daarvoor een juridische grondslag ontbreekt. Tevens wordt gedaagde bevolen om geen medische informatie over eiser te verspreiden, in lijn met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De tegenvordering van gedaagde om eiser te bevelen een mediationprocedure te starten, wordt afgewezen. De voorzieningenrechter benadrukt dat mediation een vrijwillig proces is en dat gedaagde zelf een mediationprocedure kan starten. De uitspraak is gedaan op 8 augustus 2025.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/595930 / KL ZA 25-160
Vonnis in kort geding van 8 augustus 2025
in de zaak van

1.[eisende partij sub 1] ,

wonend in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [eisende partij sub 1] ,
2.
[eisende partij sub 2] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in (voorwaardelijke) reconventie,
hierna samen te noemen: [eisende partij c.s.] ,
advocaat: mrs. P. de Leeuwe en J.A. Schaap,
tegen
[gedaagde]handelend onder de naam
[handelsnaam],
kantoorhoudend in [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in (voorwaardelijke) reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaten: mrs. M.T.M. Koedooder en V.F. den Hollander.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 16 juli 2025 met producties 1 tot en met 8;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 16;
- de akte met eiswijziging in conventie van [eisende partij c.s.] ;
- de op 15 juli 2025 overgelegde ongenummerde productie van [eisende partij c.s.]
1.2.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling hebben partijen brieven aan de griffie van deze rechtbank gestuurd over een verzoek van [gedaagde] om de mondelinge behandeling te verplaatsen en over twee verzoeken van [eisende partij c.s.] om de mondelinge behandeling achter gesloten deuren te laten plaatsvinden en [gedaagde] – kortgezegd – een spreekverbod op te leggen. De brief van 7 juli 2025 van [eisende partij c.s.] en van 4 juli 2025 en 15 juli 2025 van [gedaagde] maken onderdeel uit van het procesdossier.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft op 16 juli 2025 op grond van artikel 28 lid 1 onder b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) bepaald dat het partijen verboden is om aan derden mededelingen te doen over gegevens uit deze procedure.
1.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 juli 2025. [eisende partij sub 1] is mede namens [eisende partij sub 2] B.V. verschenen en hij is bijgestaan door mr. De Leeuwe en mr. Schaap. [gedaagde] is verschenen en hij is bijgestaan door mr. Koedooder en mr. Den Hollander.
1.5.
Het verzoek van [eisende partij c.s.] om deze zaak achter gesloten deuren te behandelen is aan het begin van de mondelinge behandeling achter gesloten deuren met partijen besproken. De voorzieningenrechter heeft op grond van artikel 27 lid 1 sub c Rv bepaald dat de zaak gedeeltelijk achter gesloten deuren wordt behandeld in verband met de bescherming van medische gegevens van [eisende partij sub 1] en zijn familie. Nadat de stellingen van [eisende partij c.s.] over die gegevens met partijen zijn besproken is de mondelinge behandeling in het openbaar voortgezet.
1.6.
De spreekaantekeningen die de advocaten hebben voorgelezen zijn aan het dossier toegevoegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat tijdens de mondelinge behandeling met partijen besproken is.
1.7.
Ten slotte heeft de voorzieningenrechter bepaald dat vandaag het vonnis wordt uitgesproken en dat het spreekverbod van partijen (zie rechtsoverweging 1.3) tot vandaag wordt verlengd.

2.De kern van de zaak

2.1.
[gedaagde] is filmmaker en heeft in 2023 en 2024 het leven van [eisende partij sub 1] gefilmd. Tussen partijen is een geschil ontstaan en [eisende partij c.s.] vreest dat [gedaagde] de filmopnames zonder zijn toestemming openbaar zal maken of zal exploiteren. Volgens [eisende partij c.s.] zal het gebruik van bepaalde beelden zijn naam en reputatie schaden. Daarom vordert [eisende partij c.s.] – kortgezegd – om [gedaagde] te verbieden het filmmateriaal te gebruiken en [gedaagde] te bevelen geen vertrouwelijke informatie openbaar te maken. Die vorderingen worden gedeeltelijk toegewezen. [eisende partij c.s.] vraagt ook om [gedaagde] te bevelen het filmmateriaal aan hem te verstrekken. Die vordering wordt afgewezen.
2.2.
[gedaagde] heeft (voorwaardelijke) tegenvorderingen ingesteld. [gedaagde] vraagt de voorzieningenrechter om [eisende partij c.s.] te gebieden binnen veertien dagen een mediationprocedure te starten om hun geschil op te lossen. Die vordering wordt afgewezen. Als de voorzieningenrechter de vordering van [eisende partij c.s.] tot afgifte van het filmmateriaal toewijst, vraagt [gedaagde] om [eisende partij c.s.] te gebieden – kortgezegd – geen gebruik te maken van het filmmateriaal. Omdat die vordering van [eisende partij c.s.] wordt afgewezen, hoeft deze voorwaardelijke tegenvordering van [gedaagde] niet behandeld te worden.

3.De beoordeling

in conventie
[eisende partij c.s.] heeft een spoedeisend belang bij zijn vorderingen
3.1.
In een kortgedingprocedure is het nodig dat sprake is van een spoedeisend belang. Dat betekent dat de eisende partij op korte termijn een beslissing nodig heeft van de voorzieningenrechter en de beslissing in een bodemprocedure niet kan afwachten.
3.2.
[eisende partij c.s.] heeft een spoedeisend belang bij zijn vorderingen. Beide partijen zijn het erover eens dat de beelden die [gedaagde] van [eisende partij sub 1] heeft gemaakt niet onbeperkt houdbaar zijn. In een brief van 16 juni 2025 heeft [gedaagde] geschreven dat als partijen geen schikking bereiken, hij de gereed gekomen documentaire zo spoedig mogelijk zal verkopen of exploiteren. In de conclusie van antwoord van deze zaak staat dat als [gedaagde] geen schadevergoeding van [eisende partij c.s.] krijgt, het verkopen van delen van de opnamen zijn enige mogelijkheid is om aan zijn schadebeperkingsplicht te voldoen. Weliswaar heeft [gedaagde] op 18 juli 2025 een verklaring getekend waarin staat dat hij zich – kortgezegd – voor een periode van zes maanden zal onthouden van het openbaar maken van beelden en het verspreiden van privacygevoelige informatie van [eisende partij sub 1] , maar die verklaring neemt de spoedeisendheid van [eisende partij c.s.] bij zijn vorderingen niet weg. Het is namelijk niet te verwachten dat in een nog niet aanhangig gemaakte bodemprocedure binnen zes maanden vonnis zal worden gewezen.
De voorzieningenrechter is bevoegd om deze zaak te behandelen
3.3.
Volgens [gedaagde] is de voorzieningenrechter onbevoegd om van dit geschil kennis te nemen, omdat in de samenwerkingsovereenkomst staat dat geschillen in eerste instantie aan een mediator moeten worden voorgelegd. Daarin wordt hij niet gevolgd. De Hoge Raad heeft overwogen dat een mediationclausule niet mag worden toegepast als toepassing tot gevolg zou hebben dat het recht van partijen op toegang tot de rechter, dat mede wordt gewaarborgd op grond van artikel 6 EVRM, op onaanvaardbare wijze wordt aangetast. De Hoge Raad overweegt verder dat de rechter op verzoek van partijen kan beslissen de zaak aan te houden om partijen hun verplichtingen uit hoofde van de mediationclausule na te laten komen (Hoge Raad 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1078). Vanwege de spoedeisendheid en het karakter van een kortgedingprocedure zal de voorzieningenrechter deze zaak niet aanhouden.
De samenwerking tussen partijen
3.4.
Vanaf 2023 heeft [gedaagde] het leven van [eisende partij sub 1] gefilmd. Aanvankelijk zijn daarover geen schriftelijke afspraken vastgelegd. In juni 2024 ging [gedaagde] met [eisende partij sub 1] mee naar Canada, waar [eisende partij sub 1] moest zijn vanwege opnamen voor een televisieserie. Voor vertrek heeft [gedaagde] op 3 juni 2024 een document met de titel ‘samenwerkingsovereenkomst’ (hierna: de samenwerkingsovereenkomst) aan de schoonzus van [eisende partij sub 1] , [A] gestuurd. Die samenwerkingsovereenkomst is niet getekend of gefinaliseerd. Weliswaar staat [holding] B.V. als ‘Partij 1’ in de samenwerkingsovereenkomst genoemd, maar het is tussen partijen niet in geschil dat deze vennootschap niet bestaat. Uit productie 1 van de zijde van [gedaagde] blijkt dat [eisende partij sub 2] B.V. enig aandeelhouder en bestuurder is van enkele aan [eisende partij sub 1] verbonden vennootschappen en feitelijk dus de holding van de “ [eisende partij sub 1] vennootschappen” is. Partijen zijn het erover eens dat [eisende partij sub 1] en [gedaagde] de afspraken zijn overeengekomen die in de samenwerkingsovereenkomst zijn vastgelegd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eisende partij sub 2] B.V. deze overeenkomst formeel is aangegaan als contractspartij. De overeenkomst gaat over opnamen van (het leven van) [eisende partij sub 1] zelf, die om die reden ook als partij in deze procedure kan optreden.
3.5.
In artikel 1 van de samenwerkingsovereenkomst staat het doel van de samenwerking als volgt omschreven:
“De samenwerking tussen Partij 1[toevoeging voorzieningenrechter: [holding] B.V.]
en Partij 2[toevoeging voorzieningenrechter: [gedaagde] ]
is gericht op de eenmalige productie van een pilot aflevering over [naam] , ook bekend als [eisende partij sub 1] , met de bedoeling om te komen tot de verkoop van een dergelijk format aan een commerciële zender, omroep of streamer platform.
De pilot is een max. 50 min durende proefaflevering waarin het concept van een inhoudelijk en boeiend programma voor een docu/serie wordt getoetst. De beelden van deze proefaflevering kunnen worden hergebruikt in deze toekomstige docu- of realityserie.
Indien deze pilot leidt tot de productie van een serie en het bestaande format wordt
doorontwikkeld, worden er nieuwe afspraken gemaakt en wanneer nodig nieuwe contracten opgesteld door bovengenoemde beide partijen.”
3.6.
In artikel 4 van de samenwerkingsovereenkomst staat onder meer:
“• Beide partijen hebben 50/50 zeggenschap in welke beelden er worden verkocht aan een co-productiebedrijf in het verder ontwikkelen van een docu- en/of realityserie.
• De rechten van de beelden die in de pilot worden gebruikt vallen voor 50% onder Partij 1 en 50% onder Partij 2.
• Portrettering van personen gelieerd aan Partij 1 gebeurt in samenspraak en goed overleg met Partij 2.”
3.7.
[gedaagde] meent dat de samenwerking van partijen gericht was op het maken van een documentaire over het leven van [eisende partij sub 1] om dat aan derde partijen te verkopen. Daarin wordt hij niet gevolgd. In de samenwerkingsovereenkomst staat expliciet dat de samenwerking gericht is op een eenmalige productie van een proefaflevering en dat de beelden die voor de proefaflevering zijn gemaakt kunnen worden hergebruikt in een toekomstige documentaire of realityserie. De proefaflevering is bedoeld om professionele partijen te interesseren en mee te laten financieren voor een documentaire die aan het publiek getoond zou worden, aldus [gedaagde] . Verder staat in de samenwerkingsovereenkomst dat partijen nieuwe afspraken met elkaar maken als de proefaflevering zou leiden tot de productie van een serie en het bestaande format zou worden doorontwikkeld. Dat partijen na het opstellen van de samenwerkingsovereenkomst nieuwe afspraken hebben gemaakt om een gehele documentaire over het leven van [eisende partij sub 1] te maken (en te verkopen) is niet gebleken.
Niet aannemelijk geworden dat de samenwerkingsovereenkomst is geëindigd
3.8.
Partijen verschillen van mening of de samenwerkingsovereenkomst is geëindigd. Op 2 juni 2025 heeft de advocaat van [eisende partij c.s.] een brief aan [gedaagde] gestuurd waarin staat dat [eisende partij c.s.] een groot bedrag heeft betaald, maar dat afgesproken deadlines keer op keer door [gedaagde] niet worden gehaald en dat na elf maanden nog niets is opgeleverd. Verder staat in de brief dat de samenwerkingsovereenkomst per direct ontbonden wordt en [eisende partij c.s.] recht heeft op terugbetaling van het bedrag dat hij voor de documentaire aan [gedaagde] heeft betaald.
3.9.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het onvoldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de samenwerkingsovereenkomst en dat de overeenkomst door de brief van 2 juni 2025 rechtsgeldig is ontbonden. In de samenwerkingsovereenkomst is geen deadline overeengekomen wanneer de proefaflevering uiterlijk gereed moet zijn. Weliswaar heeft [gedaagde] in een e-mailbericht van 3 juni 2024 geschreven dat het opleveren van een proefaflevering in september 2024 al aan de late kant zou zijn, maar dat e-mailbericht is geschreven voordat partijen naar Canada zijn vertrokken voor filmopnames van [eisende partij sub 1] voor een televisieserie. Tijdens die filmopnames heeft [eisende partij sub 1] zijn been gebroken. Door het gebroken been van [eisende partij sub 1] en de nasleep daarvan had de documentaire over [eisende partij sub 1] volgens [gedaagde] geen goed en positief einde. Dat is door [eisende partij sub 1] niet weersproken. In de eerste maanden van 2025 heeft [eisende partij sub 1] zijn medewerking nog verleend aan nieuwe filmopnames en aanvullende beelden aan [gedaagde] verstrekt. Het is niet gebleken dat partijen een deadline met elkaar hebben afgesproken wanneer de proefaflevering uiterlijk gereed moest zijn. Weliswaar stelt [eisende partij sub 1] dat hij in een gesprek van februari 2025 tegen [gedaagde] heeft gezegd dat de uitzending op 27 maart 2025 van de laatste aflevering van een televisieserie waarin [eisende partij sub 1] acteert de laatste kans zou zijn om de proefaflevering op te leveren, maar het blijkt nergens uit dat partijen overeenstemming hebben bereikt over het stellen van die deadline. Het is daarom niet gebleken dat [gedaagde] een overeengekomen deadline niet heeft gehaald en hij daarom tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de samenwerkingsovereenkomst. Het is niet aan [eisende partij c.s.] om eenzijdig deadlines te stellen wanneer een product gereed moet zijn.
[eisende partij c.s.] kan zich verzetten tegen het gebruiken en openbaar maken van de beelden
3.10.
Voor de vraag of [eisende partij c.s.] zich kan verzetten tegen het gebruiken of openbaar maken van de beelden die [gedaagde] heeft gemaakt, is het in de eerste plaats van belang of partijen daar afspraken met elkaar over hebben gemaakt. Partijen verschillen daarover van mening. [eisende partij c.s.] stelt dat [gedaagde] zijn leven mocht filmen onder de voorwaarde dat [eisende partij c.s.] zeggenschap had over welke beelden gebruikt zouden worden. Volgens [gedaagde] heeft [eisende partij c.s.] geen inspraak op het vertonen van de beelden bedongen.
3.11.
In de samenwerkingsovereenkomst staat het volgende. De rechten van de beelden die in de proefaflevering worden gebruikt, zijn gelijkelijk over partijen verdeeld. De beelden van de proefaflevering kunnen worden hergebruikt in een toekomstige documentaire of een realityserie. Als er een documentaire of een serie wordt gemaakt, hebben partijen ieder voor 50% zeggenschap over welke beelden worden verkocht aan een co-productiebedrijf.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moeten deze afspraken zo uitgelegd worden dat [eisende partij c.s.] zeggenschap heeft over welke beelden worden gebruikt. Moeilijk valt in te zien dat [eisende partij c.s.] geen zeggenschap zou hebben over beelden die voor een proefaflevering worden gebruikt, maar wel zeggenschap zou hebben over de beelden die aan het co-productiebedrijf zouden worden verkocht. De proefaflevering is namelijk de basis voor het product dat aan een co-productiebedrijf wordt verkocht. Dat [eisende partij c.s.] zeggenschap zou hebben is ook geen ongebruikelijke situatie in de onderhavige rechtsverhouding tussen partijen. In een normale situatie zou [eisende partij sub 1] het filmwerk met [gedaagde] hebben bekeken en zouden beelden in goed overleg worden geschrapt of toegevoegd, aldus [gedaagde] . De vordering van [eisende partij c.s.] om [gedaagde] te verbieden de beelden die vanaf 2023 in het kader van een proefaflevering over [eisende partij sub 1] zijn gemaakt te gebruiken zal daarom worden toegewezen.
[gedaagde] hoeft het beeldmateriaal niet aan [eisende partij c.s.] te verstrekken
3.12.
[eisende partij c.s.] vordert afgifte van al het beeldmateriaal dat ten behoeve van de documentaire is gemaakt op grond van artikel 194 en 196 Rv. [eisende partij c.s.] stelt dat hij een groot belang heeft om te weten welke beelden [gedaagde] heeft en hoe deze beelden in de documentaire zijn verwerkt.
3.13.
Als de wederpartij niet meewerkt aan een buitengerechtelijk inzageverzoek en inmiddels een bodemprocedure aanhangig is, kan de rechter die de hoofdzaak behandelt de wederpartij op grond van artikel 194 en 195 Rv bevelen om inzage in de verzochte gegevens te geven. Deze kortgedingprocedure loopt vooruit op een bodemprocedure, waardoor [eisende partij c.s.] niet-ontvankelijk is in zijn inzagevordering op grond van artikel 194 en 195 Rv.
3.14.
Een voorlopige bewijsverrichting kan op grond van artikel 196 Rv voorafgaand aan een bodemprocedure worden verzocht. Het verzoek wordt met een verzoekschrift gedaan bij de rechter die vermoedelijk bevoegd zal zijn van de bodemzaak kennis te nemen (artikel 197 Rv). Uit de wetsgeschiedenis volgt dat het inzageverzoek in spoedeisende gevallen ook gedaan kan worden aan de voorzieningenrechter. Met het toewijzen van de vordering om [gedaagde] te verbieden de filmopnames openbaar te maken (zie rechtsoverweging 3.11) ontbreekt het spoedeisend belang van [eisende partij c.s.] bij deze vordering. Daar komt bij dat het belang van [eisende partij c.s.] erin gelegen is dat hij graag wil weten welke beelden [gedaagde] van hem heeft gemaakt en hoe die beelden zijn verwerkt, maar daar is een voorlopige bewijsverrichting niet voor bedoeld. Voorlopige bewijsverrichtingen zijn bedoeld om een vordering of verweer in een geschil te onderbouwen. [eisende partij c.s.] heeft niet uitgelegd waarom inzage in de gevraagde filmopnames relevant zou zijn ter onderbouwing van zijn vordering op [gedaagde] in een aanhangig te maken bodemprocedure.
3.15.
De vordering om [gedaagde] te bevelen afgifte van al het beeldmateriaal aan [eisende partij c.s.] te verstrekken zal worden afgewezen.
[gedaagde] wordt bevolen geen medische informatie van [eisende partij sub 1] openbaar te maken
3.16.
[eisende partij c.s.] vordert dat [gedaagde] wordt bevolen om geen vertrouwelijke informatie, waaronder in ieder geval medische informatie, die hem uit hoofde van opnames van de documentaire of zijn vriendschap met [eisende partij sub 1] bekend is geworden te verspreiden of openbaar te (doen) maken.
3.17.
De vordering van [eisende partij c.s.] om geen
“vertrouwelijke informatie”te verspreiden of openbaar te maken is te onbepaald om te kunnen worden toegewezen. Voor zover [eisende partij c.s.] daarmee mogelijke beelden bedoelt die tijdens het gesloten gedeelte van de mondelinge behandeling met partijen besproken zijn, ligt in het toewijzen van de eerste vordering al besloten dat [gedaagde] deze niet openbaar mag maken (zie rechtsoverweging 3.11). Buiten deze mogelijke opnamen om staat het [gedaagde] uiteraard ook niet vrij om informatie over [eisende partij sub 1] en/of zijn familie openbaar te maken, maar de vordering zoals in de dagvaarding verwoord is te algemeen geformuleerd om toe te wijzen.
3.18.
Wat betreft medische informatie geldt het volgende. Uit artikel 9 lid 1 van de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG) volgt dat het verwerken van medische persoonsgegevens in beginsel verboden is. Voor het verwerken van die gegevens is uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene vereist (artikel 9 lid 2 sub a AVG). Het is niet gebleken dat [eisende partij sub 1] (al dan niet namens zijn familieleden) uitdrukkelijke toestemming heeft gegeven. Daar komt bij dat een betrokkene op grond van artikel 7 lid 3 AVG zijn toestemming tot verwerking van persoonsgegevens kan intrekken. Voor zover [eisende partij sub 1] toestemming gegeven zou hebben tot verwerking van zijn medische gegevens, heeft hij die toestemming ingetrokken. Andere uitzonderingsgronden uit artikel 9 lid 2 AVG op het verbod tot het verwerken van de medische gegevens van [eisende partij sub 1] of zijn familieleden zijn door [gedaagde] niet gesteld of gebleken. Dat betekent dat [gedaagde] zal worden bevolen om geen medische informatie die hem uit hoofde van opnames van de documentaire of zijn vriendschap met [eisende partij sub 1] bekend is geworden te verspreiden of openbaar te (doen) maken.
Dwangsom
3.19.
[eisende partij c.s.] heeft voldoende belang bij een dwangsom aan de veroordelingen. Weliswaar heeft [gedaagde] schriftelijk verklaard om zich voor een periode van zes maanden te onthouden van het openbaar maken van beelden of verspreiden van privacygevoelige informatie van [eisende partij sub 1] , maar die toezegging is beperkt tot zes maanden. Volgens [gedaagde] is die toezegging beperkt tot zes maanden, omdat hij
“druk op de ketel van [eisende partij sub 1] wil houden”voor het realiseren van een schikking. Doordat [gedaagde] naar eigen zeggen druk op [eisende partij sub 1] wil houden, heeft [eisende partij c.s.] een evident belang bij een dwangsom. De dwangsom wordt beperkt tot eenmalig een bedrag van € 50.000,00 bij overtreding van de veroordeling uit rechtsoverweging 4.1 of 4.2. De hoogte van de dwangsom is proportioneel, omdat het eenmaal openbaar maken van beeldmateriaal of medische informatie onomkeerbare gevolgen heeft, een publicatie van makkelijk te verspreiden informatie/beelden laat zich namelijk in het algemeen niet makkelijk ongedaan maken.
Proceskosten
3.20.
Omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.21.
De veroordelingen worden, zoals gevorderd, uitvoerbaard bij voorraad verklaard. Hiertegen is geen verweer gevoerd.
in reconventie
[eisende partij c.s.] wordt niet geboden een mediationprocedure te starten; de voorzieningenrechter meent dat mediation partijen wel verder kan helpen
3.22.
De vordering om [eisende partij c.s.] te gebieden een mediationprocedure te starten zal worden afgewezen. Vrijwilligheid is een wezenskenmerk van mediation. Een bevel om [eisende partij c.s.] daartoe te bevelen is daarmee niet verenigbaar. Daar komt bij dat [gedaagde] zelf een mediationprocedure kan starten.
3.23.
Niettemin heeft de voorzieningenrechter partijen op de mondelinge behandeling aangehoord en geconstateerd dat er tussen partijen mogelijk onterecht onderling wantrouwen heerst. [eisende partij sub 1] is bang dat bepaalde informatie openbaar wordt gemaakt, maar [gedaagde] zegt dat hij juist niet van plan is dat te doen. Terwijl [gedaagde] bang is dat [eisende partij c.s.] het beeldmateriaal kosteloos wil verkrijgen, zodat hij het zelf kan exploiteren, maar [eisende partij sub 1] heeft ter zitting stellig gezegd dat hij dat niet zal doen. Partijen communiceren sinds half mei 2025 niet meer rechtstreeks met elkaar, terwijl zij tot die tijd vriendschappelijk en vertrouwelijk met elkaar om leken te gaan. Partijen lijken bovendien een gemeenschappelijk belang te hebben om onder de juiste voorwaarden en met het vastleggen van ieders rechten een documentaire over het leven van [eisende partij sub 1] te exploiteren. [gedaagde] heeft daar veel tijd en moeite in gestoken (tijd die hij niet aan andere projecten heeft besteed, zodat hij waarschijnlijk inkomsten heeft misgelopen). [eisende partij c.s.] heeft mogelijk nog belang bij de pilotaflevering en/of een docu, of anders in ieder geval bij het maken van deugdelijke afspraken met [gedaagde] over een nette afwikkeling van de samenwerking. De voorzieningenrechter wijst partijen er daarom op dat een mediationprocedure een juiste weg voorwaarts kan zijn om hun geschillen onderling en in vertrouwelijkheid op te lossen. Het valt bovendien niet uit te sluiten dat de bodemrechter in een eventueel aanhangig te maken bodemprocedure zal besluiten de zaak aan te houden om partijen hun verplichtingen uit hoofde van de mediationclausule na te laten komen (zie rechtsoverweging 3.3) voordat de bodemrechter zich zelf inhoudelijk over de zaak kan buigen.
De voorwaardelijke tegenvordering hoeft niet behandeld te worden
3.24.
De vordering in conventie om [gedaagde] te bevelen om het filmmateriaal aan [eisende partij c.s.] te verstrekken wordt afgewezen. Alleen bij toewijzing van die vordering (dat is de voorwaarde) zou de voorwaardelijke tegenvordering behandeld moeten worden. Dat hoeft nu dus niet.
Proceskosten
3.25.
Hoewel [gedaagde] in reconventie in het ongelijk wordt gesteld, zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De vorderingen in reconventie vloeien voort uit het geschil in conventie en van noemenswaardige extra werkzaamheden door [eisende partij c.s.] voor zijn verweer in reconventie is niet gebleken.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
4.1.
verbiedt [gedaagde] om enig beeldmateriaal met betrekking tot [eisende partij sub 1] of waarin [eisende partij sub 1] voorkomt en dat door [gedaagde] of bij hem betrokken personen sinds midden 2023 is vervaardigd ten behoeve van een proefaflevering dan wel een documentaire over [eisende partij sub 1] te gebruiken op welke manier dan ook, waaronder in ieder geval het aanbieden aan derden en het openbaar maken,
4.2.
beveelt [gedaagde] om geen medische informatie die hem uit hoofde van opnames van de documentaire of zijn vriendschap met [eisende partij sub 1] bekend is geworden, te verspreiden of openbaar te (doen) maken,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisende partij c.s.] een dwangsom te betalen van € 50.000,00 voor het geval hij niet aan de veroordeling uit rechtsoverweging 4.1 of 4.2 voldoet,
4.4.
compenseert de kosten van de procedure in conventie tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
4.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
4.7.
wijst de vordering van [gedaagde] af,
4.8.
compenseert de kosten van de procedure in reconventie tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. van Ommeren en in het openbaar uitgesproken door mr. J.M. van Wegen op 8 augustus 2025.