ECLI:NL:RBMNE:2025:4212

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 augustus 2025
Publicatiedatum
6 augustus 2025
Zaaknummer
C/16/578313 / HA ZA 24-357
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over eigendom van stoep en trottoir tussen bewoner en gemeente Utrecht

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland geoordeeld over een geschil tussen een bewoner van de [straat] en de gemeente Utrecht over de eigendom van de stoep en het trottoir voor de woning van de bewoner. De bewoner vorderde een verklaring voor recht dat hij eigenaar is van de grond onder de stoeptrap, de stoep en het trottoir, terwijl de gemeente Utrecht stelde dat zij eigenaar is van het trottoir en de stoep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewoner inderdaad eigenaar is van de stoep en de grond onder de stoeptrap, maar dat de gemeente Utrecht eigenaar is van het trottoir. De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet onrechtmatig heeft gehandeld en dat de verbouwingswerkzaamheden van de bewoner niet geduld hoeven te worden. De gemeente Utrecht werd veroordeeld om mee te werken aan de inschrijving van het eigendomsrecht van de bewoner in de openbare registers, op kosten van de bewoner. De rechtbank heeft ook de proceskosten gecompenseerd, wat betekent dat beide partijen hun eigen kosten dragen. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/578313 / HA ZA 24-357
Vonnis van 20 augustus 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. B.J.W.M. Raaijmaakers te Baarn,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE UTRECHT,
zetelend te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. K.G.J. Heesakkers te Utrecht.
Partijen worden hierna [eiser] en de gemeente Utrecht genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 3 juli 2024 met producties,
  • de conclusie van antwoord met producties,
  • een akte met aanvullende producties 25 tot en met 31.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 februari 2025. De advocaat van [eiser] heeft spreekaantekeningen voorgedragen en daarbij de aanvullende producties 32 en 33 overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat verder is besproken. Na de mondelinge behandeling is de zaak voor ruime tijd aangehouden, omdat partijen samen hebben geprobeerd een oplossing te bereiken voor hun geschil. Dat is niet gelukt. [eiser] heeft de rechtbank op 9 juli 2025 verzocht om vonnis te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiser] woont aan het adres [straat] [nummeraanduiding 1] in [plaats] (hierna: de woning). De voordeur van zijn woning is bereikbaar via een stoeptrap. Partijen verschillen van mening over de vraag wie eigenaar is van de strook grond links en rechts naast de stoeptrap en tot de breedte van de stoeptrap (hierna: de stoep) en de grond voor de woning en stoep tot aan de weg (hierna: het trottoir). [eiser] vordert primair een verklaring voor recht dat hij eigenaar is van de (grond onder de) stoeptrap, de stoep en het trottoir en wil dat de gemeente Utrecht wordt veroordeeld om medewerking te verlenen aan de inschrijving van het eigendomsrecht in de registers. De gemeente Utrecht meent dat zij eigenaar is van de stoep en het trottoir. Zo staat dat ook in de openbare registers. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] eigenaar is van de (grond onder de) stoeptrap en de stoep en de gemeente Utrecht van het trottoir. De gemeente Utrecht zal worden veroordeeld om mee te werken aan het inschrijven van het eigendomsrecht van [eiser] op de grond onder de stoeptrap en de stoep in de openbare registers. Wel is dit eigendomsrecht bezwaard met een beperkt recht van de gemeente Utrecht.

3.De beoordeling van de vorderingen

[eiser] is eigenaar van de stoeptrap
3.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de stoeptrap bij de woning van [eiser] hoort waardoor hij ook eigenaar is van de stoeptrap en de grond daaronder. Deze grond staat in de openbare registers echter op naam van de gemeente Utrecht. De gemeente Utrecht heeft verklaard dat zij bereid is om het eigendomsrecht van de grond onder de stoeptrap, om niet aan [eiser] over te dragen, mits [eiser] de kosten draagt die gemaakt worden bij het inschrijven van dit eigendomsrecht. De advocaat van [eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling gezegd dat zij haar eis wil vermeerderen. De gemeente Utrecht heeft daartegen geen bezwaar gemaakt.
3.2.
De rechtbank zal daarom voor recht verklaren dat [eiser] eigenaar is van de stoeptrap en de grond daaronder en zal de gemeente Utrecht veroordelen om medewerking te verlenen aan de inschrijving van dit eigendomsrecht in de openbare registers, op kosten van [eiser] .
Hij is ook eigenaar van de stoep
3.3.
De gemeente Utrecht heeft wel verweer gevoerd tegen de stelling van [eiser] dat hij ook eigenaar is van de stoep. De gemeente Utrecht heeft een beroep gedaan op artikel 13 van de Wegenwet en artikel 5:28 BW. Zij stelt dat er sprake is van een vermoeden dat zij eigenaar is van de stoep, omdat die grond in het Kadaster op haar naam staat. [eiser] heeft daartegen voldoende tegenbewijs geleverd. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] eigenaar is van de stoep. Dat blijkt uit verschillende handelingen van de gemeente Utrecht in de jaren ’30.
3.4.
De gemeente Utrecht heeft op 12 november 1930 besloten trottoirs aan te leggen aan de [straat] . Om dat te kunnen realiseren heeft zij onderhandelingen gevoerd met de eigenaren van de particuliere stoepen voor de verschillende panden. In een notitie van 1 juni 1931 van de gemeente Utrecht over de woning aan de [straat] [nummeraanduiding 1] is bijgeschreven dat de stoep ongetwijfeld bij het huis hoort. De afdeling Gemeentewerken van de gemeente Utrecht heeft in 1931 een overzicht gemaakt van de eigendomssituatie van de verschillende stoepen aan de [straat] . Het pand aan de [straat] [nummeraanduiding 1] , de woning, is opgenomen in ‘lijst C’. Dat is een lijst met adressen waarvan de eigenaar (nog) geen afstand wil doen van de particuliere stoep of waarbij onaannemelijke voorwaarden worden gesteld. Daaruit blijkt dat de gemeente Utrecht destijds van mening was dat de stoep voor de woning eigendom was van de toenmalige eigenaar van de woning, de ‘ [vereniging] ’ (hierna: de vereniging).
3.5.
Vervolgens hebben de gemeente Utrecht en de vereniging op 6 juni 1931 een overeenkomst gesloten. In de considerans staat dat de vereniging eigenaar is van de woning met een daarvoor gelegen strook grond waarop een stoep van haar ligt met toegangstrap. Ook is overwogen dat de gemeente het trottoir langs de [straat] wil realiseren en kabels en leidingen in het trottoir wil leggen. In artikel 1 van die overeenkomst is bepaald dat de vereniging een zakelijk recht aan de gemeente Utrecht verleent om op de aan de vereniging in eigendom toebehorende strook grond voor het perceel straattegels te leggen en te behouden en in het trottoir kabels en leidingen te leggen en te behouden. Uit deze overeenkomst blijkt duidelijk dat de vereniging eigenaar is van de stoep. De gemeente Utrecht erkent in haar conclusie van antwoord ook dat de gemeente er in de jaren ’30 vanuit ging dat de stoep (en de stoeptrap) eigendom waren van de vereniging.
3.6.
De gemeente Utrecht stelt echter dat de vereniging later de eigendom van de stoep aan haar heeft afgestaan. Zij wijst op een handgeschreven opmerking die is toegevoegd op een rapport van 1 juni 1931. Daar staat dat de vereniging de stoep afstaat aan de gemeente. Het is niet duidelijk wanneer deze opmerking is bijgeschreven op het rapport van 1 juni 1931. Er is enkel het jaartal ‘1931’ vermeld bij de opmerking. De rechtbank is van oordeel dat er voldoende aanwijzingen bestaan dat met de opmerking is bedoeld te zeggen dat de vereniging het gebruik van de stoep afstaat aan de gemeente Utrecht, zodat zij het trottoir kan realiseren, maar niet het volledige eigendomsrecht. Gelet op het feit dat de vereniging op 6 juni 1931 een zakelijk recht heeft verleend aan de gemeente Utrecht om de stoep te gebruiken, ligt het voor de hand dat de opmerking op het rapport van 1 juni 1931 daarop ziet. Het rijmt niet met elkaar als de vereniging eerst alleen een zakelijk recht wil verlenen en later alsnog het eigendomsrecht van de stoep zou willen afstaan. Partijen hebben uitgebreid onderzoek verricht in de archieven en hebben geen aanwijzingen gevonden dat het eigendomsrecht van de stoep inderdaad is overgedragen aan de gemeente Utrecht. De overeenkomst van 6 juni 1931 is wel geregistreerd.
3.7.
Dat de stoep in latere stoepenonderzoeken van de gemeente Utrecht niet meer als particulier eigendom is ingetekend, terwijl dat bij de stoeptrap wel het geval is, maakt dat niet anders. De gemeente Utrecht had het doel om een openbaar trottoir aan te leggen waarvoor zij de stoepen moest kunnen gebruiken. Dankzij het verkregen zakelijk recht, heeft zij het trottoir kunnen realiseren waardoor er geen aandacht meer hoefde te worden besteed aan de eigendomssituatie van de stoep voor de woning.
3.8.
De gemeente Utrecht stelt zich ook op het standpunt dat [eiser] nooit eigenaar is geworden van de stoep, omdat dit deel van de grond nooit aan de opvolgend eigenaren van de woningen is overgedragen. Het klopt inderdaad dat in de leveringsakten wordt verwezen naar het perceel dat begint aan de voorzijde van de woning. Het deel van de grond waarop zich de stoep en de stoeptrap bevinden, wordt daarin niet genoemd. Dat betekent echter nog niet dat de gemeente Utrecht daardoor eigenaar is van de stoep. [eiser] heeft voldoende gemotiveerd dat het Kadaster destijds alleen gebouwen intekende op de percelen. Dat blijkt ook wel uit het feit dat de grond onder de stoeptrap nooit is genoemd of ingetekend. Notarissen hebben dit bij iedere levering van de woning van elkaar overgenomen waardoor dit nooit is aangepast. Er zijn geen aanwijzingen dat de gemeente Utrecht op enig moment eigenaar is geworden van de stoep.
3.9.
Er staan geen afmetingen bij de tekeningen die in de jaren ’30 zijn gemaakt bij de stoepenonderzoeken. Het is daarom onduidelijk hoe breed de strook grond destijds was waarover ook de gemeente Utrecht van mening was dat dat de stoep was die bij de woning hoorde. De rechtbank stelt vast dat de stoep, waarvan [eiser] eigenaar is, net zo breed is als de breedte van de huidige stoeptrap. De gemeente Utrecht heeft als productie 2 bij haar conclusie van antwoord meerdere foto’s overgelegd. Op de eerste twee foto’s is duidelijk te zien dat de stoep is bestraat met een andere kleur klinker dan het trottoir. De overgang tussen de twee soorten klinkers vormt de perceelsgrens. De stoep strekt zich uit over de gehele breedte van de woning. De stoep loopt dus aan weerszijden van de stoeptrap (en onder de stoeptrap door) en ten breedte van de stoeptrap. Deze grond is eigendom van [eiser] .
3.10.
Wel heeft de gemeente Utrecht het beperkte recht (van erfdienstbaarheid) om de stoep en de grond onder de stoeptrap te gebruiken voor het aanleggen en behouden van straattegels en kabels en leidingen. [eiser] moet dit recht van de gemeente Utrecht respecteren bij het uitvoeren van zijn verbouwingsplannen aan de woning of andere afspraken hierover maken.
De gemeente Utrecht is eigenaar van het trottoir
3.11.
Ook het eigendomsrecht op het trottoir staat in het Kadaster geregistreerd op naam van de gemeente Utrecht. In het dossier zijn echter geen aanwijzingen te vinden dat dit stuk grond in eigendom aan [eiser] zou toebehoren. Uit de onderzoeken van de gemeente Utrecht uit de jaren ’30 blijkt eerder het tegendeel. Het deel van de grond waarop nu een trottoir is gerealiseerd, is op de verschillende tekeningen niet ingekleurd als ‘particulier bezit’. Er is op de verschillende tekeningen steeds alleen een smalle strook grond aan de voorzijde van de panden ingetekend. Dat betreft de stoep. De overeenkomst van 6 juni 1931, waarbij het zakelijk recht aan de gemeente Utrecht is verleend, ziet ook alleen op de stoep. Dat blijkt uit de considerans. Er zijn geen aanwijzingen dat de grond tussen de stoepen en de rijweg, het trottoir, op enig moment in particulier eigendom is geweest. Het is daarom niet gebleken dat [eiser] eigenaar is van het trottoir. Dat is de gemeente Utrecht.
Er is geen sprake van verjaring
3.12.
Ook het beroep op verjaring, van zowel [eiser] als de gemeente Utrecht, slaagt niet. Daarvoor moet vast komen te staan dat er sprake is geweest van bezit van de stoep en het trottoir door [eiser] (of zijn rechtsvoorgangers) of de gemeente Utrecht gedurende 20 jaar. De stoep en het trottoir zijn onderdeel van het openbare gebied, waardoor het niet mogelijk is om deze grond in bezit te nemen. Dat zou anders zijn als er een hekwerk of schutting om heen zou staan. Dat is niet het geval.
3.13.
De gemeente Utrecht stelt dat zij bezitter is van de stoep en het trottoir, omdat ze leges heeft opgelegd voor het plaatsen van een steiger op die grond. Die leges zijn echter opgelegd vanuit de gedachte dat de gemeente Utrecht eigenaar is van de grond. Dit zijn geen bezitsdaden waardoor er sprake kan zijn van verjaring. [eiser] doet nog een beroep op een rapport van 30 augustus 1935 waarin de gemeente zou hebben erkend dat de toenmalige eigenaar van de woning door verjaring eigenaar is geworden van de stoep, maar dit rapport ziet niet op de [straat] . De meer subsidiaire vorderingen van [eiser] , een verklaring voor recht dat hij door verjaring eigenaar is geworden van de stoep en het trottoir, zullen dan ook worden afgewezen.
Conclusie ten aanzien van het eigendomsrecht
3.14.
[eiser] is eigenaar van de (grond onder de) stoeptrap en de stoep. Dit eigendomsrecht is bezwaard met een beperkt zakelijk recht van de gemeente Utrecht. De rechtbank zal hierover een verklaring voor recht geven. Ook zal de gemeente Utrecht worden veroordeeld om mee te werken aan het inschrijven van dit eigendomsrecht, bezwaard met het beperkte recht ten gunste van de gemeente Utrecht, in de openbare registers. Zij zal moeten meewerken aan het opmaken van eventuele vereiste aktes en het verrichten van de vereiste handelingen. De kosten voor het inschrijven van het eigendomsrecht in de openbare registers en het opmaken van eventuele noodzakelijke aktes, komen voor rekening van [eiser] .
3.15.
De rechtbank acht een termijn van 14 dagen na betekening van dit vonnis niet redelijk hiervoor, gelet op de vakantieperiode en de doorlooptijden bij notariskantoren. Als de gemeente Utrecht niet binnen twee maanden na betekening van dit vonnis de vereiste medewerking verleent, dan verkrijgt dit vonnis dezelfde kracht als een in wettige vorm opgemaakte akte die vereist is voor de inschrijving van het eigendomsrecht van [eiser] (op de stoep en de grond onder de stoeptrap) en met een machtiging voor [eiser] om dit vonnis in te schrijven in de openbare registers waarbij dit vonnis in de plaats treedt van een eventuele vereiste akte (in de zin van de artikelen 3:300 en 3:301 BW). Hierdoor heeft [eiser] geen belang meer bij een dwangsom. Bovendien ziet de rechtbank aanleiding om erop te vertrouwen dat de gemeente Utrecht dit vonnis vrijwillig zal naleven. Daardoor is een dwangsom, wat een prikkel tot nakoming is, niet nodig.
De gemeente Utrecht hoeft de verbouwingswerkzaamheden niet te dulden
3.16.
[eiser] heeft subsidiaire vorderingen ingesteld voor het geval dat zijn primaire vordering niet geheel wordt toegewezen. De primaire vordering is een verklaring voor recht dat hij eigenaar is van de grond zoals is ingetekend op de tekening die hij als productie 11 bij de dagvaarding heeft overgelegd. Dat betreft de stoep (inclusief stoeptrap) en het trottoir. Nu [eiser] geen eigenaar is van het trottoir, zal de rechtbank zijn subsidiaire vorderingen beoordelen.
3.17.
Deze vorderingen hebben betrekking op de verbouwingswerkzaamheden die [eiser] wil uitvoeren. Hij wil een zelfstandige toegang naar de kelder van de woning realiseren die bereikbaar is door middel van een trap aan de buitenzijde van het pand. Daarvoor moet er in de grond worden gegraven. Het is de rechtbank niet duidelijk of er ook in het trottoir moet worden gegraven om de toegang tot de kelder te realiseren. Maar ook als dat niet het geval is en er alleen in de stoep moet worden gegraven, moet [eiser] bij de aanleg van de toegangstrap het beperkte recht van de gemeente Utrecht tot het leggen en behouden van straattegels en kabels en leidingen in de grond, in acht nemen. Op de zitting is verklaard dat deze kabels en leidingen mogelijk kunnen worden verlegd, maar daarover zal [eiser] met de gemeente Utrecht in gesprek moeten gaan.
3.18.
De gemeente Utrecht kan daarom op dit moment niet worden veroordeeld om te dulden dat [eiser] de werkzaamheden zal uitvoeren die nodig zijn om de zelfstandige toegang tot de kelder te realiseren. Bovendien meent de gemeente Utrecht dat de vorderingen [eiser] betekenen dat daarmee publiekrechtelijke besluiten moeten worden genomen. Daarover kan de civiele rechter niet oordelen. [eiser] krijgt ook dan ook geen machtiging op grond van artikel 3:299 BW om deze werkzaamheden uit te voeren. Er bestaat ook geen reden om een recht van erfdienstbaarheid te vestigen ten gunste van [eiser] om een zelfstandige toegang naar de kelder van de woning te hebben.
De gemeente Utrecht heeft niet onrechtmatig gehandeld
3.19.
[eiser] stelt dat de gemeente Utrecht misbruik maakt van haar bevoegdheid (in de zin van artikel 3:13 BW) en daardoor onrechtmatig tegenover hem handelt. Volgens [eiser] heeft de gemeente Utrecht te laat een beroep gedaan op haar eigendomsrecht op de stoep en het trottoir. De gemeente Utrecht heeft dit pas gedaan nadat de vergunning onherroepelijk is geworden. Dit had ze al bij de beoordeling van de aanvraag moeten doen. Bovendien heeft de gemeente in de jaren ’30 wel erkend dat de stoep en de stoeptrap bij de eigendom van de woning behoren. De weigering om dit nu weer te erkennen, lijkt volgens [eiser] te zijn ingegeven om de eerder vergunde bouwwerkzaamheden alsnog te beletten. Het is, volgens [eiser] , in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (artikel 3:14 BW) dat de gemeente Utrecht nu weigert om een vergunning te geven. Door toedoen van de gemeente Utrecht heeft [eiser] meerdere juridische procedures moeten voeren. Hij wil dat de gemeente Utrecht de kosten (en schade) daarvoor vergoedt.
3.20.
Dit beroep slaagt niet. De gemeente Utrecht heeft geen misbruik van haar bevoegdheden gemaakt en ook niet gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. [eiser] wist dat hij een vergunning nodig had voor de verbouwingswerkzaamheden. Bovendien blijkt uit een e-mail van 21 december 2015 van [eiser] aan een medewerker van de gemeente Utrecht dat hij toen al wist dat de grond onder de stoeptrap en de stoep op naam van de gemeente Utrecht in het Kadaster stond geregistreerd. Bij de vergunningaanvraag heeft [eiser] echter aangevinkt dat hij eigenaar is van de grond waarin de werkzaamheden moeten plaatsvinden (de stoep en het trottoir). De gemeente Utrecht heeft verduidelijkt dat zij in eerste instantie uitgaat van de juistheid van de gegeven antwoorden, maar daarna nader onderzoek kan verrichten. In de opvolgende jaren is er geregeld contact geweest tussen [eiser] en de gemeente Utrecht over de eigendomssituatie. De gemeente Utrecht heeft zich niet te laat op het standpunt gesteld dat zij eigenaar is van de stoep en het trottoir. Zij mocht ook optreden tegen de situatie dat er wordt gegraven in grond die op haar naam staat.
3.21.
De gemeente Utrecht zal niet worden veroordeeld om schade van [eiser] te vergoeden die hij heeft geleden door het voeren van de eerdere procedures. Dit betreffen onder andere procedures bij de bestuursrechter. Daarvoor bestaat ook in het bestuursrecht een proceskostenveroordeling, waardoor de civiele rechter hierover niet kan oordelen.
De gemeente Utrecht moet wel de onderzoekskosten van [eiser] vergoeden
3.22.
[eiser] heeft echter niet alleen advocaatkosten gevorderd die hij heeft gemaakt voor het voeren van de procedures bij de bestuursrechter. Als productie 24 bij dagvaarding heeft hij ook vier facturen van ‘ [onderneming] ’ overgelegd. Dit zijn kosten die [eiser] heeft moeten maken voor het laten verrichten van onderzoek in verschillende archieven. Deze onderzoeken zijn relevant geweest bij de vaststelling van het eigendomsrecht van [eiser] op de grond onder de stoeptrap en de stoep. Uit de overgelegde facturen blijkt dat de totale onderzoekskosten € 3.200,- betreffen. De gemeente Utrecht zal op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW worden veroordeeld om dit bedrag aan [eiser] te vergoeden. Deze kosten worden vermeerderd met de wettelijke rente (als bedoeld in artikel 6:119 BW) vanaf de datum van de dagvaarding (3 juli 2024). Een verwijzing naar de schadestaatprocedure, zoals [eiser] heeft gevorderd, is niet nodig nu uit de stukken duidelijk blijkt wel onderzoekskosten [eiser] heeft gemaakt.
De proceskosten worden gecompenseerd
3.23.
[eiser] en de gemeente Utrecht hebben in deze procedure allebei voor een deel gelijk en voor een deel ongelijk gekregen. [eiser] is wel eigenaar van de stoep en de (grond onder de) stoeptrap, maar niet van het trottoir. Ook de (meer) subsidiaire vorderingen worden afgewezen. Daarom compenseert de rechtbank de proceskosten tussen hen. Dat betekent dat zowel [eiser] als de gemeente Utrecht de eigen proceskosten dragen.
Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard
3.24.
De gemeente Utrecht heeft verweer gevoerd tegen de vordering van [eiser] om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Als [eiser] de woning tijdens een eventueel hoger beroep aan een derde zou overdragen, zou dat verstrekkende gevolgen hebben voor de openbare ruimte. Als de rechtbank het vonnis wel uitvoerbaar bij voorraad zou verklaren, wil de gemeente Utrecht dat in de notariële akte wordt vermeld dat zij de titel waarop de inschrijving berust betwist.
3.25.
De rechtbank zal dit vonnis (grotendeels) uitvoerbaar bij voorraad verklaren. De openbare orde komt niet in het geding bij de vaststelling dat [eiser] eigenaar is van (de grond onder) de stoeptrap en de stoep. Ook niet als de woning aan een derde wordt overgedragen. Het is aan partijen om in overleg met de notaris te bepalen wat er in een eventuele notariële akte komt te staan. Als dit vonnis in de openbare registers zou worden ingeschreven, dan blijkt hier wel uit dat de gemeente Utrecht verweer heeft gevoerd.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
verklaart voor recht dat de stoeptrap, behorend bij het pand aan de [straat] [nummeraanduiding 1] te [plaats] , kadastraal bekend gemeente [.] sectie [letter] nummer [nummeraanduiding 2] , en de strook grond voor de gehele breedte van het pand dat zich onder en aan weerszijden van de stoeptrap en ten breedte van de stoeptrap bevindt, in eigendom toebehoort aan [eiser] . Dit eigendomsrecht is bezwaard met een beperkt zakelijk recht ten gunste van de gemeente Utrecht, zoals is vastgelegd in de overeenkomst van 6 juni 1931,
4.2.
veroordeelt de gemeente Utrecht om haar volledige medewerking te verlenen aan de inschrijving van het eigendomsrecht, zoals omschreven in 4.1., in de openbare registers en het opmaken van eventuele vereiste aktes, op kosten van [eiser] ,
4.3.
bepaalt dat dit vonnis dezelfde kracht krijgt als een in wettige vorm opgemaakte akte die is vereist voor inschrijving van het eigendomsrecht in de openbare registers als de gemeente Utrecht niet binnen twee maanden na betekening van dit vonnis de vereiste medewerking verleent, en met een machtiging voor [eiser] om dit vonnis in te schrijven in de openbare registers waarbij dit vonnis in de plaats treedt van een eventuele vereiste akte (in de zin van de artikelen 3:300 en 3:301 BW),
4.4.
veroordeelt de gemeente Utrecht om een bedrag van € 3.200,- aan [eiser] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente (als bedoeld in artikel 6:119 BW) vanaf 3 juli 2024 tot aan de dag van betaling,
4.5.
compenseert de proceskosten tussen [eiser] en de gemeente Utrecht, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
4.6.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de veroordelingen in randnummers 4.2. tot en met 4.4., uitvoerbaar bij voorraad,
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. The-Kouwenhoven en in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2025. [1]

Voetnoten

1.type: 5427 (NLK)