ECLI:NL:RBMNE:2025:4222

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 augustus 2025
Publicatiedatum
7 augustus 2025
Zaaknummer
11487778 \ UC EXPL 25-359
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de kwalificatie van een geldlening versus een schenking in een civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, is op 6 augustus 2025 een vonnis uitgesproken in een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde]. De kern van het geschil betreft de vraag of een bedrag van € 5.599,99 dat door [eiseres] aan [gedaagde] is overgemaakt, moet worden gekwalificeerd als een geldlening of als een schenking. [eiseres] stelt dat zij het bedrag op verzoek van [gedaagde] heeft geleend, terwijl [gedaagde] betoogt dat het een schenking was in ruil voor de kost en inwoning van zijn zoon, die een relatie had met de dochter van [eiseres]. De mondelinge behandeling vond plaats op 9 mei 2025, waarbij beide partijen aanwezig waren en hun standpunten toelichtten.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een overeenkomst van geldlening, omdat [gedaagde] om financiële hulp heeft gevraagd en de omschrijving van de overboeking door [eiseres] duidelijk naar een lening verwijst. De rechter oordeelt dat [gedaagde] de verplichting tot terugbetaling heeft aanvaard, en veroordeelt hem tot betaling van het geleende bedrag, vermeerderd met wettelijke rente. Het beroep van [gedaagde] op verrekening met een tegenvordering wordt afgewezen, omdat er geen rechtsgrond is voor het verhalen van de kosten die hij heeft gemaakt voor de dochter van [eiseres]. Daarnaast worden de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten afgewezen, omdat de aanmaning niet voldeed aan de wettelijke eisen. De kosten worden door beide partijen zelf gedragen, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11487778 \ UC EXPL 25-359
Vonnis van 6 augustus 2025
in de zaak van
[eiseres],
wonende in [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
procederend in persoon,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 t/m 9;
- de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 4;
- de brief van de griffier waarmee partijen zijn opgeroepen voor de mondelinge behandeling;
- de zogenoemde conclusie van antwoord in reconventie van [eiseres] met bijlagen.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 mei 2025. [eiseres] en [gedaagde] waren beiden aanwezig. Daarnaast waren twee zussen en een vriendin van [eiseres] en de zoon van [gedaagde] ( [A (voornaam)] ) aanwezig. Door of namens partijen zijn de standpunten toegelicht en is antwoord gegeven op vragen van de kantonrechter. Partijen hebben ook op elkaar mogen reageren. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen besproken is. In overleg met partijen is de conclusie van antwoord in reconventie als een ter zitting gegeven toelichting op de vordering in conventie aangemerkt. [gedaagde] heeft geen betaling van een bedrag van [eiseres] gevorderd. Hij heeft dus geen eis in reconventie ingesteld. [eiseres] kan daarom niet concluderen in reconventie.
1.3.
Daarna is bepaald dat er een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De samenvatting van het geschil

2.1.
[eiseres] heeft op verzoek van [gedaagde] op 10 juni 2020 een bedrag van
€ 5.599,99 naar zijn bankrekening overgemaakt. Zij heeft de overboeking de omschrijving ‘
Oploslening 2020’meegegeven en het kenmerk: ‘
Succes’. [gedaagde] had dit geld acuut nodig om schulden op te lossen. Een dochter van [eiseres] , [B (voornaam)] , geboren op [geboortedatum] 2001, woonde in juni 2020 in huis bij [gedaagde] . Zij had een relatie met diens zoon [A (voornaam)] . Die relatie is eind 2021 geëindigd.
2.2.
Het geschil tussen partijen gaat over de vraag of [gedaagde] het bedrag van € 5.599,99 aan [eiseres] moet terugbetalen. Volgens [eiseres] is dat het geval omdat zij het geld op verzoek van [gedaagde] aan hem heeft geleend. Volgens [gedaagde] was het geldbedrag een geschenk van [eiseres] aan hem en een informele tegenprestatie voor de kost en inwoning van [B (voornaam)] . Voor het geval [gedaagde] het bedrag toch moet terugbetalen doet hij een beroep op verrekening met een tegenvordering die is ontstaan doordat hij jarenlang voor de dochter van [eiseres] heeft gezorgd.

3.De beoordeling

De overeenkomst tussen partijen is een overeenkomst van geldlening
3.1.
Het staat vast dat partijen een overeenkomst hebben gesloten over de ter beschikking stelling van een geldbedrag door [eiseres] aan [gedaagde] . Het geschil gaat over de vraag of zij daarbij een terugbetalingsverplichting zijn overeengekomen. Voor de kwalificatie van een overeenkomst als geldlening is volgens artikel 7:129 Burgerlijk Wetboek (BW) namelijk niet alleen vereist dat de ene partij (de uitlener) zich verbindt aan de andere partij (de lener) een som geld te verstrekken, maar ook dat de lener zich verbindt aan de uitlener een overeenkomstige som geld terug te betalen. Of [gedaagde] dat in dit geval heeft gedaan, dat is een kwestie van uitleg. Daarbij komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, zulks in het licht van alle omstandigheden van het geval (de Haviltex-maatstaf).
3.2.
Toepassing van deze maatstaf leidt in dit geval tot het oordeel dat [gedaagde] de verplichting tot terugbetaling wel op zich heeft genomen. [gedaagde] heeft [eiseres] namelijk om hulp gevraagd bij de oplossing van acute financiële problemen in verband met zijn echtscheiding. Hij heeft niet om een schenking gevraagd. Hij heeft concreet om hulp gevraagd voor oplossing van een roodstand op zijn betaalrekening (€ 2.500), een openstaande post op het auto-leasecontract (€ 2.400) en de afbetaling van zijn telefoon (€ 600). De gevraagde hulp heeft [eiseres] gegeven met de omschrijving: oploslening. [gedaagde] moet uit die omschrijving van de overboeking op zijn bankrekening hebben begrepen dat [eiseres] de bedoeling had het geld aan hem te lenen. In die omschrijving staat namelijk ‘lening’. Dat woord heeft niet de betekenis van schenking, ook niet als het in combinatie met ‘oplos’ en ’succes’ wordt gebruikt. Dit wordt niet anders doordat de dochter van [eiseres] toen bij [gedaagde] in huis woonde. [gedaagde] heeft namelijk niet om vergoeding van de kosten van het onderhoud van [B (voornaam)] gevraagd. Partijen hebben omstreeks juni 2020 niet over die kosten gesproken. Dat is niet in geschil. Daarvoor zijn ook geen bedragen genoemd. [gedaagde] heeft uit de verklaringen en gedragingen van [eiseres] dus ook niet kunnen opmaken dat zij ondanks het gebruik van het woord lening in de omschrijving, toch de bedoeling had om met het overgeboekte bedrag voor kost en inwoning van haar dochter te betalen. [eiseres] heeft ook na juni 2020 niets gezegd of gedaan waaruit [gedaagde] dat heeft kunnen begrijpen. Integendeel, op 11 november 2021 heeft zij telefonisch met [gedaagde] gesproken over terugbetaling nadat zij per whatsapp had laten vragen of zij daarvoor nog in beeld was en had bericht dat zij maar niets van hem hoorde. In februari 2022 heeft zij [gedaagde] per whatsapp gevraagd om met een voorstel te komen voor terugbetaling.
3.3.
Omdat is komen vast te staan dat sprake is van een overeenkomst van geldlening zal [gedaagde] worden veroordeeld om € 5.599,99 (vermeerderd met wettelijke rente) aan [eiseres] te betalen.
Het beroep op verrekening van [gedaagde] gaat niet op
3.4.
[gedaagde] heeft gesteld dat hij nog een vordering van € 7.200,00 op [eiseres] heeft omdat hij gedurende 36 maanden ongeveer € 200,00 per maand aan onderhoudskosten voor [B (voornaam)] heeft betaald. De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde] het onderhoud van [B (voornaam)] voor een (groot) deel voor zijn rekening heeft genomen. Dat siert hem, maar er is geen rechtsgrond waarop hij die kosten op [eiseres] kan verhalen. [gedaagde] heeft [B (voornaam)] namelijk vrijwillig in huis genomen toen zij zeventien jaar was. Hij heeft toen geen afspraken gemaakt met [eiseres] over een bijdrage in de kosten. Hij heeft ook geen overleg gevoerd met [eiseres] over de uitgaven die hij voor [B (voornaam)] heeft gedaan. Hij heeft [eiseres] ook nooit om een bijdrage in de kost en inwoning gevraagd. Dat heeft hij pas gedaan nadat de relatie tussen [A (voornaam)] en [B (voornaam)] al was geëindigd en [B (voornaam)] al was vertrokken. Het beroep op verrekening met een tegenvordering slaagt dus niet.
De buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen
3.5.
[eiseres] vordert betaling van € 792,55 aan buitengerechtelijke incassokosten. Deze vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] een consument is (een natuurlijk persoon die niet heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf). Daarom moet de kantonrechter controleren of is voldaan aan de dan geldende extra eisen voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten.
3.6.
[eiseres] heeft op 22 oktober 2024 een aanmaning verstuurd die niet voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. In de aanmaning is namelijk geen betalingstermijn van veertien dagen gegeven die ingaat op de dag na ontvangst van de aanmaning door [gedaagde] . Dit is wel vereist op grond van artikel 6:96 lid 6 BW. De gevorderde vergoeding zal daarom worden afgewezen.
Iedere partij dient de eigen kosten te dragen
3.7.
[gedaagde] wordt grotendeels in het ongelijk gesteld. Toch zal de kantonrechter bepalen dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen omdat de dochter van [eiseres] langere tijd bij [gedaagde] heeft ingewoond, ook toen zij nog minderjarig was, partijen in die tijd een relatie met elkaar hadden die vergelijkbaar is met een familierelatie en het geschil in die tijd zijn oorsprong vindt.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.8.
De kantonrechter zal dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dit betekent dat partijen uitvoering moeten geven aan dit vonnis, óók als een van partijen hoger beroep instelt. Het vonnis van de kantonrechter geldt dan totdat op het hoger beroep is beslist.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting te betalen € 5.599,99 met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 november 2024 tot de voldoening;
4.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2025
TS 5596