In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, is op 6 augustus 2025 een vonnis uitgesproken in een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde]. De kern van het geschil betreft de vraag of een bedrag van € 5.599,99 dat door [eiseres] aan [gedaagde] is overgemaakt, moet worden gekwalificeerd als een geldlening of als een schenking. [eiseres] stelt dat zij het bedrag op verzoek van [gedaagde] heeft geleend, terwijl [gedaagde] betoogt dat het een schenking was in ruil voor de kost en inwoning van zijn zoon, die een relatie had met de dochter van [eiseres]. De mondelinge behandeling vond plaats op 9 mei 2025, waarbij beide partijen aanwezig waren en hun standpunten toelichtten.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een overeenkomst van geldlening, omdat [gedaagde] om financiële hulp heeft gevraagd en de omschrijving van de overboeking door [eiseres] duidelijk naar een lening verwijst. De rechter oordeelt dat [gedaagde] de verplichting tot terugbetaling heeft aanvaard, en veroordeelt hem tot betaling van het geleende bedrag, vermeerderd met wettelijke rente. Het beroep van [gedaagde] op verrekening met een tegenvordering wordt afgewezen, omdat er geen rechtsgrond is voor het verhalen van de kosten die hij heeft gemaakt voor de dochter van [eiseres]. Daarnaast worden de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten afgewezen, omdat de aanmaning niet voldeed aan de wettelijke eisen. De kosten worden door beide partijen zelf gedragen, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.