Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
C/16/593886 / FO RK 25-623 (gezagsbeëindiging),
C/16/593932 / JE RK 25-782 (wijziging GI)
SAMEN VEILIG MIDDEN-NEDERLAND, hierna: de GI,
1.De procedure
in de zaak met zaaknummer C/16/591835 / JE RK 25-563:
- het verzoekschrift van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing (met bijlagen), binnengekomen op 14 april 2025;
- het bericht van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna de Raad) van 15 april 2025 (met bijlagen), waarin de Raad het oordeel van de rechtbank vraagt of een beëindiging van het gezag van de moeder noodzakelijk is;
- het bericht van de GI van 22 mei 2025 met bijlagen;
- het bericht van de GI van 27 mei 2025 met bijlage;
- het verzoekschrift van de GI tot vervanging van de gecertificeerde instelling van 22 mei 2025 met bijlagen;
- het bericht van de GI met bijlage van 27 mei 2025.
- de moeder en haar advocaat;
- de gezinshuisouder;
- [A] namens de Raad via een Teams-verbinding;
- [B] en [C] namens de GI;
- [D] namens de gecertificeerde instelling William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: de WSG).
In deze beschikking volgt de beslissing op de aangehouden verzoeken.
2.Waar de procedure over gaat
De Raad vindt het nog niet nodig dat het gezag van de moeder over [minderjarige (voornaam)] wordt beëindigd. De GI vindt dit nu wel nodig. De GI verzoekt daarbij om de WSG te belasten met de voogdij over [minderjarige (voornaam)] als de rechtbank het gezag van de moeder beëindigt.
3.De beoordeling
Uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt dat een zorgvuldige afweging van de belangen van de ouders en de belangen van de kinderen moet worden gemaakt.
De rechtbank moet onderzoeken of het doel van de maatregel met een lichtere maatregel bereikt kan worden. Bij een lichtere maatregel kan gedacht worden aan het voortzetten van de huidige situatie in het vrijwillige kader of het voorzetten van het gedwongen kader via een ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing.
[minderjarige (voornaam)] woont sinds 2020 niet meer bij zijn moeder, omdat het toen niet goed met haar ging. Bij [minderjarige (voornaam)] was sprake van een slechte persoonlijke hygiëne, weinig vaardigheden om zaken uit te praten en snel bozig gedrag.
Sinds [minderjarige (voornaam)] bij de gezinshuismoeder verblijft, heeft hij een positieve ontwikkeling doorgemaakt. [minderjarige (voornaam)] is vooruitgegaan in het praten over wat hem bezighoudt: hij kan zijn gevoelens en gedachten onder woorden brengen en weet bij wie hij terecht kan wanneer hij zich niet goed voelt of ergens mee zit. Hij is door de structuur en goede zorg meer toegekomen aan het leren, heeft een mooie sprong gemaakt naar vmbo-kader en er zijn geen zorgen meer over zijn persoonlijke hygiëne. [minderjarige (voornaam)] ontwikkelt zich momenteel op vrijwel alle ontwikkelingsgebieden conform zijn leeftijd. De rechtbank is van oordeel dat [minderjarige (voornaam)] deze positieve ontwikkeling te danken heeft aan zijn verblijf bij de gezinshuismoeder. Daar heeft hij de stabiliteit en continuïteit gekregen die hij nodig heeft.
In 2023 is door [instelling 1] vastgesteld dat er bij de moeder sprake is van zwakbegaafdheid. De moeder heeft een disharmonisch intelligentieprofiel en haar scores liggen tussen een licht verstandelijke beperking en beneden gemiddeld niveau. Haar sterke punt in dit profiel is haar verwerkingssnelheid. Haar minst goede punt is het perceptueel redeneren. Dit betekent dat zij moeite heeft met visueel motorische taken waarbij overzicht houden en non-verbaal redeneren belangrijk zijn. In het dagelijks leven kan dit zich uiten in problemen met overzicht behouden over afspraken of uitvoeren van complexe taken (zoals verhuizen of complexe problemen oplossen).
De moeder wordt ondersteund door een begeleider van [instelling 2] en heeft therapieën gevolgd bij [instelling 3] , een behandelcentrum gespecialiseerd in het behandelen van mensen met LVB/zwakbegaafdheid en psychiatrische klachten.
Daarnaast heeft de moeder PTSS (posttraumatische stressstoornis). De traumatherapie hiervoor is in april 2025 gestart. Na de traumabehandeling wordt geëvalueerd of er een indicatie is voor de VERS training, of dat de klachten voldoende onder controle zijn na het verminderen van de PTSS klachten. De verwachte termijn voor afronding van de behandeling zal tussen 12 en 24 maanden liggen, zo blijkt uit het raadsrapport.
Daarna kan worden bezien of continuering van de plaatsing van [minderjarige (voornaam)] in het gezinshuis in het vrijwillig kader mogelijk is of dat een gezagsbeëindigende maatregel nodig en in [minderjarige (voornaam)] zijn belang is. Dat is afhankelijk van de uiteindelijk vast te stellen zorgregeling en de wijze waarop de moeder hiermee om zal gaan en of het de moeder lukt [minderjarige (voornaam)] niet langer te belasten met haar wens om volledig voor [minderjarige (voornaam)] te zorgen. Voor een plaatsing in het vrijwillig kader is wel noodzakelijk dat de moeder laat zien dat zij beter bereikbaar zal zijn voor de hulpverlening.
De rechtbank heeft met de GI de indruk dat het verloop van het behandeltraject van de moeder tot nu toe ervoor zorgt dat bij de moeder hoop is ontstaan dat [minderjarige (voornaam)] toch weer volledig bij haar kan komen wonen en dat zij [minderjarige (voornaam)] hiermee belast. De moeder heeft onder meer de voortgang van haar traumabehandeling gekoppeld aan de terugkeer van [minderjarige (voornaam)] en dit met hem gedeeld, wat het voor [minderjarige (voornaam)] moeilijker maakt om het wonen in het gezinshuis fijn te vinden. Uit het rapport van de Raad blijkt dat [minderjarige (voornaam)] de laatste weken regelmatig verdrietig is en moet huilen omdat hij niet bij zijn moeder woont. Om die reden zegt de moeder dat zij [minderjarige (voornaam)] iedere avond belt. De rechtbank vindt dit zorgelijk, omdat [minderjarige (voornaam)] hierdoor emotioneel belast wordt en zijn loyaliteit onder druk komt te staan.
Ondanks dat er een beslissing genomen is over het perspectief van [minderjarige (voornaam)] , houden de procedures bij de rechtbank en de opstelling van de moeder de hoop levend dat [minderjarige (voornaam)] weer volledig bij de moeder kan wonen. Het lukt de moeder (mogelijk onbedoeld en ongewild) onvoldoende om haar gevoelens bij [minderjarige (voornaam)] weg te houden.
De rechtbank vreest dat als de moeder haar gezag behoudt en er jaarlijks zittingen zijn voor de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, de moeder en [minderjarige (voornaam)] steeds opnieuw te maken krijgen met stress en teleurstellingen. Dat vindt de rechtbank niet in het belang van [minderjarige (voornaam)] .
Daar komt bij dat de moeder op dit moment niet op een juiste wijze invulling geeft aan haar gezag. De moeder is uit het contact met de GI en wenst niet met hen samen te werken. Ook voor de Raad is de moeder gedurende het onderzoek zeer moeizaam tot niet bereikbaar gebleken. En ook de behandelaar heeft de Raad laten weten moeizaam tot geen contact met de moeder te kunnen krijgen. Hier is dus sprake van een patroon. De rechtbank vindt dit geen werkbare situatie. Een gezagsbeëindiging is daarom noodzakelijk.
De Raad heeft in zijn rapport wel zijn zorgen geuit over het contact tussen de moeder en [minderjarige (voornaam)] . De rechtbank deelt deze zorgen.
Een van de zorgen is dat [minderjarige (voornaam)] veel tijd bij de moeder verblijft, terwijl de GI onvoldoende zicht heeft op de opvoedsituatie bij de moeder thuis op de momenten dat [minderjarige (voornaam)] daar een langere tijd verblijft.
Een andere zorg is dat de moeder [minderjarige (voornaam)] emotioneel belast met haar verdriet over de situatie. Dit zorgt ervoor dat [minderjarige (voornaam)] in een loyaliteitsconflict terecht komt en er kan een rolomkering ontstaan, wat in het verleden ook is gebeurd. Uit het rapport van de Raad blijkt bijvoorbeeld dat de moeder en [minderjarige (voornaam)] bijna iedere avond bellen en dat [minderjarige (voornaam)] daar emotioneel van wordt.
Het is belangrijk dat de voogd hiermee aan de slag gaat en dat de moeder en [minderjarige (voornaam)] begeleid worden in het proces om de huidige situatie te accepteren en het verdriet daarover een plek te kunnen geven. De rechtbank kan zich namelijk goed voorstellen dat de moeder en [minderjarige (voornaam)] verdrietig zullen zijn over de uitkomst van deze procedure.
Beste [minderjarige (voornaam)] ,
De rechtbank vindt het belangrijk dat [minderjarige (voornaam)] nu duidelijkheid krijgt over wie vanaf nu de beslissingen over hem mag nemen en over waar hij verder opgroeit.