In deze zaak heeft mr. [eiser] MRE, veronderstellenderwijs handelend namens [naam 1], beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht. De zitting vond plaats op 23 juni 2025, waarbij zowel [eiser] als de gemachtigde van verweerder, mr. D.J. Koopmans, aanwezig waren. Na de zitting heeft [eiser] verzocht om heropening van het onderzoek, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat bij het beroepschrift geen toereikende machtiging is ingediend. Volgens artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht kan een beroep niet-ontvankelijk worden verklaard als het niet voldoet aan de wettelijke vereisten. De rechtbank heeft [eiser] in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken een machtiging in te dienen, maar de overgelegde machtiging voldeed niet aan de wettelijke vereisten. De rechtbank concludeert dat [eiser] voldoende tijd heeft gehad om het verzuim te herstellen, maar dat dit niet is gebeurd.
Daarnaast heeft [eiser] verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens de lange duur van de procedure. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat niet kan worden vastgesteld dat [naam 1] daadwerkelijk beroep wenste in te stellen, waardoor ook geen schadevergoeding kan worden toegekend. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen en verklaart het beroep niet-ontvankelijk.