In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, enkelvoudige kamer, op 15 augustus 2025, wordt het verzoek van verzoeker om vergoeding van proceskosten behandeld. Verweerder, de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap, heeft niet gereageerd op het verzoek. De rechtbank oordeelt dat zij voldoende informatie heeft om het verzoek te beoordelen zonder partijen voor een zitting uit te nodigen. De rechtbank verwijst naar de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), waarin staat dat als het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroepschrift tegemoet is gekomen, de rechtbank kan bepalen dat verweerder de proceskosten moet vergoeden.
Verweerder had op 3 april 2024 een beslissing op bezwaar genomen, waarbij de WOZ-waarde van de woning van verzoeker voor het belastingjaar 2023 op € 494.000,- was vastgesteld. Verzoeker ging in beroep omdat hij vond dat de WOZ-waarde nog € 37.000,- te hoog was. Verweerder heeft later de WOZ-waarde verlaagd naar € 456.000,- en verzoeker verzocht om zijn beroep in te trekken. Verzoeker heeft dit gedaan en vraagt nu om vergoeding van zijn proceskosten. De rechtbank stelt vast dat alleen kosten gemaakt door een professionele juridische hulpverlener vergoed kunnen worden. Aangezien verzoeker geen advocaat of andere professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld, zijn er geen kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
Wel is de rechtbank van oordeel dat verweerder verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 51,- te vergoeden, waarvoor verzoeker zich tot verweerder moet wenden. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af, maar bevestigt de verplichting tot vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken door rechter R.C. Stijnen en griffier J.M.J. Kooistra.