5.3.Oordeel van de rechtbank
De rechtbank legt aan de verdachte 36 maanden gevangenisstraf op, met aftrek van het voorarrest, en de gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: GVM). Bij het bepalen van deze straf en maatregel houdt de rechtbank rekening met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder de verdachte deze feiten heeft gepleegd. Ook weegt de rechtbank het strafblad van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden mee. De rechtbank licht haar oordeel als volgt toe.
Ernst en omstandigheden van de feiten
De verdachte heeft zich op een zaterdagavond in het centrum van Utrecht, in een café gevuld met uitgaanspubliek, schuldig gemaakt aan ernstige geweldpleging, waarbij slachtoffer [slachtoffer 2] aan de dood is ontsnapt. [slachtoffer 2] is in zijn hals gestoken, vlakbij zijn halsslagader. Dat maakt dat het niet om ‘zomaar’ een steekwond gaat, maar om een steekwond met een bijzonder levensbedreigend karakter. [slachtoffer 2] heeft daarnaast door de verwonding een deel van zijn smaak verloren, waarbij het onduidelijk is of deze geheel terugkomt. Na het steken van het slachtoffer heeft de verdachte zich geen enkel moment om het slachtoffer bekommerd en hulp geboden, maar zich snel uit de voeten gemaakt. Hij heeft het slachtoffer aan zijn lot overgelaten. Naar de aanleiding voor de steekpartij blijft het gissen.
De verdachte heeft zich enkele dagen later opnieuw schuldig gemaakt aan geweldpleging. Uit het niets mishandelde hij slachtoffer [slachtoffer 1] die met zijn vrouw aanwezig was in een winkelcentrum in Nieuwegein. Toen [slachtoffer 1] hem vroeg waarom de verdachte hem sloeg moest hij dat bekopen met nog meer geweld.
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] lijken willekeurige slachtoffers te zijn van zinloos geweld. De verdachte heeft beide slachtoffers grote angst aangejaagd. Dat de impact op de slachtoffers groot is geweest, volgt ook uit de indringende slachtofferverklaringen die op de zitting zijn voorgedragen. De delicten vonden plaats in het openbaar en het is algemeen bekend dat slachtoffers en anderen die getuige zijn van dit soort zinloos geweld nog gedurende lange tijd psychisch last daarvan kunnen hebben. Ook brengen zulke geweldshandelingen in het openbaar gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving met zich mee.
De verdachte heeft met zijn handelen geen enkel respect getoond voor het leven dan wel de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Dat [slachtoffer 2] niet om het leven is gekomen en dat [slachtoffer 1] geen blijvend lichamelijk letsel heeft opgelopen is niet aan de verdachte te danken.
Strafblad
De verdachte heeft een strafblad van 14 pagina’s, waaruit onder andere blijkt dat de verdachte in 2021 is veroordeeld voor meerdere mishandelingen en daarvoor 6 weken gevangenisstraf heeft gekregen. Daarnaast is de verdachte in 2022 veroordeeld voor poging tot zware mishandeling, waarbij het net als in deze zaak om uitgaansgeweld ging. De verdachte is toen 2 jaar in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) geplaatst. Hij is op 14 juni 2024 vrijgekomen, maar heeft binnen enkele maanden alweer twee weken gevangenisstraf gekregen voor een winkeldiefstal. Vervolgens heeft de verdachte binnen enkele maanden de bewezen verklaarde feiten begaan. De verdachte gaat dus keer op keer in de fout en de eerdere straffen die hem zijn opgelegd leiden niet tot andere gedragskeuzes. De rechtbank weegt dit alles in strafverzwarende zin mee.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Door een psychiater en een psycholoog, zijn onderzoeken verricht naar de persoon van de verdachte. De Pro Justitia-rapporteurs constateren dat de verdachte een licht verstandelijke beperking heeft en een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol. (Alleen) de psycholoog constateert ook een stoornis in het gebruik van cannabis (matig ernstig). Niet kan worden aangetoond dat deze omstandigheden invloed hebben gehad op de gedragingen en gedragskeuzes van de verdachte bij de bewezen verklaarde feiten, omdat de verdachte ontkent. Dat neemt niet weg dat de beperkingen die verdachte heeft, aanwezig waren ten tijde van het bewezen verklaarde.
In algemene zin wordt wel beschreven dat de verdachte moeite lijkt te hebben met het op orde krijgen van basale leefgebieden; dit hangt samen met de genoemde licht verstandelijke beperking en de verslavingsgevoeligheid. De verdachte heeft moeite heeft met het afremmen van zijn gedrag en hij kan impulsief zijn. Onder invloed van middelen zal hij zichzelf nog moeilijker kunnen remmen en komt hij gemakkelijker tot antisociaal gedrag.
Gekeken naar de periode waarin het bewezen verklaarde plaatsvindt valt op dat de verdachte na afloop van de ISD-maatregel in juni 2024 weer bij zijn moeder gaat wonen, al snel weer begint met alcohol drinken en cannabis roken, en geen dagbesteding heeft. De verdachte en zijn moeder proberen met behulp van Lister een aanmelding te doen voor begeleid wonen, maar hij wordt bij meerdere plekken afgewezen.
Zonder hulp lukt het de verdachte niet om een passende dagbesteding en woning te vinden en abstinent te blijven van middelen. Het is voor de verdachte moeilijk om zich te verwoorden, hij heeft moeite met het houden van overzicht, kan impulsief zijn en de consequenties van zijn gedrag niet overzien. Thuis bij zijn moeder houdt hij zich over het algemeen wel aan de afspraken en zorgt hij niet voor problemen. Positief ook is dat hij nog steeds graag hulp wil en beschermd zou willen wonen. Tegelijkertijd is er bij betrokkene ook frustratie over dat de hulp niet van de grond komt en kijkt hij daarbij vooral naar wat er bij instanties misgaat en minder naar wat hij zelf anders zou kunnen doen.
Doordat er geen advies gegeven kan worden over de mate van toerekenen en er geen betrouwbare risicoanalyse gemaakt kan worden, kan er volgens de rapporteurs ook geen advies gegeven worden over het kader waarin eventuele behandeling plaats zou moeten vinden. Vanuit gedragskundig perspectief heeft de psycholoog overwogen dat de motivatie van de verdachte voor een beschermd wonen-traject aanknopingspunt biedt voor plaatsing bij Homerun van Humanitas of een andere plek waar ervaring is met de combinatie van een licht verstandelijke beperking, verslavingsproblematiek en forensische kennis, om te voorkomen dat hij overvraagd wordt. Mogelijk is dit gemakkelijker te realiseren in een foren-
sisch kader, aangezien het CIZ een indicatie heeft afgewezen. De psychiater schrijft op dat, bij voldoende motivatie van de verdachte, aan eventuele doelen invulling kan worden gegeven binnen een Penitentiair Programma (in het kader van de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf).
De reclassering wijst er in een advies van 14 juli 2025 op dat de verdachte sinds 2021 een delictpatroon van vermogensdelicten en geweldsmisdrijven ontwikkelt, waarbij hij in veel gevallen onder invloed van alcohol is. Dat wijst op een structureel middelenprobleem, in dit geval van zowel alcohol als cannabis. De verdachte geeft bij de reclassering aan dat de combinatie van alcohol en cannabis hem agressief maakt. De verdachte heeft diverse trajecten doorlopen om van zijn alcoholverslaving af te komen, maar geen van die trajecten succesvol afgerond. Dit wijst op een beperkte behandelmotivatie of op een gebrek aan draagkracht om begeleiding daadwerkelijk aan te gaan en vol te houden. In gesprek met de reclassering geeft de verdachte aan open te staan voor beschermd wonen. Aan de voorwaarden die hieraan worden gesteld, zoals het afkicken van zijn verslavingen, kan de verdachte echter (nog) niet voldoen. De reclassering schat de risico’s op recidive, letsel en onttrekken aan voorwaarden allemaal in als hoog.
De reclassering ziet geen mogelijkheden om met toezicht of interventies de risico’s te beperken of tot gedragsverandering te komen. De verdachte zegt wel klaar te zijn voor een nieuwe start en open te staan voor behandeling van zijn alcoholproblematiek, maar dat blijkt niet uit zijn gedrag en hij doet wisselende uitspraken. Zo zegt hij dat praten niet voor hem werkt en gebleken is dat hij in het verleden herhaaldelijk is uitgevallen bij klinische en ambulante behandeltrajecten. De verdachte is wel gemotiveerd voor beschermd wonen, maar zolang hij niet abstinent is en geen intrinsieke motivatie toont om in behandeling te gaan, zijn de noodzakelijke voorwaarden voor een passende woonvorm niet aanwezig. Zowel zelfstandig als beschermd wonen wordt onder deze omstandigheden als niet haalbaar ingeschat. Wel wordt geadviseerd een contact- en locatieverbod op te leggen voor slachtoffer [slachtoffer 2] .
Op de zitting heeft de verdachte veelal een beroep gedaan op zijn zwijgrecht bij vragen over de ten laste gelegde feiten. De verdachte liet zich daarbij meermalen op onhandige en soms zelfs schofferende wijze uit, waarbij hij zich niet bewust leek te zijn van het kwetsende karakter van zijn woorden. De verdachte heeft geen spijt betuigd of empathie getoond voor de slachtoffers. De rechtbank, die de conclusies van de Pro Justitia-rapporteurs overneemt, plaatst dit gedrag van de verdachte in de context van de problematiek van de verdachte. Het is daarmee een verklaring voor het gedrag. De rechtbank houdt de verdachte hiervoor deels verantwoordelijk. De rechtbank vindt het daarbij kwalijk en zorgelijk dat de verdachte een ambivalente houding heeft tegenover hulpverlening. De verdachte is kieskeurig in waar hij wel en niet aan wil meewerken, terwijl duidelijk is dat hulpverlening nodig is om de grote kans op recidive in te perken. De rechtbank ziet hierin aanleiding de GVM op te leggen. Dit wordt hierna nader toegelicht.
Strafkader
Om in vergelijkbare zaken zoveel mogelijk gelijk te straffen, werken strafrechters met landelijke oriëntatiepunten. Deze zijn gebaseerd op opgelegde straffen in andere, vergelijkbare zaken. Voor de poging doodslag bestaat geen oriëntatiepunt. Daarvoor heeft de rechtbank gekeken naar straffen die zijn opgelegd in vergelijkbare zaken. Wel is er een oriëntatiepunt voor mishandeling met lichamelijk letsel als gevolg; dat is een boete van
€ 750,00. Maar vanwege de ernst van de feiten en omstandigheden, zoals hierboven omschreven, ziet de rechtbank geen andere mogelijkheid dan oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Daarbij weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee dat het, wat de poging doodslag betreft, gaat om uitgaansgeweld. Bovendien is de confrontatie bij beide geweldsdelicten opgezocht door de verdachte - uit niets blijkt immers dat een van de slachtoffers dat heeft gedaan. Verder weegt strafverzwarend dat de verdachte bij het geweld tegen [slachtoffer 2] van tevoren een steekvoorwerp heeft meegenomen en daar dus kennelijk mee rondliep over straat en in het café. De bij de verdachte vastgestelde problematiek weegt strafmatigend.
De rechtbank ziet geen aanleiding een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. De verdachte heeft (ook op de zitting) niet laten zien dat hij echt gemotiveerd is te werken aan zijn problematiek en zijn motivatie voor begeleid wonen lijkt vooral te zijn ingegeven door de wens om een eigen plek te hebben. Duidelijk is dat er meer nodig is om het recidiverisico te beperken en zolang de verdachte niet open staat voor behandeling van zijn problematiek is het opleggen van bijzondere voorwaarden zinloos.
Conclusie
Gelet op dit alles is de rechtbank van oordeel dat 36 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf, met aftrek van het voorarrest passend is. De rechtbank wijkt af van de eis van de officier van justitie, onder meer omdat de straffen die in vergelijkbare zaken tot uitgangspunt zijn genomen lager zijn dan de strafvorderingsrichtlijn van het Openbaar Ministerie en de verdachte wordt vrijgesproken van feiten 1 en 2 in de zaak met parketnummer 16/100195-25 (de diefstal met geweld van de fatbike van [slachtoffer 3] en de mishandeling van [slachtoffer 3] ). Ook heeft de rechtbank de alcoholverslaving van de verdachte in strafmatigende zin meegewogen.
Tenuitvoerlegging van de straf
De gevangenisstraf zal worden tenuitvoergelegd binnen de penitentiaire inrichting, totdat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend.
Gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel
Om ervoor te zorgen dat de verdachte na zijn gevangenisstraf niet opnieuw zomaar buiten komt te staan, uit zicht verdwijnt en overgaat tot het plegen van nieuwe geweldsdelicten, legt de rechtbank naast de gevangenisstraf een GVM op. Zij is van oordeel dat aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van die maatregel is voldaan. Verdachte heeft zich immers schuldig gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen de onaantastbaarheid van de lichamen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . Ook is van belang dat verdachte eerder is veroordeeld voor meerdere mishandelingen en poging tot zware mishandeling. Net als de reclassering maakt de rechtbank zich zorgen om het gedrag van verdachte. Verdachte heeft geen inzicht willen geven in zijn gedachten, beweegredenen en drijfveren en daardoor kan geen passend kader worden bedacht op grond waarvan de recidivekans, die de rechtbank groot acht gelet op verdachtes voorgeschiedenis en de inschatting van de reclassering, kan worden beperkt. De rechtbank is daarom van oordeel dat het noodzakelijk is dat verdachte na zijn detentie wordt begeleid en, zo nodig, behandeld in het kader van een GVM.