ECLI:NL:RBMNE:2025:4323

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 augustus 2025
Publicatiedatum
12 augustus 2025
Zaaknummer
16/356739-24 en 16/100195-25 (op de zitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging doodslag en mishandeling met gevangenisstraf en GVM-maatregel

Op 12 augustus 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1997, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en mishandeling. De feiten vonden plaats op 2 en 3 november 2024 in Utrecht en Nieuwegein. De verdachte werd veroordeeld voor het steken van slachtoffer [slachtoffer 2] in de hals met een scherp voorwerp, wat resulteerde in een ernstige verwonding, en voor het mishandelen van [slachtoffer 1] door hem meerdere keren in het gezicht te slaan. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 36 maanden op, met aftrek van het voorarrest, en een GVM-maatregel, omdat de verdachte een gevaar voor de samenleving vormde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer 2], gezien de kwetsbaarheid van het lichaam op de plek waar hij werd gestoken. De verdachte ontkende de feiten, maar de rechtbank vond de bewijsvoering, waaronder camerabeelden en getuigenverklaringen, overtuigend. De rechtbank sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten, waaronder diefstal met geweld van een fatbike en mishandeling van [slachtoffer 3]. De vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] werden toegewezen, terwijl de vordering van [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank benadrukte de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers, en hield rekening met de voorgeschiedenis van de verdachte en zijn problematiek.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats: Utrecht
Parketnummers: 16/356739-24 en 16/100195-25 (op de zitting gevoegd)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van 12 augustus 2025 in de strafzaak van:
[verdachte] ,
geboren op [1997] in [geboorteplaats] ,
ingeschreven op het adres [adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in de [verblijfplaats] ,
hierna: de verdachte.

1.Zitting

De strafzaak van de verdachte is inhoudelijk behandeld op de openbare zitting van 29 juli 2025.
Op de zitting waren aanwezig:
  • de verdachte;
  • de officier van justitie: mr. G.A. Hoppenbrouwers;
  • de advocaat van de verdachte: mr. M.G. Vos;
  • dhr. [slachtoffer 1] ;
  • mevrouw [A] van Slachtofferhulp Nederland;
  • de advocaat van benadeelde partij [slachtoffer 2] : mr. M. Rotgans.

2.Tenlastelegging

De officier van justitie beschuldigt de verdachte ervan dat hij, samengevat:
in de zaak met parketnummer 16/356739-24:
primair:
op 2 november 2024 in Utrecht heeft geprobeerd [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven;
subsidiair:
op 2 november 2024 in Utrecht [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht;
meer subsidiair:
op 2 november 2024 in Utrecht heeft geprobeerd [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
in de zaak met parketnummer 16/100195-25:
feit 1
op 31 oktober 2024 in Nieuwegein met (bedreiging met) geweld een fatbike van [slachtoffer 3] heeft gestolen;
feit 2
op 31 oktober 2024 in Nieuwegein [slachtoffer 3] heeft mishandeld;
feit 3
op 3 november 2024 in Nieuwegein [slachtoffer 1] heeft mishandeld.
De volledige tekst van de beschuldiging staat in bijlage I bij dit vonnis.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat kan worden bewezen dat de verdachte heeft gepleegd het primaire feit in de zaak met parketnummer 16/356739-24 en de feiten 1, 2 en 3 in de zaak met parketnummer 16/100195-25.
De standpunten van de officier van justitie worden - voor zover van belang voor de beoordeling - besproken in paragraaf 3.3.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte verzoekt de rechtbank om de verdachte volledig vrij te spreken van het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 16/356739-24. De advocaat van de verdachte voert verschillende verweren over het bewijs. Deze worden - voor zover van belang voor de beoordeling - hierna besproken onder paragraaf 3.3.
De advocaat refereert zich namens de verdachte aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de bewezenverklaring van de feiten 1, 2 en 3 van de zaak met parketnummer
16/100195-25.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak feiten 1 en 2 (16/100195-25)
De rechtbank oordeelt dat de feiten 1 en 2 van de zaak met parketnummer 16/100195-25 (de diefstal met geweld van de fatbike van [slachtoffer 3] en de mishandeling van [slachtoffer 3] ) niet zijn bewezen en zal de verdachte daarvan vrijspreken.
Uit het strafdossier maakt de rechtbank op dat aangever [slachtoffer 3] op 31 oktober 2024, op straat, uit het niets wordt geslagen door een man. [slachtoffer 3] laat daarop zijn fatbike vallen en rent weg. De man stapt vervolgens op de fatbike van [slachtoffer 3] en rijdt weg. Politieagent [verbalisant] , die kort daarna ter plaatse komt en [slachtoffer 3] en enkele getuigen spreekt, herkent het opgegeven signalement van de dader van een melding eerder die avond over een man die zich ophield in een portiek. De meldster had een foto van de man gedeeld met de politie. Op die foto, die in het strafdossier zit, staat een man met een zwart hoedje (een ‘buckethat’) en een zwart vest met witte strepen. [slachtoffer 3] en getuige [getuige 1] hebben de dader herkend nadat hen de foto werd getoond door de politie.
Het door [getuige 1] gegeven signalement (man, wit, slank, zwart vest met witte strepen en zwarte buckethat) past goed bij de man die op de foto is te zien. Maar daarmee staat niet vast dat de man op die foto de verdachte is. Het enkele feit dat de verdachte, bij een politiecontrole na een vergelijkbare melding over (hinderlijk) ophouden, op een andere datum (28 oktober 2024) een bucket hat met witte letters droeg, is hiervoor niet genoeg. Om als bewijs te kunnen dienen, moet de herkenning van een verdachte gebaseerd zijn op meer, maar vooral specifieke(re) uiterlijke kenmerken, die voor de rechtbank controleerbaar zijn. Daarvan is in dit geval geen sprake. De rechtbank vindt de foto ook niet duidelijk genoeg om daarop zelf een herkenning te baseren. Het gezicht van de persoon op de foto is namelijk niet goed te zien.
3.3.2.
Bewijsmiddelen primaire feit (16/356739-24) en feit 3 (16/100195-25)
De rechtbank oordeelt dat het primaire feit in de zaak met parketnummer 16-356739-24 (de poging tot doodslag op [slachtoffer 2] ) en feit 3 van de zaak met parketnummer 16-100195-25 (de mishandeling van [slachtoffer 1] ) zijn bewezen. De rechtbank baseert dit oordeel op de bewijsmiddelen die in bijlage II van dit vonnis staan. Er zijn meerdere feiten bewezen verklaard. De bewijsmiddelen worden alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarover deze gaan.
3.3.3.
Bewijsoverwegingen
Primaire feit (16/356739-24)
De zaak in het kort
Op de avond van 2 november 2024 rond 23:30 uur gaat [slachtoffer 2] , die met vrienden een avond uit is, naar de wc in [café] in Utrecht. In de wc-ruimte treft hij een andere man die zich agressief gedraagt en hem iets vraagt. [slachtoffer 2] wimpelt hem af. Als [slachtoffer 2] de deur van het wc-hokje wil sluiten, wordt opeens aan de deur getrokken. Vanuit het niets steekt de man [slachtoffer 2] in zijn hals. [slachtoffer 2] voelt zijn nek nat worden en ziet bloed op zijn handen. Medische hulp wordt ingeroepen en er wordt een nektourniquet aangelegd. In het ziekenhuis blijkt dat [slachtoffer 2] is gestoken op 3 centimeter van zijn halsslagader. [slachtoffer 2] overleeft het steekincident.
De verdachte is de dader
De verdachte ontkent dat hij [slachtoffer 2] heeft gestoken, maar de rechtbank oordeelt anders: de rechtbank vindt wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de dader is. Dit blijkt namelijk uit de camerabeelden van kort voor en na het steekincident in combinatie met de aangifte, de getuigenverklaring van de barvrouw, de (mislukte) pintransactie met de pinpas van de verdachte en de overeenkomsten tussen het uiterlijk van de verdachte, het opgegeven signalement en de beschrijving van de persoon op de camerabeelden. De rechtbank legt dit hierna verder uit.
Van de steekpartij zelf zijn geen camerabeelden. Wel heeft de politie de camerabeelden van binnen in het café bekeken. Daarop is te zien dat een man met een pet om 23:29:51 uur een betaaltransactie uitvoert aan de bar en contact heeft met een medewerker die achter de bar staat. Om 23:30:52 uur loopt de man naar de wc. Dat sluit aan bij de verklaring van de barvrouw, die de man na de pintransactie - die mislukt - hoort zeggen dat hij naar de wc gaat en dadelijk terugkomt. De man met de pet komt om 23:31:40 uur uit de wc en loopt met versnelde pas weg. Zeven seconden later, om 23:31:47 uur, komt [slachtoffer 2] de wc-ruimte uit, met zijn hand bij zijn keel en met meerdere donkere (bloed)vlekken bij de hals. De rechtbank concludeert dat de man met de pet degene is die [slachtoffer 2] heeft gestoken. [slachtoffer 2] heeft namelijk verklaard dat de man die hem stak de enige andere persoon was in de wc-ruimte.
Uit het voorgaande volgt dat de steker ook de man is van de mislukte pintransactie. De opgevraagde betaalgegevens passen precies in deze gang van zaken. Om 23:29u wordt een mislukte transactie geregistreerd op de betaalterminal van [café] . Deze transactie is uitgevoerd met een betaalpas van de verdachte.
Tot slot komt het signalement van de verdachte overeen met het signalement van de man met de pet op de camerabeelden en het signalement dat wordt gegeven door [slachtoffer 2] en de barvrouw. Agenten die de camerabeelden en de verklaringen van getuigen hebben vergeleken met foto’s van de verdachte in de politiesystemen wijzen op de meerdere gelijkenissen, zoals dat het gaat om een blanke man, met een lang smal gezicht, ogen die worden omschreven als ‘strak’ en een opvallende (spitse) neus en kin.
Het alternatieve scenario van de verdachte is niet aannemelijk
De verdachte ontkent dat hij de persoon is die heeft geprobeerd te pinnen in [café] . Daarbij heeft hij gezegd dat hij zijn pinpas weleens uitleent. Het alternatieve scenario dat verdachte hiermee schetst, waarin iemand anders dan de verdachte heeft geprobeerd te pinnen en [slachtoffer 2] heeft gestoken, is niet aannemelijk geworden, want de verdachte heeft dit op geen enkele manier concreet gemaakt of onderbouwd. De verdachte wil geen nadere informatie verschaffen over het uitlenen van zijn pinpas en weigert vragen daarover te beantwoorden. Daardoor is zijn verklaring niet te verifiëren.
Uit het politieonderzoek volgt bovendien geen enkele aanwijzing dat de verdachte zijn pinpas uitleende op de dag van het steekincident of in de periode daarvoor. Aanwijzingen dat de verdachte zijn pinpas zelf gebruikte zijn er wel. Uit het politieonderzoek volgt immers dat de verdachte zelf zijn pinpas gebruikte bij een pintransactie op 23 oktober 2024 en drie pintransacties op 28 oktober 2024. Van deze transacties zijn camerabeelden beschikbaar waarop de verdachte te zien is. Verder blijkt uit onderzoek naar het pingedrag dat de pinpas in de periode voorafgaand aan het steekincident voortdurend op dezelfde manier werd gebruikt, namelijk voor het pinnen of betalen van kleine bedragen, voornamelijk in cafés of supermarkten, waarbij pintransacties regelmatig mislukten omdat er onvoldoende saldo op de rekening stond (143 keer in de periode van 14 juni 2024 tot en met 5 november 2024). De mislukte pintransactie in [café] op 2 november om 23:29 uur voor een biertje past in dit patroon.
Voorwaardelijk opzet op de dood
De rechtbank stelt voorop dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat waaruit blijkt dat de verdachte de intentie had om [slachtoffer 2] van het leven beroven. Wel vindt de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte door zijn gedragingen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 2] .
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig als de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging deze aanmerkelijke kans in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. De rechtbank oordeelt als volgt.
De verdachte heeft [slachtoffer 2] volkomen onverwachts in de hals gestoken met een scherp voorwerp. De kans op dodelijk letsel is daarbij naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk omdat de hals een zeer kwetsbaar deel is van het lichaam waar zich verschillende grote slagaders bevinden. Wanneer deze met een scherp voorwerp worden geraakt, kan dit binnen een zeer kort tijdbestek de dood tot gevolg hebben. De wond van [slachtoffer 2] bevond zich op slechts 3 centimeter van de halsslagader. Het steken van [slachtoffer 2] in zijn hals bracht naar het oordeel van de rechtbank dus een aanmerkelijke kans met zich dat hij dusdanig letsel zou oplopen dat hij als gevolg daarvan kon komen te overlijden.
Daarna moet de rechtbank onderzoeken of de verdachte wist dat er een aanmerkelijke kans was dat het slachtoffer dodelijk letsel zouden oplopen en of de verdachte die kans tijdens het steken bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
De doelgerichte gedragingen van de verdachte (het opentrekken van de wc-deur om vervolgens direct met een scherp voorwerp te steken in de hals van een nietsvermoedende [slachtoffer 2] ) waren naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het bewerkstelligen van de dood, dat hieruit volgt dat de verdachte die aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. Van concrete indicaties waaruit zou blijken dat de verdachte de aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken.
De rechtbank acht de ten laste gelegde poging tot doodslag dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3 (16/100195-25)
Op 3 november 2024 vindt een ander geweldsincident plaats. [slachtoffer 1] is samen met zijn vrouw in winkelcentrum Galecop in Nieuwegein. Een onbekende man roept hem en [slachtoffer 1] loopt naar hem toe, omdat hij denkt dat de man hulp nodig heeft. Vanuit het niets slaat de onbekende man [slachtoffer 1] op zijn gezicht, ter hoogte van zijn kaak of wang. [slachtoffer 1] valt, maar staat weer op en loopt achter de man aan. De man slaat hem dan voor een tweede keer, opnieuw in zijn gezicht. [slachtoffer 1] voelde pijn. De man verlaat het winkelcentrum en [slachtoffer 1] en zijn vrouw blijven achter hem aanlopen om een foto van hem te maken. De man slaat [slachtoffer 1] dan een derde keer, deze keer boven op zijn hoofd.
Ook van dit feit oordeelt de rechtbank dat het wettig en overtuigend is bewezen. De aangifte van [slachtoffer 1] vindt steun in de getuigenverklaring van zijn vrouw en uit de resultaten van het politieonderzoek volgt dat de verdachte de dader is. De vrouw van [slachtoffer 1] heeft foto’s gemaakt van de laatste (derde) keer dat de verdachte [slachtoffer 1] slaat. Daarop is niet alleen te zien dat de verdachte uithaalt naar [slachtoffer 1] , maar ook dat hij een blauwe pet van het merk Under Armour draagt. Deze pet is later in beslag genomen bij de doorzoeking van de woning van de verdachte. De zwarte schoenen die de verdachte op de foto draagt, vormen daarnaast een belangrijk herkenningspunt voor een politieagent die de verdachte controleerde op 4 november 2024 in het kader van een andere zaak. Die zaak ging om een mogelijke mishandeling (ook zonder aanleiding) die op 30 oktober 2024 zou hebben plaatsgevonden, maar die niet ten laste is gelegd. Het signalement van de dader is in die zaak op 4 november 2024 gemeld en de agent heeft de verdachte diezelfde dag, op aanwijzen van de melder, aangetroffen op een bankje in winkelcentrum Galecop. De verdachte droeg toen zwarte schoenen. Van de verdachte maakte hij een foto. Naar aanleiding van die melding moest de agent denken aan de melding van [slachtoffer 1] en zijn vrouw (van de dag ervoor). De agent heeft toen zijn foto vergeleken met de foto die de vrouw van [slachtoffer 1] heeft gemaakt en zag verschillende overeenkomsten, waaronder de lichte huidskleur, de vorm van het gezicht, kalend/ heel kort haar, de puntige neus, het postuur en de mondplooien. Daarnaast zag hij dat de man op beide foto’s exact dezelfde zwarte schoenen aanhad. Deze sneakers zien er bovendien hetzelfde uit als de zwarte Adidas-sneakers die in beslag zijn genomen bij de doorzoeking van de woning van de verdachte.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
in de zaak met parketnummer 16/356739-24:
op 2 november 2024 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, met een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals van die [slachtoffer 2] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
in de zaak met parketnummer 16/100195-25:
op 3 november 2024 te Nieuwegein [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] meerdere malen in het gezicht te slaan.
De rest van de tekst van de beschuldiging kan niet worden bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De taal- en/of schrijffouten die in de tekst van de beschuldiging voorkomen zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Dit benadeelt de verdachte niet.

4.Kwalificatie en strafbaarheid

4.1
KwalificatieDe bewezen feiten leveren de volgende strafbare feiten op:
in de zaak met parketnummer 16/356739-24:
poging doodslag;
in de zaak met parketnummer 16/100195-25:
mishandeling.
4.2
Strafbaarheid feiten en verdachteDe feiten en de verdachte zijn strafbaar.

5.Straf en maatregel

5.1.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie eist dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, met aftrek van het voorarrest.
5.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte voert aan dat de rechtbank bij de strafoplegging rekening moet houden met de hulpvraag van de verdachte die nog steeds aanwezig is. De verdachte heeft niet op de juiste wijze hulp gekregen om een stabiele toekomst op te (kunnen) bouwen. Het meest recente voorbeeld hiervan is het ISD-traject dat niet succesvol is afgerond.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank legt aan de verdachte 36 maanden gevangenisstraf op, met aftrek van het voorarrest, en de gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: GVM). Bij het bepalen van deze straf en maatregel houdt de rechtbank rekening met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder de verdachte deze feiten heeft gepleegd. Ook weegt de rechtbank het strafblad van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden mee. De rechtbank licht haar oordeel als volgt toe.
Ernst en omstandigheden van de feiten
De verdachte heeft zich op een zaterdagavond in het centrum van Utrecht, in een café gevuld met uitgaanspubliek, schuldig gemaakt aan ernstige geweldpleging, waarbij slachtoffer [slachtoffer 2] aan de dood is ontsnapt. [slachtoffer 2] is in zijn hals gestoken, vlakbij zijn halsslagader. Dat maakt dat het niet om ‘zomaar’ een steekwond gaat, maar om een steekwond met een bijzonder levensbedreigend karakter. [slachtoffer 2] heeft daarnaast door de verwonding een deel van zijn smaak verloren, waarbij het onduidelijk is of deze geheel terugkomt. Na het steken van het slachtoffer heeft de verdachte zich geen enkel moment om het slachtoffer bekommerd en hulp geboden, maar zich snel uit de voeten gemaakt. Hij heeft het slachtoffer aan zijn lot overgelaten. Naar de aanleiding voor de steekpartij blijft het gissen.
De verdachte heeft zich enkele dagen later opnieuw schuldig gemaakt aan geweldpleging. Uit het niets mishandelde hij slachtoffer [slachtoffer 1] die met zijn vrouw aanwezig was in een winkelcentrum in Nieuwegein. Toen [slachtoffer 1] hem vroeg waarom de verdachte hem sloeg moest hij dat bekopen met nog meer geweld.
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] lijken willekeurige slachtoffers te zijn van zinloos geweld. De verdachte heeft beide slachtoffers grote angst aangejaagd. Dat de impact op de slachtoffers groot is geweest, volgt ook uit de indringende slachtofferverklaringen die op de zitting zijn voorgedragen. De delicten vonden plaats in het openbaar en het is algemeen bekend dat slachtoffers en anderen die getuige zijn van dit soort zinloos geweld nog gedurende lange tijd psychisch last daarvan kunnen hebben. Ook brengen zulke geweldshandelingen in het openbaar gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving met zich mee.
De verdachte heeft met zijn handelen geen enkel respect getoond voor het leven dan wel de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Dat [slachtoffer 2] niet om het leven is gekomen en dat [slachtoffer 1] geen blijvend lichamelijk letsel heeft opgelopen is niet aan de verdachte te danken.
Strafblad
De verdachte heeft een strafblad van 14 pagina’s, waaruit onder andere blijkt dat de verdachte in 2021 is veroordeeld voor meerdere mishandelingen en daarvoor 6 weken gevangenisstraf heeft gekregen. Daarnaast is de verdachte in 2022 veroordeeld voor poging tot zware mishandeling, waarbij het net als in deze zaak om uitgaansgeweld ging. De verdachte is toen 2 jaar in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) geplaatst. Hij is op 14 juni 2024 vrijgekomen, maar heeft binnen enkele maanden alweer twee weken gevangenisstraf gekregen voor een winkeldiefstal. Vervolgens heeft de verdachte binnen enkele maanden de bewezen verklaarde feiten begaan. De verdachte gaat dus keer op keer in de fout en de eerdere straffen die hem zijn opgelegd leiden niet tot andere gedragskeuzes. De rechtbank weegt dit alles in strafverzwarende zin mee.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Door een psychiater en een psycholoog, zijn onderzoeken verricht naar de persoon van de verdachte. De Pro Justitia-rapporteurs constateren dat de verdachte een licht verstandelijke beperking heeft en een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol. (Alleen) de psycholoog constateert ook een stoornis in het gebruik van cannabis (matig ernstig). Niet kan worden aangetoond dat deze omstandigheden invloed hebben gehad op de gedragingen en gedragskeuzes van de verdachte bij de bewezen verklaarde feiten, omdat de verdachte ontkent. Dat neemt niet weg dat de beperkingen die verdachte heeft, aanwezig waren ten tijde van het bewezen verklaarde.
In algemene zin wordt wel beschreven dat de verdachte moeite lijkt te hebben met het op orde krijgen van basale leefgebieden; dit hangt samen met de genoemde licht verstandelijke beperking en de verslavingsgevoeligheid. De verdachte heeft moeite heeft met het afremmen van zijn gedrag en hij kan impulsief zijn. Onder invloed van middelen zal hij zichzelf nog moeilijker kunnen remmen en komt hij gemakkelijker tot antisociaal gedrag.
Gekeken naar de periode waarin het bewezen verklaarde plaatsvindt valt op dat de verdachte na afloop van de ISD-maatregel in juni 2024 weer bij zijn moeder gaat wonen, al snel weer begint met alcohol drinken en cannabis roken, en geen dagbesteding heeft. De verdachte en zijn moeder proberen met behulp van Lister een aanmelding te doen voor begeleid wonen, maar hij wordt bij meerdere plekken afgewezen.
Zonder hulp lukt het de verdachte niet om een passende dagbesteding en woning te vinden en abstinent te blijven van middelen. Het is voor de verdachte moeilijk om zich te verwoorden, hij heeft moeite met het houden van overzicht, kan impulsief zijn en de consequenties van zijn gedrag niet overzien. Thuis bij zijn moeder houdt hij zich over het algemeen wel aan de afspraken en zorgt hij niet voor problemen. Positief ook is dat hij nog steeds graag hulp wil en beschermd zou willen wonen. Tegelijkertijd is er bij betrokkene ook frustratie over dat de hulp niet van de grond komt en kijkt hij daarbij vooral naar wat er bij instanties misgaat en minder naar wat hij zelf anders zou kunnen doen.
Doordat er geen advies gegeven kan worden over de mate van toerekenen en er geen betrouwbare risicoanalyse gemaakt kan worden, kan er volgens de rapporteurs ook geen advies gegeven worden over het kader waarin eventuele behandeling plaats zou moeten vinden. Vanuit gedragskundig perspectief heeft de psycholoog overwogen dat de motivatie van de verdachte voor een beschermd wonen-traject aanknopingspunt biedt voor plaatsing bij Homerun van Humanitas of een andere plek waar ervaring is met de combinatie van een licht verstandelijke beperking, verslavingsproblematiek en forensische kennis, om te voorkomen dat hij overvraagd wordt. Mogelijk is dit gemakkelijker te realiseren in een foren-
sisch kader, aangezien het CIZ een indicatie heeft afgewezen. De psychiater schrijft op dat, bij voldoende motivatie van de verdachte, aan eventuele doelen invulling kan worden gegeven binnen een Penitentiair Programma (in het kader van de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf).
De reclassering wijst er in een advies van 14 juli 2025 op dat de verdachte sinds 2021 een delictpatroon van vermogensdelicten en geweldsmisdrijven ontwikkelt, waarbij hij in veel gevallen onder invloed van alcohol is. Dat wijst op een structureel middelenprobleem, in dit geval van zowel alcohol als cannabis. De verdachte geeft bij de reclassering aan dat de combinatie van alcohol en cannabis hem agressief maakt. De verdachte heeft diverse trajecten doorlopen om van zijn alcoholverslaving af te komen, maar geen van die trajecten succesvol afgerond. Dit wijst op een beperkte behandelmotivatie of op een gebrek aan draagkracht om begeleiding daadwerkelijk aan te gaan en vol te houden. In gesprek met de reclassering geeft de verdachte aan open te staan voor beschermd wonen. Aan de voorwaarden die hieraan worden gesteld, zoals het afkicken van zijn verslavingen, kan de verdachte echter (nog) niet voldoen. De reclassering schat de risico’s op recidive, letsel en onttrekken aan voorwaarden allemaal in als hoog.
De reclassering ziet geen mogelijkheden om met toezicht of interventies de risico’s te beperken of tot gedragsverandering te komen. De verdachte zegt wel klaar te zijn voor een nieuwe start en open te staan voor behandeling van zijn alcoholproblematiek, maar dat blijkt niet uit zijn gedrag en hij doet wisselende uitspraken. Zo zegt hij dat praten niet voor hem werkt en gebleken is dat hij in het verleden herhaaldelijk is uitgevallen bij klinische en ambulante behandeltrajecten. De verdachte is wel gemotiveerd voor beschermd wonen, maar zolang hij niet abstinent is en geen intrinsieke motivatie toont om in behandeling te gaan, zijn de noodzakelijke voorwaarden voor een passende woonvorm niet aanwezig. Zowel zelfstandig als beschermd wonen wordt onder deze omstandigheden als niet haalbaar ingeschat. Wel wordt geadviseerd een contact- en locatieverbod op te leggen voor slachtoffer [slachtoffer 2] .
Op de zitting heeft de verdachte veelal een beroep gedaan op zijn zwijgrecht bij vragen over de ten laste gelegde feiten. De verdachte liet zich daarbij meermalen op onhandige en soms zelfs schofferende wijze uit, waarbij hij zich niet bewust leek te zijn van het kwetsende karakter van zijn woorden. De verdachte heeft geen spijt betuigd of empathie getoond voor de slachtoffers. De rechtbank, die de conclusies van de Pro Justitia-rapporteurs overneemt, plaatst dit gedrag van de verdachte in de context van de problematiek van de verdachte. Het is daarmee een verklaring voor het gedrag. De rechtbank houdt de verdachte hiervoor deels verantwoordelijk. De rechtbank vindt het daarbij kwalijk en zorgelijk dat de verdachte een ambivalente houding heeft tegenover hulpverlening. De verdachte is kieskeurig in waar hij wel en niet aan wil meewerken, terwijl duidelijk is dat hulpverlening nodig is om de grote kans op recidive in te perken. De rechtbank ziet hierin aanleiding de GVM op te leggen. Dit wordt hierna nader toegelicht.
Strafkader
Om in vergelijkbare zaken zoveel mogelijk gelijk te straffen, werken strafrechters met landelijke oriëntatiepunten. Deze zijn gebaseerd op opgelegde straffen in andere, vergelijkbare zaken. Voor de poging doodslag bestaat geen oriëntatiepunt. Daarvoor heeft de rechtbank gekeken naar straffen die zijn opgelegd in vergelijkbare zaken. Wel is er een oriëntatiepunt voor mishandeling met lichamelijk letsel als gevolg; dat is een boete van
€ 750,00. Maar vanwege de ernst van de feiten en omstandigheden, zoals hierboven omschreven, ziet de rechtbank geen andere mogelijkheid dan oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Daarbij weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee dat het, wat de poging doodslag betreft, gaat om uitgaansgeweld. Bovendien is de confrontatie bij beide geweldsdelicten opgezocht door de verdachte - uit niets blijkt immers dat een van de slachtoffers dat heeft gedaan. Verder weegt strafverzwarend dat de verdachte bij het geweld tegen [slachtoffer 2] van tevoren een steekvoorwerp heeft meegenomen en daar dus kennelijk mee rondliep over straat en in het café. De bij de verdachte vastgestelde problematiek weegt strafmatigend.
De rechtbank ziet geen aanleiding een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. De verdachte heeft (ook op de zitting) niet laten zien dat hij echt gemotiveerd is te werken aan zijn problematiek en zijn motivatie voor begeleid wonen lijkt vooral te zijn ingegeven door de wens om een eigen plek te hebben. Duidelijk is dat er meer nodig is om het recidiverisico te beperken en zolang de verdachte niet open staat voor behandeling van zijn problematiek is het opleggen van bijzondere voorwaarden zinloos.
Conclusie
Gelet op dit alles is de rechtbank van oordeel dat 36 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf, met aftrek van het voorarrest passend is. De rechtbank wijkt af van de eis van de officier van justitie, onder meer omdat de straffen die in vergelijkbare zaken tot uitgangspunt zijn genomen lager zijn dan de strafvorderingsrichtlijn van het Openbaar Ministerie en de verdachte wordt vrijgesproken van feiten 1 en 2 in de zaak met parketnummer 16/100195-25 (de diefstal met geweld van de fatbike van [slachtoffer 3] en de mishandeling van [slachtoffer 3] ). Ook heeft de rechtbank de alcoholverslaving van de verdachte in strafmatigende zin meegewogen.
Tenuitvoerlegging van de straf
De gevangenisstraf zal worden tenuitvoergelegd binnen de penitentiaire inrichting, totdat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend.
Gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel
Om ervoor te zorgen dat de verdachte na zijn gevangenisstraf niet opnieuw zomaar buiten komt te staan, uit zicht verdwijnt en overgaat tot het plegen van nieuwe geweldsdelicten, legt de rechtbank naast de gevangenisstraf een GVM op. Zij is van oordeel dat aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van die maatregel is voldaan. Verdachte heeft zich immers schuldig gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen de onaantastbaarheid van de lichamen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . Ook is van belang dat verdachte eerder is veroordeeld voor meerdere mishandelingen en poging tot zware mishandeling. Net als de reclassering maakt de rechtbank zich zorgen om het gedrag van verdachte. Verdachte heeft geen inzicht willen geven in zijn gedachten, beweegredenen en drijfveren en daardoor kan geen passend kader worden bedacht op grond waarvan de recidivekans, die de rechtbank groot acht gelet op verdachtes voorgeschiedenis en de inschatting van de reclassering, kan worden beperkt. De rechtbank is daarom van oordeel dat het noodzakelijk is dat verdachte na zijn detentie wordt begeleid en, zo nodig, behandeld in het kader van een GVM.

6.Vordering benadeelde partij

6.1.
Vordering van de benadeelde partijen
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert vergoeding van in totaal € 1.601,75 aan materiële schade. Deze schade bestaat uit de volgende posten:
  • zijn Eigen Risico van 2024 ter hoogte van € 585,00 vanwege het vervoer met de ambulance naar het ziekenhuis;
  • zijn Eigen Risico van 2025 ter hoogte van € 585,00 vanwege de behandelingen bij de psycholoog;
  • de kosten van de taxirit naar huis op 3 november 2024, van € 20,90;
  • de aanschaf van vervangende kleding, omdat de trui van [slachtoffer 2] kapot is geknipt om hem medisch te behandelen en zijn broek en schoenen onder het bloed zaten, in totaal € 410,85.
Verder vordert [slachtoffer 2] € 12.500,00 aan immateriële schade, omdat hij lichamelijk letsel heeft opgelopen. Hij onderbouwt dit bedrag met verwijzing naar jurisprudentie en de Rotterdamse Schaal. [slachtoffer 2] vraagt om het toegewezen bedrag te vermeerderen met wettelijke rente en om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
[slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert vergoeding van € 1.000,00 aan materiële schade, als vergoeding voor de gestolen fatbike. Daarnaast vordert [slachtoffer 3] op het voegingsformulier onder het kopje materiële schade ook € 5.000,00 aan ‘emotionele schade’. Aan immateriële schade vordert [slachtoffer 3] € 4.000,00 en bovendien vordert een ouder van [slachtoffer 3] € 17.500,00 aan affectieschade. [slachtoffer 3] vordert de schadevergoeding te vermeerderen met wettelijke rente en om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een immateriële schadevergoeding van € 600,00, vermeerderd met wettelijke rente, en om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
6.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevraagd om de vorderingen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] geheel toe te wijzen, omdat deze voldoende zijn onderbouwd. Omdat [slachtoffer 3] zijn materiële schade niet onderbouwt, heeft de officier van justitie gevraagd om [slachtoffer 3] in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Ook is matiging van [slachtoffer 3] vordering voor immateriële schade tot een bedrag van € 400,00 op zijn plek, in lijn met vergoedingen in soortgelijke zaken. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om alle bedragen te vermeerderen met wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
6.3.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte heeft verzocht [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, omdat [slachtoffer 3] deze onvoldoende onderbouwt. Voor wat betreft de vordering van [slachtoffer 1] refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
6.4.
Oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 2]
Vaststaat dat [slachtoffer 2] als benadeelde partij als gevolg van het eerste onder 3.4 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden.
Over de gevorderde materiële schade overweegt de rechtbank dat de gevorderde kosten van het eigen risico in 2024 en 2025 van in totaal € 1.170,00 voldoende zijn onderbouwd en voor vergoeding in aanmerking komen. Deze kosten heeft [slachtoffer 2] immers gemaakt vanwege het vervoer met de ambulance en de latere psychologische behandeling die beide een rechtstreeks gevolg zijn van het steekincident.
Ook de kosten van de taxirit naar huis van € 20,90 en de kosten voor vervangende kleding van € 410,85 kunnen worden toegewezen. Deze kosten zijn niet betwist en goed onderbouwd. Als de verdachte [slachtoffer 2] niet had gestoken, had [slachtoffer 2] deze kosten niet hoeven maken.
Over de gevorderde vergoeding voor immateriële schade overweegt de rechtbank dat [slachtoffer 2] door het handelen van de verdachte letsel heeft opgelopen en dus op grond van artikel 6:106 aanhef en onder b BW recht heeft op vergoeding van nadeel dat niet in vermogensschade bestaat (immateriële schade). Op basis van de door [slachtoffer 2] ingebrachte stukken en gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde feit, is voldoende aannemelijk dat bij [slachtoffer 2] sprake is van immateriële schade. [slachtoffer 2] heeft letsel opgelopen aan zijn hals, vlakbij zijn halsslagader. Daar heeft hij onder andere een litteken aan overgehouden, dat hij dagelijks voelt. Ook bij regen of koud weer speelt het litteken op en wordt het een pijnlijke plek. Het litteken vormt dan ook een blijvende herinnering aan het steekincident. Daarnaast heeft [slachtoffer 2] sinds het steekincident een verminderde smaak omdat een zenuw is geraakt. Alles smaakt anders en het is niet zeker of [slachtoffer 2] zijn smaak weer helemaal terug zal krijgen. Naast de lichamelijke klachten kampt [slachtoffer 2] ook met psychische klachten. [slachtoffer 2] had niet alleen last van slaapproblemen, maar heeft ook een behandeling moeten ondergaan bij een psycholoog vanwege PTSS-klachten. Deze behandeling bestond uit 6 behandelgesprekken, waarvan 4 EMDR-sessies. De rechtbank stelt de schade, mede gelet op de vergoedingen die in vergelijkbare zaken worden toegekend, naar billijkheid vast op een bedrag van
€ 12.500,00.
In totaal wijst de rechtbank dus € 1.601,75 aan materiële schade en € 12.500,00 aan immateriële schade toe, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente. Deze wordt berekend over het bedrag van € 12.500,00 vanaf 2 november 2024 (de pleegdatum), over het bedrag van € 20,90 vanaf 3 november 2024 (de datum waarop de taxirit is gemaakt), over het bedrag van € 585,00 vanaf 14 november 2024 (de declaratiedatum van de kosten van het ambulancevervoer), over het bedrag van € 410,85 vanaf 15 november 2024 (de datum waarop in ieder geval de vervangende schoenen zijn besteld), over het bedrag van € 159,36 vanaf 26 februari 2025 (de eerste declaratiedatum van de psycholoog) en over het bedrag van € 425,64 vanaf 31 maart 2025 (de tweede declaratiedatum van de psycholoog), tot de dag van volledige betaling.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 14.101,75, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente. Deze wordt berekend zoals hiervoor uitgelegd en vermeld in de beslissing. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 105 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
[slachtoffer 3]
De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, omdat de verdachte van het onder feiten 1 en 2 in de zaak met parketnummer 16/100195-25 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
[slachtoffer 1]
Vaststaat dat [slachtoffer 1] als benadeelde partij als gevolg van het tweede onder 3.4 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. Over de gevorderde vergoeding voor immateriële schade overweegt de rechtbank dat [slachtoffer 1] door het handelen van de verdachte letsel heeft opgelopen en dus op grond van artikel 6:106 aanhef en onder b BW recht heeft op vergoeding van nadeel dat niet in vermogensschade bestaat (immateriële schade). Op basis van de stukken uit het dossier en gelet op de aard en ernst van de bewezen verklaarde feit, is voldoende aannemelijk dat bij [slachtoffer 1] sprake is van immateriële schade. [slachtoffer 1] heeft letsel opgelopen aan zijn gezicht en bovenop zijn hoofd door de klappen van de verdachte. De rechtbank stelt de schade, mede gelet op de vergoedingen die in vergelijkbare zaken worden toegekend, naar billijkheid vast op een bedrag van € 600,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 3 november 2024 (de pleegdatum) tot de dag van volledige betaling.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 600,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 3 november 2024 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 12 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

7.Toegepaste wetsartikelen

De opgelegde straf en maatregel en de beslissing op het beslag zijn gebaseerd op de volgende wetsartikelen:
- artikelen 36f, 38z, 45, 57, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat de verdachte de feiten 2 en 3 in de zaak met parketnummer
16/100195-25 heeft gepleegd en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat de verdachte het primaire feit in de zaak met parketnummer
16/356739-24 en feit 3 in de zaak met parketnummer 16/100195-25 heeft gepleegd, zoals hierboven in paragraaf 3.4 is omschreven;
- verklaart het overige dat in de beschuldiging staat niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in paragraaf 4.1 is vermeld;
strafbaarheid verdachte
- verklaart de verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 36 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- legt aan verdachte op de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht;
vordering tot schadevergoeding van benadeelde partijen [slachtoffer 2] (16/356739-24), [slachtoffer 3] (16/100195-25 feit 2) en [slachtoffer 1] (16/100195-25 feit 3)
  • wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 1.601,75 aan materiële schade en € 12.500,00 aan immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente. Deze wordt berekend over het bedrag van € 12.500,00 vanaf 2 november 2024, over het bedrag van € 20,90 vanaf 3 november 2024, over het bedrag van € 585,00 vanaf 14 november 2024, over het bedrag van € 410,85 vanaf 15 november 2024, over het bedrag van € 159,36 vanaf 26 februari 2025 en over het bedrag van € 425,64 vanaf 31 maart 2025, tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt de verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 14.101,75 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente. Deze wordt berekend over het bedrag van € 12.500,00 vanaf 2 november 2024, over het bedrag van € 20,90 vanaf 3 november 2024, over het bedrag van € 585,00 vanaf 14 november 2024, over het bedrag van € 410,85 vanaf 15 november 2024, over het bedrag van € 159,36 vanaf 26 februari 2025 en over het bedrag van € 425,64 vanaf 31 maart 2025, tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 105 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • verklaart [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 600,00;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 november 2024 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt de verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 600,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 november 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 12 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Haeck, voorzitter, mr. L.M.M. Heppe en mr. G. Boonzaaijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.W. Hekker, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2025.
Bijlage I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
in de zaak met parketnummer 16-356739-24:
hij op of omstreeks 2 november 2024 te Utrecht
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 2]
opzettelijk
van het leven te beroven,
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek/hals/keel/kaak, althans het lichaam, van die [slachtoffer 2] heeft gesneden/gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 november 2024 te Utrecht
aan [slachtoffer 2]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekverwonding, heeft toegebracht door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek/hals/keel/kaak, althans het lichaam, van die [slachtoffer 2] te snijden/steken;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 november 2024 te Utrecht
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 2]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek/hals/keel/kaak, althans het lichaam, van die [slachtoffer 2] heeft gesneden/gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
in de zaak met parketnummer 16-100195-25:
1
hij op of omstreeks 31 oktober 2024 te Nieuwegein
een fatbike, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 3] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [slachtoffer 3] tegen het hoofd en/of tegen het lichaam te slaan, althans in de richting van die [slachtoffer 3] een slaande beweging te maken;
2
hij op of omstreeks 31 oktober 2024 te Nieuwegein [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] tegen het hoofd, althans tegen het lichaam te slaan;
3
hij op of omstreeks 3 november 2024 te Nieuwegein [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] een of meerdere malen in het gezicht, althans tegen het hoofd te slaan.
Bijlage II: Bewijsmiddelen
Bewijsmiddelen in de zaak met parketnummer 16/356739-24 [1]
Een proces-verbaal van aangifte, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op zaterdag 2 november 2024 omstreeks 19:00 uur, was ik in [café] , gelegen aan het [adres] te Utrecht. Omstreeks 23:30 uur liep ik naar het toilet. Ik zag een andere man in de ruimte staan, hij maakte geen gebruik van een toilet. Hij was de enige andere persoon in de toiletruimte. De man kwam agressief op mij over en vroeg mij iets. Ik weet niet precies meer wat hij vroeg. Ik zei: "nee, ga weg." Ik had deze man nog niet eerder gezien. Vervolgens liep ik een toilet in, welke kon worden afgesloten door middel van een deur, ik wilde op dat moment de deur sluiten toen er opeens aan de deur getrokken werd. Ik stond in de deuropening en zag de man, welke eerder in het toilet iets aan mij vroeg, met een boze uitstraling naar mij kijken. Ik zei tegen de man dat hij weg moest gaan. Ik zag dat de man een stekende beweging maakte naar mijn nek. Dit was eigenlijk direct nadat hij de toiletdeur opentrok. Ik voelde niet direct pijn, wel voelde ik dat mijn nek nat was en zag ik bloed op mijn handen. Ik wist direct dat ik in mijn nek gestoken was. Hierna zag ik dat de man direct wegrende. [2]
Ik kan de man als volgt omschrijven:
- Lang smal gezicht
- Blanke huidskleur
- Tussen de 1.80 / 1.90 lang
- Mogelijk een pet op of weinig hoofdhaar
- Droeg een soort van regenjack als jas [3]
Een geschrift, te weten een letselverklaring van het Diakonessenhuis in Utrecht, met datum 3 november 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Patiëntdata: dhr. [slachtoffer 2]
Datum: 03-11-2024
Reden van komst: Steekverwonding nek/kaak rechts
Lichamelijk onderzoek: Overgang nek/mandibula rechts, ong. 3cm anterieur van de a. carotis
een snijverwonding van 2cm lang en 1.5cm diep. Sijpelt uit de diepte. [4]
Een proces-verbaal van bevindingen, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik zie op de bewegende camerabeelden van [café] dat er een man in beeld komt op 02-11-2024 23:27:46 uur. Ik zie dat het zwart-wit camerabeelden zijn. Ik kan de man als volgt omschrijven:
- spijkerbroek
- donker gekleed
- jas aan, welke iets reflecteert bij de borst en linkermouw
- pet op
Verder te noemen als verdachte. [5]
02/11/2024 23:28:17: Ik zie dat de verdachte het [café] binnen komt lopen. [6]
02/11/2024 23:29:40: Ik zie dat de verdachte naar de zijkant van de bar loopt en contact heeft met de medewerker achter de bar. [7]
02/11/2024 23:29:51: Ik zie dat de verdachte een betaaltransactie lijkt uit te voeren met een betaalpas. [8]
02/11/2024 23:30:36: Ik zie dat de verdachte aan de zijkant van de bar staat en contact heeft met de medewerker achter de bar. [9]
02/11/2024 23:30:46: Ik zie dat de verdachte wegloopt van de bar. [10]
02/11/2024 23:31:52: Ik zie dat de verdachte het café weer verlaat in een versnelde pas. [11]
Een proces-verbaal van bevindingen, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[café] is voorzien van bewakingscamera’s. Door mij, verbalisant, werden de beschikbaar gestelde opnamen bekeken. Op de beelden was een datum en tijdstip te zien. [12]
02/11/2024 23:30:45: Ik zie een persoon in beeld, nader te noemen als verdachte in dit proces-verbaal. Ik herken aan zijn witte pet en donkere jas. Ik zie in de bewegende beelden dat hij wegloopt bij de kassa in de richting van de wc.
02/11/2024 23:30:52: Ik zie dat de verdachte zich in de richting van de wc verplaatst. Ik kan de verdachte als volgt omschrijven:
- Man;
- Licht kleurige pet;
- Licht kleurige capuchon;
- Donkere jas met opvallende lichte stukken aan het uiteinde van de mouwen. [13]
02/11/2024 23:31:08: Ik zie dat het slachtoffer zich nu ook naar wc verplaatst.
02/11/2024 23:31:40: Ik zie dat de verdachte zich weer uit de wc heeft verplaatst. Hij heeft zijn capuchon opgedaan. Ik zie in de bewegende beelden dat hij met een versnelde pas bij de wc wegloopt. [14]
02/11/2024 23:31:47: Ik zie dat het slachtoffer uit de wc komt lopen. Ik zie dat hij met zijn linkerhand zijn keel vasthoudt. Ik zie dat zijn eerder effenkleurige shirt nu meerdere donkere vlekken heeft bij de hals. [15]
Een proces-verbaal van bevindingen, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, de verklaring van [getuige 2] :
Ik ben werkzaam in [café] in Utrecht. Ik zag dat er een man een biertje bestelde en deze af wilde rekenen middels zijn pinpas. Ik kan deze man als volgt omschrijven:
- man
- blanke huidskleur
- lang hoofd
- kort blond haar
- geen gezichtsbeharing
- geen bril
- zwarte jas
- grijze hoody
- het leek alsof hij drugs gebruikt had
Ik zag dat deze man met een zwarte pas contactloos wilde betalen maar dat de kaart weigerde. Hierop zag ik dat de man divers muntgeld uit zijn broekzak haalde maar ik
zag direct dat dit niet genoeg was. Hierop hoorde ik de man zeggen dat hij naar de wc ging en dadelijk terugkwam. Ik vond dat goed. Na ongeveer een minuut zag ik dat de man met versnelde pas wegliep richting de uitgang. [16]
Een proces-verbaal van bevindingen, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, de verklaring van [getuige 3] :
Ik bevond mij op zaterdag 2 november omstreeks 23.30 uur in [café] in Utrecht. Ik stond aan het einde van de kroeg, ongeveer 5 meter vanaf de ingang. Op een gegeven moment zag ik een man stampend en met een versnelde pas langs mij op komen. Ik kan deze man als volgt omschrijven:
- licht kort haar;
- ongeveer 25 jaar;
- strakke ogen
Nadat ik deze man langs mij op zag lopen, zag ik dat achter hem een man liep. Ik hoorde deze man het volgende roepen: ''Hij heeft hem gestoken''. [17]
Een proces-verbaal van bevindingen, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Aan de hand van deze gegevens heb ik onderzoek gedaan naar de verdachte [verdachte] middels de beschikbare politiesystemen. Ik zag in het politiesysteem een recente SKDB-foto die destijds werd gemaakt bij het vaststellen van de identiteit van de verdachte, namelijk van 20 augustus 2024. Als ik naar deze foto kijk zie ik de volgende gelijkenissen:
- Ik zie dat de verdachte [verdachte] een blanke huidskleur heeft
- Ik zie dat de verdachte [verdachte] een lang smal gezicht heeft.
- Ik zie dat de verdachte [verdachte] strakke en glazige ogen heeft.
- Ik zie dat de verdachte [verdachte] een haak en spitse neus heeft.
De getuigenverklaringen die middels een proces-verbaal van bevindingen zijn opgenomen, waar het signalement van de verdachte wordt benoemd en de bewegende camerabeelden, zijn er grote gelijkenissen te zien met [verdachte] . [18]
Een proces-verbaal van bevindingen, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik bekeek de camerabeelden waar de verdachte van het steekincident in beeld komt om 23.31.47 uur. Ik zag meteen gelijkenissen aan de opvallende neus en de kin van de verdachte op de beelden vergeleken met de foto die van [verdachte] is gemaakt. Om die gelijkenissen aan te tonen heb ik een fotoblad gemaakt met de titel: 'Fotoblad vergelijking zijprofiel'. Deze wordt als bijlage gevoegd aan het dossier. [19]
Fotoblad – foto 1 – omschrijving: Op de camerabeelden van [café] aan het [adres] is te zien dat de verdachte al lopend omkijkt waardoor het zijprofiel van het gezicht zichtbaar is.
Foto 2 – omschrijving: Op de foto die van verdachte [verdachte] is gemaakt is zijn zijprofiel ook goed te zien. Ik zie gelijkenissen in zijn neus en uitstekende kin. [20]
Een proces-verbaal van bevindingen, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 2 november 2024 is in [café] in Utrecht aangever [slachtoffer 2] in zijn nek gestoken door een man. Vermoedelijk heeft deze man kort hiervoor middels een betaalpas proberen te betalen in [café] . Deze transactie was echter mislukt.
Mislukte betaling
Door een medewerker van [café] zijn aan de politie afbeeldingen overhandigd waarop gegevens van de voornoemde transactie inzichtelijk zijn. Hierop zijn, onder andere, de volgende gegevens te zien:
CCV (opmerking verbalisant: het CCV is een bedrijf dat voorziet in betaaloplossingen)
Datum: 2-11-2024 te 23.29
Status: mislukt
Bedrag: 3,80
Acquirer terminal ID: CT316853
Op woensdag 6 november 2024 heb ik de volgende gegevens van het CCV ontvangen:
Terminal ID: CT316853
Bedrag: 3,80
Datum: 2-11-2024
Tijd: 23:29:35
Response code: Declined
PAN Nummer: [PAN nummer]
Gelet op de informatie van het CCV dat via het PAN-nummer, bij banken NAW-gegevens achterhaald kunnen worden, heb ik aan alle banken die [21] aangesloten zijn bij het bankenportaal gevorderd om de identificerende gegevens te verstrekken die te relateren zijn aan het voornoemde PAN-nummer.
Ik kreeg hierbij het volgende antwoord:
Dat het een debitcard betrof, behorende bij de bank: Bunq b.v. De rekeninghouder betrof:
[verdachte]
Geboren op [1997] [22]
Kennisgeving van inbeslagneming, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Goednummer: PL0900-2024349368-3433608
Object: Hoofddeksel (Pet)
Merk/type: Under Armour
Kleur: Blauw [23]
Kennisgeving van inbeslagneming, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Goednummer: PL0900-2024349368-3433609
Object: Schoeisel (schoen)
Aantal/eenheid: 2 stuks
Merk/type: Adidas
Kleur: Zwart [24]
Bewijsmiddelen in de zaak met parketnummer 16/100195-25 [25]
Een proces-verbaal van aangifte, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op zondag 3 november 2024 omstreeks 17:05 uur ging ik samen met mijn vrouw naar het
winkelcentrum in Galecop in Nieuwegein. Ik zag een man zitten op het eerste bankje wat je tegenkomt als je het winkelcentrum binnenloopt. Ik zag dat de man bier aan het drinken was. Ik hoorde dat de man mij riep, ik dacht dat de man hulp nodig had. Ik liep naar de man toe. De man liep op mij af en ik zag dat de man zijn vuist balde en met zijn rechterarm naar mijn gezicht uithaalde. Ik voelde dat er een harde klap tegen mijn gezicht aankwam ter hoogte van mijn kaak. Door de klap viel ik achterover op de grond.
Ik stond op en ik zag dat de man wegliep richting de uitgang van het winkelcentrum. Ik liep richting de man en vroeg waarom hij mij sloeg. Ik zag dat de man vervolgens weer met zijn rechterarm naar mij uithaalde waarna zijn rechtervuist wederom op mijn gezicht terecht kwam. Ook deze klap kwam op mijn kaak terecht. Vanuit mij gezien de linkerkant van mijn kaak. Door de klap werd ik direct duizelig en voelde ik pijn op mijn kaak.
Ik zag dat de man het winkelcentrum verliet. Ik dacht ik moet een foto van de man maken dus ik liep de man achterna. Ik zei tegen de man dat ik de politie had gebeld en dat ik een foto van hem ging maken. Nadat ik de man aansprak liep de man mijn kant op. Ik zag dat de man dit keer met zijn linkerarm uithaalde richting mijn hoofd. Ik zag dat de man mij sloeg met zijn linker vuist. Ik voelde dat deze klap terecht kwam boven op mijn hoofd. Ik voelde dat de klap erg hard was, hierdoor viel ik weer op de grond. Ik had direct veel pijn door de klap.
De man was lang, ik denk 190 centimeter lang, breed postuur, kaal hoofd, blanke huidskleur, blauwe spijkerbroek, blauwe pet, zwarte jas, zwarte schoenen en hij had oordopjes in met draadjes. Ik denk dat de man ongeveer dertig jaar oud was. [26]
Een proces-verbaal van verhoor getuige, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op zondag 3 november rond 17:00 uur liep ik samen met mijn man [slachtoffer 1] het
winkelcentrum in Galecop Nieuwegein binnen. Ik zag dat er in de hal van het winkelcentrum een onbekende man op een bankje zat en dat deze man bier aan het drinken was. Toen wij voorbij de onbekende man liepen riep de man: "Hee mafkees". Mijn man verstond denk ik niet wat hij zei, mijn man liep vervolgens naar de onbekende man toe. Ik hoorde dat mijn man aan de onbekende man op het bankje vroeg wat er was. Ik zag dat de onbekende man opstond en mijn man aanviel en een klap gaf met zijn rechterhand. Ik zag dat de klap op de wang van mijn man belandde. Mijn man viel op de grond en zijn bril lag ook op de grond.
De onbekende man liep vervolgens weg. Mijn man en ik zeiden tegen elkaar dat wij een foto moesten maken van de onbekende man. Mijn man en ik liepen ook naar buiten en verlieten het winkelcentrum. Ik zei ook tegen de onbekende man dat wij een foto van hem zouden maken. Ik zag dat de onbekende man mijn man weer een klap gaf in zijn gezicht.
Mijn man liep nog achter de onbekende man aan omdat wij nog een foto van de man moesten maken. Vervolgens haalde de onbekende man wederom uit naar mijn man. De klap belandde op zijn hoofd en mijn man viel weer op de grond.
De man was lang ik denk 190 centimeter lang, groot postuur, blank, kaalgeschoren hoofd, zwarte schoenen, zwarte jas, licht blauwe spijkerbroek, blauwe pet van het merk Under Armour, en witte oordoppen met een touwtje. [27]
Een proces-verbaal van bevindingen, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 4 november 2024 kregen wij een melding om te gaan naar winkelcentrum Galecop. Een melder had ingebeld dat hij zicht had op een persoon welke hem op woensdag 30 oktober 2024 had mishandeld. Ik vroeg naar het signalement van de man op het bankje, ik hoorde de melder zeggen dat het ging om een persoon met het volgende signalement:
- man;
- kaal;
- blanke huidskleur;
- tussen de 20 en 30 jaar oud;
- lichte spijkerbroek;
- donkere jas;
- zwarte schoenen;
- witte oortjes met draad eraan.
Ik hoorde de melder zeggen dat hij honderd procent zeker wist dat dit de man betrof.
Hij had alleen nu geen pet op. De melder vertelde dat hij een soort litteken op het voorhoofd van de man zag.
Ik moest naar aanleiding van dit signalement denken aan een melding van één dag eerder, namelijk op zondag 3 november 2024. Ik hoorde die dag een melding mee via de portofoon. Ik hoorde dat een man iemand had mishandeld zonder reden. Dit had plaatsgevonden bij Galecop. Er was door één van de collega's een foto van de verdachte in de BlackBerry Messenger app gestuurd. Ik keek aanrijdend naar deze foto.
Ik zag de man op het bankje zitten. Ik hoorde de melder via de telefoon zeggen dat wij richting de goede man liepen. De man bleek te zijn: [verdachte] [28] Geboren [1997] (27) te [geboorteplaats] . Ik heb [verdachte] vervolgens gekoppeld als verdachte aan dit proces. [29]
Een proces-verbaal van bevindingen, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 4 november 2024, controleerde ik een persoon naar aanleiding van een melding dat een melder een persoon herkende, welke hem eerder had mishandeld.
Ik heb tijdens de controle een foto gemaakt van de persoon. De persoon bleek te zijn:
[verdachte]
Geboren [1997] (28) te [geboorteplaats] (Nederland)
Ik keek vervolgens na de controle op het politiebureau naar de foto, welke de aangever heeft toegevoegd aan zijn aangifte. Ik zag zeker overeenkomsten met de foto en de persoon welke ik had gecontroleerd. Ik kan alleen niet met honderd procent zekerheid zeggen dat dit dezelfde persoon betreft al heb ik wel een sterk vermoeden dat dit dezelfde persoon betreft.
Ik zag verschillende overeenkomsten, waaronder zijn lichte huidskleur, vorm van zijn gezicht, kalend/ heel kort haar, puntige neus, postuur, mondplooien.
Ik zag dat hij tijdens de controle exact dezelfde zwarte schoenen aan had als ten tijde van de foto van de mishandeling. [30]
_____________

Voetnoten

2.Pagina 10 (raadkamerdossier).
3.Pagina 11 (raadkamerdossier).
4.Pagina 125 (voorgeleidingsdossier).
5.Pagina 126 (voorgeleidingsdossier).
6.Pagina 127 (voorgeleidingsdossier).
7.Pagina 129 (voorgeleidingsdossier).
8.Pagina 130 (voorgeleidingsdossier).
9.Pagina 131 (voorgeleidingsdossier).
10.Pagina 132 (voorgeleidingsdossier).
11.Pagina 133 (voorgeleidingsdossier).
12.Pagina 167 (voorgeleidingsdossier).
13.Pagina 168 (voorgeleidingsdossier).
14.Pagina 169 (voorgeleidingsdossier).
15.Pagina 170 (voorgeleidingsdossier).
16.Pagina 22 (voorgeleidingsdossier).
17.Pagina 26 (voorgeleidingsdossier).
18.Pagina 48 (voorgeleidingsdossier).
19.Pagina 42 (voorgeleidingsdossier).
20.Pagina 44 (voorgeleidingsdossier).
21.Pagina 37 (voorgeleidingsdossier).
22.Pagina 38 (voorgeleidingsdossier).
23.Pagina 97 (voorgeleidingsdossier).
24.Pagina 100 (voorgeleidingsdossier).
26.Pagina 19.
27.Pagina 24.
28.Pagina 27.
29.Pagina 28.
30.Pagina 31.