ECLI:NL:RBMNE:2025:4331

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
12 augustus 2025
Zaaknummer
16/353265-24
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging zware mishandeling en bewezenverklaring mishandeling van een ambtenaar met TBS-maatregel

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 juli 2025 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1997, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling van een ambtenaar en mishandeling van diezelfde ambtenaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 12 oktober 2024 in Utrecht heeft geprobeerd een ambtenaar, werkzaam bij een zorginstelling, zwaar te mishandelen door haar meermalen met gebalde vuist te slaan. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte de intentie had om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, en heeft hem daarom vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling. Wel is de verdachte schuldig bevonden aan de subsidiaire tenlastelegging van mishandeling van de ambtenaar, waarbij de rechtbank oordeelde dat de ambtenaar in dit geval als zodanig kan worden aangemerkt op basis van artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht.

De rechtbank heeft de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar geacht, gezien zijn psychische problematiek, en heeft hem een gevangenisstraf van één maand opgelegd, met daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de voorgeschiedenis van de verdachte, die al eerder is veroordeeld voor geweldsfeiten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen de oplegging van de TBS-maatregel vereisen, gezien het hoge recidiverisico van de verdachte en zijn ernstige psychiatrische problematiek.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/353265-24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 23 juli 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1997 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] in [plaats] ,
gedetineerd in P.I. [verblijfplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 9 juli 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.L. Rinsma en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.M.C. van Gorkum, advocaat in 's-Hertogenbosch, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, in het kort, op neer dat verdachte:
primair:
op 12 oktober 2024 in Utrecht heeft geprobeerd om een ambtenaar [slachtoffer] (werkzaam als [functie] bij de [naam kliniek] ) zwaar te mishandelen door haar meermalen met gebalde vuist met kracht op het gezicht en/of in de richting van het gezicht te slaan en/of stompen.
subsidiair:
op die datum en in die plaats met dezelfde handelingen voornoemde ambtenaar [slachtoffer] heeft mishandeld.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen is.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken. De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde. Hieronder (na de bewijsmiddelen) zal zij uitleggen hoe zij tot dat oordeel komt.
Bewijsmiddelen
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en geen vrijspraak voor het ten laste gelegde bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van [aangever] van 22 oktober 2024, pagina 5;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] van 22 oktober 2024, pagina 8-9;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van [A] van 23 oktober 2024, pagina 16-17.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het handelen van verdachte strafrechtelijk gekwalificeerd moet worden als een poging tot zware mishandeling (primair) of als mishandeling (subsidiair).
De rechtbank komt tot het oordeel dat het handelen van verdachte geen poging tot zware mishandeling oplevert. Bij een poging tot zware mishandeling moet het opzet gericht zijn op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat verdachte de bewuste bedoeling had om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (vol opzet). Van voorwaardelijke opzet is sprake indien verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Onder omstandigheden kan door vuistslagen in het gezicht de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel ontstaan. Hierbij is onder meer van belang hoe hard wordt geslagen, waar het slachtoffer wordt geraakt, hoeveel klappen worden gegeven en de manier waarop wordt geslagen.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte eenmaal met kracht met gebalde vuist heeft geprobeerd [slachtoffer] in het gezicht te slaan. Ook is er bewijs dat verdachte vaker heeft geprobeerd om [slachtoffer] te slaan in het gezicht. Hoe vaak dit precies is geweest, de intensiteit van deze slagen en of het vuistslagen betrof, blijkt niet uit het dossier. Doordat [slachtoffer] zich heeft verweerd en doordat haar collega’s hebben ingegrepen, heeft verdachte [slachtoffer] niet in het gezicht geraakt maar wel op haar schouder en armen. Het letsel dat [slachtoffer] door het handelen van verdachte heeft opgelopen is daardoor beperkt geweest tot blauwe plekken op haar armen en een gekneusde vinger. Op basis van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen dat door het handelen van verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel is ontstaan. De ten laste gelegde poging tot zware mishandeling kan daarom niet wettig en overtuigend bewezen worden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan [slachtoffer] in deze zaak aangemerkt worden als een ambtenaar in de zin van artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht. Daarvoor is het volgende van belang.
Verdachte verbleef in de [naam kliniek] op basis van een zorgmachtiging, een vorm van gedwongen zorg in het kader van de Wet verplichting geestelijke gezondheidszorg (Wvggz).
Volgens de Hoge Raad wordt onder het strafrechtelijke begrip ‘ambtenaar’ verstaan: “degene die onder toezicht en verantwoordelijkheid van de overheid is aangesteld in een functie waaraan een openbaar karakter niet kan worden ontzegd.” (HR 17 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:32).
De verplichte en gedwongen zorg van een persoon die op grond van een rechterlijke beslissing in het kader van de Wvggz is opgenomen in een zorginstelling is een overheidstaak. Begeleiders die zich met deze specifieke zorgtaak bezighouden, zijn aan te merken als ambtenaren in de zin van het Wetboek van Strafrecht. De inhoud en de reikwijdte van hun taken zijn immers van overheidswege bepaald. Aan hun functie kan een openbaar karakter dan ook niet worden ontzegd.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling en hem veroordelen voor de subsidiair ten laste gelegde mishandeling van een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van haar bediening.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 12 oktober 2024 te Utrecht, een ambtenaar, [slachtoffer] , werkzaam als [functie] bij de [naam kliniek] , gedurende de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen op haar armen en schouder en het lichaam te slaan.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
mishandeling terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten en:
- verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 1 maand, met aftrek van het voorarrest;
- te gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: TBS met dwangverpleging);
- daarbij te bepalen dat de duur van de TBS-maatregel niet gemaximeerd is.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de strafeis van de officier van justitie te volgen en daarnaast om het bevel voorlopige hechtenis op te heffen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan
Verdachte, die al eerder is veroordeeld voor de mishandeling van een hulpverlener, heeft zich daar wederom schuldig aan gemaakt. Ook in dit geval betreft het een hulpverlener die werkzaam was bij de instelling waar verdachte op dat moment werd behandeld voor zijn psychische problematiek. Door zijn handelen heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Uit de verklaringen van het slachtoffer en haar collega’s volgt dat het feit niet alleen gevoelens van onveiligheid en stress heeft opgeroepen bij het slachtoffer maar ook bij haar collega’s.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 7 januari 2025. Hieruit blijkt dat verdachte meermaals is veroordeeld voor geweldsfeiten en dat ook enkele verdenkingen van geweldsfeiten zijn geseponeerd door het Openbaar Ministerie wegens de medische toestand van verdachte.
Adviezen van deskundigen
Over verdachte zijn onder andere de volgende rapporten opgemaakt:
  • een psychiatrisch onderzoek pro-Justitia van 16 april 2025, opgemaakt door P.N. van Harten, psychiater;
  • een psychologisch onderzoek pro-Justitia van 10 april 2025, opgemaakt door M.G.H. van Willigenburg, klinisch psycholoog.
Uit de rapporten van de deskundigen volgt dat verdachte al vanaf zijn 10de levensjaar vrijwel voortdurend verblijft in instellingen en dat hij een uitgebreide psychische voorgeschiedenis heeft.
Beide deskundigen constateren dat verdachte kampt met schizofrenie, in combinatie met borderline persoonlijkheidsproblematiek. De psychiater stelt naast deze stoornissen nog een middelenverslaving in vooral cannabis en crack vast, waarbij de crack de psychose sterk laat toenemen. Beide deskundigen adviseren om het ten laste gelegde feit verminderd aan verdachte toe te rekenen.
Het recidiverisico & adviezen voor het voorkomen van recidive
Beide deskundigen schatten het recidiverisico in als hoog. Zij wijzen erop dat verdachte sterk gehospitaliseerd is, dat zijn problematiek zeer ernstig en chronisch van aard is, dat bij eerdere behandelingen het effect is uitgebleven en dat beschermende factoren ontbreken. Zo beschikt verdachte niet over een stabiele woonomgeving en intieme relaties. Ook is het sociale netwerk van verdachte zeer beperkt en niet in staat om structurele ondersteuning te bieden. Bij verdachte ontbreekt het aan voldoende ziektebesef en daarnaast heeft hij moeite met het opbouwen van een werkrelatie met behandelaren, hetgeen een effectieve interventie bemoeilijkt.
Beide deskundigen adviseren aan verdachte de maatregel TBS met dwangverpleging op te leggen.
De psychiater stelt dat het op basis van het vrijwel voortdurend verblijf van verdachte in instellingen, zijn ernstige psychiatrische problematiek, gecombineerd met zijn geschiedenis van herhaalde agressieve incidenten en het hoge recidiverisico, noodzakelijk is dat verdachte behandeld wordt binnen een sterk beveiligde en langdurige setting. In een dergelijke setting kan een behandeling gericht op agressieregulatie mogelijk gunstig zijn en kan het effect van het gestarte antipsychoticum clozapine worden gemonitord. Volgens de psychiater biedt een zorgmachtiging onvoldoende mogelijkheden voor beveiliging, structuur en behandelcontinuïteit en lijkt een TBS met voorwaarden niet uitvoerbaar.
Net als de psychiater stelt de psycholoog dat de zorgmachtiging gezien de ernst en complexiteit van de problematiek ontoereikend is voor het langdurig en structureel behandelen van de problematiek en het terugdringen van gewelddadig gedrag. Daarbij geeft de psycholoog aan dat verdachte ook in forensische klinieken met een hoog beveiligingsniveau kan overgaan tot gewelddadig gedrag. Volgens de psycholoog is het ad hoc en frequent wisselen van kliniek/verblijfsplek, zoals de afgelopen jaren bij verdachte gebeurde doordat er steeds van incident naar incident werd gegaan, erg ongunstig voor verdachte. Door de vroege stoornissen in de hechting en vele verlatingen die traumatisch voor hem zijn geweest, wekt dergelijke discontinuïteit ontregeling en agressie in de hand. De psycholoog stelt dat verdachte een langdurig verblijf op dezelfde plek nodig heeft met veel structuur, weinig prikkels, veel duidelijkheid en adequate (monitoring van) medicatie. Ook merkt zij op dat verdachte een hoge zorgintensiteit vraagt. Dit kan mogelijk leiden tot uitputting van het behandelteam, hetgeen tot overplaatsing van verdachte en tot toename van zijn problematiek kan leiden. Volgens de psycholoog dient de behandeling in een hoog beveiligde kliniek (beveiligingsniveau 4) plaats te vinden en zal deze meerdere jaren in beslag nemen. Zij adviseert behandeling in het kader van de maatregel TBS met dwangverpleging.
Daarnaast bevindt zich in het dossier een reclasseringsadvies van 8 mei 2025, opgemaakt door [B] , reclasseringswerker. Hieruit volgt dat TBS met voorwaarden niet uitvoerbaar wordt geacht wegens de voorgeschiedenis van verdachte, het ontbreken van ziektebesef en het ontbreken van de (betrouwbare) bereidheid van verdachte om zich langdurig te conformeren aan eventuele voorwaarden.
Op de zitting heeft verdachte aangegeven dat het hem voor zijn eigen veiligheid en de veiligheid van anderen verstandig lijkt als aan hem de maatregel TBS met dwangverpleging wordt opgelegd. Ook heeft hij verklaard dat hij ernaar uitkijkt dat hij langdurig op dezelfde plek kan verblijven en dat hij niet ieder half jaar zijn spullen moet pakken en opnieuw moet beginnen.
De oplegging van een straf en maatregel
De straf
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid over en acht verdachte verminderd toerekeningsvatbaar. De rechtbank houdt hier in strafverminderende zin rekening mee.
Gelet op de recidive van verdachte en de ernst van het feit kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich meebrengt. Rekening houdend met de verminderende toerekeningsvatbaarheid van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van één maand passend en geboden is.
De TBS-maatregel
De rechtbank zal de adviezen van de deskundigen volgen en aan verdachte de maatregel van TBS met dwangverpleging opleggen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Aan de voorwaarden voor het opleggen van die maatregel is voldaan. Zoals hiervoor is overwogen blijkt uit de rapportages van de deskundigen dat bij verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde sprake was van een ziekelijke stoornis van zijn geestesvermogens. Mishandeling gepleegd tegen een ambtenaar is een misdrijf waarop een gevangenisstraf van maximaal 4 jaar is gesteld. Verder eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, de oplegging van die maatregel. Uit het strafblad van verdachte, zijn behandelgeschiedenis en de bevindingen van de deskundigen, blijkt dat de kans groot is dat verdachte zonder verdere behandeling in de toekomst recidiveert.
Verdachte verblijft vanaf zijn tiende jaar vrijwel onafgebroken in instellingen en kampt met ernstige psychiatrische problematiek. Eerdere interventies hebben niet het gewenste effect gehad. Zijn problematiek in combinatie met herhaalde agressieve incidenten heeft ertoe geleid dat verdachte meermaals van plek naar plek is gegaan, hetgeen bij hem juist weer kan leiden tot ontregeling en agressie. Deze vicieuze cirkel dient doorbroken te worden en het is daarvoor noodzakelijk dat verdachte behandeld wordt binnen een sterk beveiligde en langdurige setting.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een TBS-maatregel met dwangverpleging op dit moment het meest passende kader is waarbinnen verdachte kan – en moet - worden behandeld. Het is noemenswaardig dat ook verdachte zelf inziet dat een dergelijke behandeling noodzakelijk is.
Ongemaximeerde TBS
De rechtbank overweegt dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De maatregel kan daarom langer duren dan vier jaren.
Voorlopige hechtenis
Omdat de rechtbank een vrijheidsbenemende maatregel oplegt, zal zij het bevel tot voorlopige hechtenis niet opheffen.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 37a, 37b, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van één (1) maand;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij
van overheidswege wordt verpleegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.M. Lemmen, voorzitter, mr. drs. S.M. van Lieshout en mr. S. Ourahma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Bemmelen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 juli 2025.
De griffier is niet in staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 oktober 2024 te Utrecht
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan
een ambtenaar [slachtoffer] (werkzaam als [functie] bij de [naam kliniek]
) gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar
bediening
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door
die [slachtoffer] een althans meermalen met gebalde vuist met kracht op het gezicht
en/of in de richting van het gezicht heeft gepoogd te slaan en/of te stompen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 lid 1 ahf/sub 3° Wetboek van
Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 oktober 2024 te Utrecht,
een ambtenaar, [slachtoffer] (werkzaam als [functie] bij de [naam kliniek]
) gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar
bediening heeft mishandeld door
die [slachtoffer] een althans meermalen met gebalde vuist met kracht op haar armen
en/of schouder en/of het lichaam van die [slachtoffer] te slaan en/of te stompen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 lid 1 ahf/sub 3° Wetboek van
Strafrecht )