In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 augustus 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een ondernemer, en het college van gedeputeerde staten van Utrecht. De zaak betreft een last onder dwangsom die aan eiser is opgelegd vanwege een overtreding van het reclameverbod in de Omgevingsverordening provincie Utrecht. Eiser had een LED-bord aan de gevel van zijn bedrijfsgebouw, waarop reclame werd gemaakt voor bedrijven die niet in dat gebouw zijn gevestigd. Het college had eerder een vergelijkbare last opgelegd, maar deze was ingetrokken na bezwaar van eiser. Na een nieuw besluit van het college, waarin eiser opnieuw werd gelast om te voldoen aan de regels, heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het college bevoegd was om handhavend op te treden, omdat eiser het provinciale verbod had overtreden. Eiser voerde aan dat er een vertrouwensrelatie was ontstaan met de toezichthouder, die hem zou hebben verzekerd dat handhaving zou worden gepauzeerd na vergunningverlening door de gemeente Bunnik. De rechtbank oordeelde echter dat er geen concrete toezegging was gedaan door de toezichthouder en dat de handhaving niet onevenredig was. Eiser heeft ook het gelijkheidsbeginsel ingeroepen, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet had aangetoond dat er sprake was van gelijke gevallen.
De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser ongegrond was en dat het college in de proceskosten moest worden veroordeeld. De kosten voor de rechtsbijstand van eiser werden vastgesteld op € 907,- en het college moest ook het griffierecht van € 194,- vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.