ECLI:NL:RBMNE:2025:4368

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 augustus 2025
Publicatiedatum
13 augustus 2025
Zaaknummer
11249538 UC EXPL 24-5291
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over agentuurovereenkomst en provisie tussen energieleverancier en bemiddelaar

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 20 augustus 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V., een energieleverancier, en [gedaagde] B.V., een bemiddelaar die callcenters inschakelt. De zaak betreft een agentuurovereenkomst die door [eiseres] voortijdig is beëindigd. [gedaagde] vordert achterstallige provisie, omdat zij stelt dat het provisiebeding nietig is op basis van artikel 7:426 lid 2 BW. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [eiseres] aan [gedaagde] een bedrag van € 293.790,- exclusief btw moet betalen, omdat de vorderingen van [eiseres] in conventie zijn afgewezen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de samenwerkingsovereenkomst een agentuurovereenkomst betreft en dat de provisie afhankelijk is van de daadwerkelijke levering van energie aan consumenten. De vorderingen van [gedaagde] tot schadevergoeding en klantvergoeding zijn afgewezen, omdat de beëindiging van de samenwerking gerechtvaardigd was door tekortkomingen van [gedaagde] in de naleving van compliance regels. De kantonrechter heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij beide partijen hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11249538 \ UC EXPL 24-5291
Vonnis van 20 augustus 2025
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
te [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. J.G.M. Roijers,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. W.T. Broer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, waarbij de zaak is aangebracht bij de handelskamer van deze rechtbank en onder zaaknummer C/16/574019 / HA ZA 24-210 is geregistreerd,
- de incidentele conclusie tot onbevoegdheid en verwijzing ex artikel 71 lid 2 Rv van [gedaagde] ,
- de conclusie in het incident van [eiseres] ,
- het vonnis van 31 juli 2024 in het incident van de handelskamer van deze rechtbank, waarna de zaak voor de verdere procesvoering naar de kantonrechter is verwezen,
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie van [gedaagde] ,
- de conclusie van antwoord in reconventie van [eiseres] ,
- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald,
- de mondelinge behandeling van 14 februari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Daarna is de zaak aangehouden om partijen de gelegenheid te geven om tot een minnelijke regeling te komen. Dat is niet gelukt. Daarna hebben partijen op aanwijzing van de kantonrechter nog conclusies genomen:
- de conclusie na mondelinge behandeling in conventie en reconventie tevens houdende akte eiswijziging van [eiseres] ,
- de conclusie na mondelinge behandeling in conventie en reconventie tevens houdende wijziging van eis van [gedaagde] ,
- de akte uitlaten wijziging en vermeerdering van eis in reconventie van [eiseres] .
1.3.
Daarna is bepaald dat een vonnis zal worden uitgesproken.
1.4.
[eiseres] heeft bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van eis in reconventie. De kantonechter acht de eisvermeerdering niet in strijd met de goede procesorde en staat die toe. [eiseres] wordt daardoor niet in haar belang geschaad.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiseres] is een leverancier van energie aan consumenten. De consumenten worden onder meer via [gedaagde] benaderd, [gedaagde] schakelt daarvoor callcenters (derden) in. [gedaagde] wordt betaald per overeenkomst die [eiseres] met een consument sluit. [eiseres] en [gedaagde] hebben daarvoor een samenwerkingsovereenkomst [1] gesloten. Partijen zijn het oneens over de uitleg van de daarin opgenomen betalingsvoorwaarden. De samenwerking is inmiddels geëindigd en deze zaak gaat over de financiële afwikkeling. Volgens [eiseres] heeft zij teveel betaald aan [gedaagde] . Zij vordert na eiswijziging betaling van [gedaagde] van € 181.062,00 ex btw met nevenvorderingen. [gedaagde] vindt dat dit juist andersom is. Zij vordert na eiswijziging op verschillende grondslagen betaling van [eiseres] van € 3.628.117,59, met nevenvorderingen, plus een verklaring voor recht dat [eiseres] aansprakelijk is voor verdere schade en verwijzing naar de schadestaatprocedure.
2.2.
De kantonrechter beslist dat [eiseres] aan [gedaagde] nog een bedrag moet betalen van 293.790,- exclusief btw. De overige vorderingen over en weer worden afgewezen.

3.De beoordeling

De achtergrond
3.1.
Partijen hebben op 15 maart 2023 een samenwerkingsovereenkomst (hierna: de SO) gesloten. Op basis van de SO heeft [gedaagde] met behulp van een door [eiseres] gebruikt digitaal platform en de inzet van onderaannemers via telemarketing klanten geworven voor [eiseres] . De bedoeling was dat die klanten met [eiseres] een overeenkomst sloten voor de levering van energie. Overeengekomen is dat [gedaagde] een vaste vergoeding zou ontvangen “per aangesloten/beleverde EAN-code”. [2]
3.2.
De SO is een agentuurovereenkomst. Dat heeft de handelskamer van deze rechtbank bij vonnis van 31 juli 2024 bepaald. [3] Dat is dus het uitgangspunt bij de beoordeling van deze zaak.
De betaling van provisie is afhankelijk gesteld van een gesloten en lopende overeenkomst
3.3.
De hoogte van de vergoeding waarop [gedaagde] recht heeft is gebaseerd op de artikel 4 van de SO dat luidt als volgt:-
Artikel 4 Vergoedingen, betalingen en clawbacks
4.1
Per aangesloten/beleverde EAN-code krijgt de Opdrachtnemer een vaste vergoeding.
4.2
Deze vaste vergoeding is terug te vinden in Bijlage 3 Vergoedingen.
4.3
De vergoedingen zoals omschreven in Bijlage 3 kunnen eenzijdig door de Opdrachtgever aangepast worden met een vooraankondiging van vijf werkdagen.
4.3
[4] Opdrachtgever is verplicht binnen 30 dagen na start van de levering van de
desbetreffende maand de netto-sales naar Opdrachtnemer te sturen.
4.5
Opdrachtnemer kan op basis hiervan een debet-factuur opmaken voor de Opdrachtgever.
4.6
Betaaltermijn van Partijen is vastgesteld op 30 dagen.
4.7
Indien Opdrachtnemer (een) vergoeding(en) heeft ontvangen voor een Aanmelder die geen Klant is geworden (omdat de Aanmelder niet bewijsbaar is, niet correct is aangebracht, al een bestaande klant van [eiseres] is, binnen de annuleringsperiode van 14 dagen heeft geannuleerd, of binnen 90 kalenderdagen na de start van het Energiecontract het Energiecontract heeft beëindigd), zal een reeds door [eiseres] uitbetaalde vergoeding worden verrekend bij de eerstvolgende uitbetaling door middel van een creditnota. Indien er geen vergoeding meer verschuldigd is door [eiseres] kan zij het direct terugvorderen bij [gedaagde] .
4.8
Kosten die Partijen maken voor onder andere opleiding, training, coaching en
(kwaliteits)controle, is voor kosten van Partij. Partijen kunnen deze kosten niet verhalen.
Uit de inhoud van bijlage 3 (waarnaar art. 4.2 verwijst) volgt dat in eerste instantie alleen is gedacht aan het tot stand brengen van vaste energiecontracten voor de duur van 1 jaar. Daarvoor was [eiseres] dan aan [gedaagde] een provisie verschuldigd bij “dual fuel” van € 210 en bij “single fuel” van € 100. De kantonrechter begrijpt dat met “single fuel” alleen gas of alleen elektriciteit is bedoeld en met “dual fuel” beiden.
Op basis van de tekst van het artikel maakt de kantonrechter op dat de overeengekomen provisie afhankelijk is gemaakt van het uitvoeren van een vast energiecontract voor de duur van 1 jaar. Deze afhankelijkheid betekent dus dat sprake is van een provisie als bedoeld in artikel 7:432 lid 2 BW.
Dat dit specifiek de bedoeling is geweest kan ook worden afgeleid uit artikel 4.7 van de SO. Dat is wat partijen de “clawback” (hierna: de clawback-bepaling) noemen.
3.4.
Die bedoelde afhankelijkheid volgt ook uit de manier waarop dat artikel 4.7 tot stand is gekomen. De tekst daarvan is namelijk afkomstig van [A] , de bestuurder van [gedaagde] , want hij schrijft op 24 februari 2024 het volgende aan de bestuurder van [eiseres] : [5]
“Mijn voorstel zou zijn om de volgende afspraak te maken:
De volgende claw-backregeling is van toepassing:
- Indien [gedaagde] (een) vergoeding(en) heeft ontvangen voor een Aanmelder die geen Klant is geworden (omdat de Aanmelder niet bewijsbaar is, niet correct is aangebracht, al een bestaande klant van [eiseres] is, binnen de annuleringsperiode van 14 dagen heeft geannuleerd, of binnen 90 kalenderdagen na de start van het Energiecontract het Energiecontract heeft beëindigd), zal een reeds door [eiseres] uitbetaalde vergoeding worden verrekend bij de eerstvolgende uitbetaling door middel van een creditnota.
[gedaagde] schakelt derden ('onderaannemers') in voor de uitvoering van deze Overeenkomst. [gedaagde] zal door [eiseres] conform de claw-backregeling te verrekenen bedragen op haar beurt trachten te verhalen op de door haar ingeschakelde verantwoordelijke derde(n). [eiseres] en [gedaagde] komen overeen dat indien [gedaagde] kan aantonen dat verhaal op de door haar ingeschakelde verantwoordelijke derde(n) niet mogelijk is (bijvoorbeeld omdat deze derde zich
in staat van kennelijk onvermogen bevindt of het faillissement van de betreffende derde is
uitgesproken), [eiseres] enkel de bruto marge die [gedaagde] op de betreffende Klant heeft gemaakt zal verrekenen. [gedaagde] staat er jegens [eiseres] voor in dat zij enkel solvabele derden inschakelt.”
Op deze mail heeft [B] , de bestuurder van [eiseres] per omgaande als volgt gereageerd:
“wij hebben wel de plicht om maximaal binnen 30 kalenderdagen te melden dat hij weg is gegaan” Vergoeding EUR 200 voor 1 jaarscontract, starten as maandag”
De kantonrechter begrijpt dat de inhoud van die reactie terecht is gekomen in art. 4.4. van de SO. [6]
Dat betekent dat zowel uit de inhoud van artikel 4 van de SO als de ontstaansgeschiedenis blijkt dat doel en strekking van de SO was dat provisie wordt betaald voor een daadwerkelijk gesloten en lopend energiecontract voor de overeengekomen duur. Een enkele
“Aanmelder”was dus onvoldoende, omdat dit kennelijk moet overgaan in een
“Klant”. Bij een ‘klant’ wordt er dus (daar houdt de kantonrechter het voor) daadwerkelijk energie geleverd.
Op basis waarvan betaalde [eiseres] provisie
3.5.
Tijdens de looptijd van de SO heeft [eiseres] provisie aan [gedaagde] betaald. Dat gebeurde op basis van de set gegevens van aanmelders die [gedaagde] aanleverde. [gedaagde] heeft die gegevens verwerkt op haar digitale platform dat kennelijk in opdracht van [eiseres] werd gebruikt om de energiecontracten te registreren. [eiseres] noemt dat records en [gedaagde] noemt dat EAN’s. Bij gebrek aan een verdere toelichting op de geregistreerde gegevens gaat de kantonrechter er van uit dat de door [gedaagde] geregistreerde gegevens in principe kunnen worden beschouwd als een rechtsgeldige overeenkomst tussen [eiseres] en de afnemer van de energie (de consument). Dat wordt ook bevestigd door de feitelijke gang van zaken. [eiseres] betaalde namelijk conform de gemaakte afspraken [7] maandelijks op basis van de door [gedaagde] aangeleverde gegevens provisie uit die gebaseerd was op een vergoeding per afgesloten overeenkomst. Daarbij hanteerde ze kennelijk een wachttijd van 21 dagen, waarbinnen de aanmelder gebruik kon maken van de wettelijke bedenktijd om de overeenkomst te annuleren. Op basis van die betalingen en de begroting (forecast) die [gedaagde] voor zichzelf opmaakte betaalde [gedaagde] haar callcenters (die zij onderaannemers noemt) uit. Uit die gang van zaken leidt de kantonrechter ook af dat beide partijen zicht hadden op de omvang en achtergrond van de contracten die door bemiddeling van [gedaagde] tot stand zijn gekomen. Het enige waar [gedaagde] geen zicht op had is óf [eiseres] de energiecontracten uitvoerde (dus of een aanmelder afnemer werd) en zo ja, de wijze waarop dat gebeurde. Voor informatie op dat punt was en is [gedaagde] dus afhankelijk van [eiseres] .
Hoeveel afnemers waren er
3.6.
Tussen partijen staat niet (langer) ter discussie hoeveel geregistreerde gegevens/aanmelders (contracten) [gedaagde] tijdens de looptijd van de SO heeft aangeleverd: 41.059. [8] Wel staat ter discussie of die contracten hebben geleid tot een daadwerkelijke levering aan de consument en als er een daadwerkelijke levering is geweest, of dat een levering voor de volledige looptijd is geweest. Dit punt is besproken tijdens de mondelinge behandeling en lijkt iets wat alleen doorgrond kan worden als een deskundige en/of partijen gezamenlijk kijken naar de gegevens die bij [eiseres] verwerkt zijn. Om die reden hebben partijen afgesproken samen om de tafel te gaan zitten. [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling laten weten iemand in dienst te hebben die de data van bestanden kan vergelijken. De kantonrechter ging er dus vanuit dat partijen gezamenlijk het verloop van de geregistreerde contracten en de uitvoering daarvan in de systemen van [eiseres] zouden nalopen en daaruit een conclusie zouden trekken.
Na de mondelinge behandeling hebben partijen echter in onderling overleg afgesproken dat [C] van [eiseres] (hierna: [C] ) de bestanden van [eiseres] uitvoerig en diepgaand zou analyseren en daarbij de informatie die [gedaagde] heeft gedeeld zou betrekken. [9] [C] heeft dat dus gedaan en heeft gedetailleerd beschreven hoe hij dat heeft gedaan en wat de uitkomsten daarvan zijn. Hij komt tot de conclusie dat 22.688 contracten ook daadwerkelijk zijn uitgevoerd in de zin van beleverd en dat dus 18.371 contracten niet zijn uitgevoerd.
Met de uitkomst daarvan kan [gedaagde] zich niet verenigen. Zij stelt dat zij de bevindingen van [C] niet kan controleren, maar stelt niet dat haar die mogelijkheid niet is geboden of dat ze dat wil kunnen doen. [gedaagde] stelt ook niet dat [C] onbetrouwbaar en/of niet deskundig is of dat zijn werkwijze niet klopt. [gedaagde] focust vooral op haar standpunt dat de clawback bepaling nietig is en/of dat [eiseres] aan moet tonen dat het niet uitvoeren van de gesloten energiecontracten niet aan haar verweten kan worden. Dat verweer zal hierna worden besproken. Voor wat betreft het aantal uitgevoerde contracten gaat de kantonrechter uit van het door [C] becijferde aantal (22.688), omdat dit aantal niet gemotiveerd is betwist en ook door [gedaagde] zelf in de onderhandelingen na de mondelinge behandeling als uitgangspunt is genomen. [10]
Het uitgangspunt voor de verdere beoordeling is dus dat [gedaagde] 41.059 consumenten heeft aangemeld, dat 22.688 consumenten daarvan daadwerkelijk energie hebben afgenomen en 18.371 aangemelde consumenten nooit daadwerkelijk zijn beleverd geweest.
De vorderingen over en weer
3.7.
Deze achtergrond brengt de kantonrechter bij de beoordeling van de vorderingen over en weer. De kantonrechter zal eerst beoordelen of [gedaagde] recht heeft op provisie over de contracten die niet tot enige energielevering hebben geleid en vervolgens stil staan bij de clawback over de contracten die wel tot energielevering hebben geleid, maar die voortijdig zijn geëindigd. Daarna zullen de vorderingen in reconventie worden besproken. De vorderingen in reconventie hebben betrekking op het besluit van [eiseres] om de samenwerking onmiddellijk te beëindigen toen [televisieprogramma] met een vernietigende reportage kwam over de wijze waarop één van de onderaannemers van [gedaagde] , [onderneming] , bij het werven van klanten te werk ging. [gedaagde] vindt dat [eiseres] de samenwerking zo niet had mogen afbreken en wil schadevergoeding en een billijke klantenvergoeding.
Daarnaast speelt nog een tussentijdse wijziging in het verdienmodel van [gedaagde] : de uitbreiding van de SO [11] naar de mogelijkheid om twee jarige contracten af te sluiten en het vervolgens terugdraaien daarvan. [gedaagde] meent dat [eiseres] moet betalen voor het verlies van de verdiencapaciteit dat daarmee samenhangt en heeft daarop een vordering gebaseerd.
De provisie over de contracten waarin de consumenten geen energie hebben afgenomen.
3.8.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat de clawback-bepaling nietig is en dat zij daarom recht heeft op provisie over álle
41.059 door haar afgesloten contracten (aanmelders). De kantonrechter zal dus eerst de rechtsgeldigheid van de clawback-bepaling beoordelen. En vervolgens beoordelen of er aanknopingspunten zijn voor een provisie over de 18.371 contracten waarin volgens [C] geen energie aan de afnemer is geleverd.
De clawback-bepaling is niet nietig voor de aanmelders die geen energie hebben afgenomen
3.9.
De vraag is of [eiseres] een betaalde vergoeding aan [gedaagde] mag terugvorderen, als een consument nadat deze door [gedaagde] aan [eiseres] is voorgedragen, geen energie van [eiseres] gaat afnemen. In artikel 4.7 van de overeenkomst staat dat [eiseres] dit mag. Volgens [gedaagde] is die bepaling nietig omdat in artikel 7:426 lid 2 BW dwingendrechtelijk [12] is bepaald dat de handelsagent ( [gedaagde] ) ook recht heeft op loon als dat loon afhankelijk is gesteld van de uitvoering van de bemiddelde overeenkomst en die overeenkomst niet wordt uitgevoerd. Dat is alleen anders als de principaal ( [eiseres] ) bewijst dat de niet-uitvoering niet aan hem kan worden toegerekend. [eiseres] geeft toe dat de clawback-bepaling deels nietig is, maar alleen voor het ‘90-dagen na aanvang van de levering'- gedeelte. En dat gedeelte kan volgens haar eenvoudig geconverteerd [13] worden in een bepaling die wel geldig is.
Het debat tussen partijen gaat dus alleen over de vraag of artikel 4.7 van de SO nietig is voor de aanmelders die geen energie hebben afgenomen. De vraag of het nietige gedeelte (dus de consumenten die zich binnen 90-dagen na aanvang van de levering alsnog hebben afgemeld) geconverteerd kan worden in een geldige bepaling, zal hierna worden beoordeeld (de kantonrechter komt tot de conclusie van niet).
3.10.
Als gezegd was het de bedoeling van partijen dat [gedaagde] alleen provisie zou krijgen voor contracten die daadwerkelijk tot een levering hebben geleid. [14] De tekst van artikel 4.7 ziet bovendien grotendeels alleen op situaties waarin de energieleveranties niet (volledig) zijn uitgevoerd omdat de consument niet is aangesloten of voortijdig is afgehaakt. Hieruit kan niet worden opgemaakt dat de inhoud van art. 4.7 van de SO, dat nota bene door [gedaagde] zelf is voorgesteld, in strijd is met artikel 7:426 lid 2 BW. Artikel 4.7 lijkt vooral geschreven voor de situatie dat de keuze van de consument de bepalende en doorslaggevende factor is voor het niet doorgaan van de energielevering. De regels voor consumentenbescherming schrijven bij online- en telemarketing immers dwingend een bedenktermijn van veertien dagen voor consumenten voor, binnen welke termijn de consument de overeenkomst zonder meer kan herroepen [15] . Daarbij geldt dan het logische uitgangspunt dat het juist
nietaan [eiseres] is toe te rekenen dat de energielevering niet is uitgevoerd. Een consument mag er namelijk voor kiezen toch met een andere energieleverancier in zee te gaan. Een consument heeft zoals gezegd het recht een op afstand gesloten overeenkomst binnen veertien dagen te ontbinden. Daarop heeft [eiseres] dus sowieso geen enkele invloed.
3.11.
[gedaagde] werkt haar beroep op nietigheid van de clawback-bepaling verder uit door te stellen dat [C] uit het systeem van [eiseres] niet op heeft kunnen maken wat de oorzaak is van de niet levering, en dat dus niet worden vastgesteld of de consument binnen de wettelijke bedenktermijn van veertien dagen heeft laten weten van het contract af te willen of daarna. Volgens [gedaagde] kan een annulering of opzegging ná de wettelijke bedenktermijn sowieso aan [eiseres] worden toegerekend omdat [eiseres] bij een te late annulering een boete kon claimen bij de consument. Als zij die boete heeft geclaimd dan moet [gedaagde] daarvan mee kunnen profiteren. Als zij die boete niet heeft ingezet heeft zij onvoldoende gedaan om de klant te behouden. Ook dat maakt volgens [gedaagde] de clawback-bepaling nietig en haar vordering tot betaling van provisie over de contracten die niet tot een energielevering hebben geleid gegrond. De kantonrechter ziet dit anders om de volgende redenen.
3.11.1.
Ook hier geldt dat de bedoeling van partijen bij het sluiten van de SO was dat alleen provisie betaald zou worden voor contracten die tot een levering van energie aan afnemers hebben geleid. Het standpunt van [gedaagde] staat hier haaks op.
3.11.2.
[gedaagde] voert zelf aan dat er een grote druk was om consumenten te bewegen klant te worden bij [eiseres] . Als zo’n klant na ampel beraad voor of na de bedenktermijn besluit af te zien van levering handelt [eiseres] niet verwijtbaar door zo’n besluit te respecteren in plaats van de betreffende consument, die door een call center is benaderd en spijt heeft van zijn beslissing, te verplichten tot afname onder dreiging van een boete.
3.11.3.
Als gezegd heeft [eiseres] niet verwijtbaar gehandeld door niet van een dwangsysteem gebruik te maken. De kantonrechter acht het bovendien niet aannemelijk dat [eiseres] boetes heeft geïncasseerd van consumenten die hebben besloten af te zien van energieafname en dus in die zin voordeel heeft genoten van de contracten die [gedaagde] heeft afgesloten. Meer voor de hand liggend is dat de consument in dat geval tot afname zou hebben besloten in welk geval [gedaagde] geen provisie zou zijn misgelopen.
3.12.
De kantonrechter komt dus tot de conclusie dat de clawback-bepaling niet nietig is voor de aanmelders die nooit energie hebben afgenomen en [eiseres] dus rechtsgeldig het recht op de betaling van provisie afhankelijk maakt van het leveren van energie aan de afnemer.
Heeft [gedaagde] op andere gronden recht op betaling van provisie over de contracten die niet tot een levering van energie hebben geleid? Daarvoor zijn onvoldoende aanknopingspunten
3.13.
[gedaagde] heeft argumenten aangedragen waaruit volgens haar afgeleid moet worden dat het niet uitvoeren van de energiecontracten te wijten is aan het handelen van [eiseres] en dat [eiseres] , zo begrijpt de kantonrechter, om die reden geen beroep kan doen op de clawback-bepaling, omdat zij zelf het recht op provisie heeft gefrustreerd. [gedaagde] stelt namelijk dat [eiseres] de klantenservice niet op orde had, waardoor de klanten die [gedaagde] had binnen gehaald zijn afgeknapt op [eiseres] als contractspartner. Ter onderbouwing van deze stelling heeft [gedaagde] klachten overgelegd van een aantal contractanten en heeft zij erop gewezen dat bij [eiseres] veel meer contractanten afhaakten dan bij andere energieleveranciers. Uit deze beperkte gegevens kan echter om de volgende redenen niet zonder meer worden afgeleid dat [eiseres] verwijtbaar heeft gehandeld bij alle 18.371 niet uitgevoerde contracten en dat zij daarom provisie verschuldigd is voor afgesloten contracten waarvan de consumenten nooit energie hebben afgenomen. Daarvoor overweegt de kantonrechter het volgende:
3.13.1.
Door de uitzending van [televisieprogramma] staat vast dat de manier waarop [gedaagde] consumenten heeft verleid een overeenkomst met [eiseres] aan te gaan in sommige gevallen in strijd was met de compliance eisen die partijen contractueel zijn overeengekomen. Dat dit ook een belangrijke reden is dat overeenkomsten niet zijn uitgevoerd, lijkt voordehandliggender dan een slecht functionerende klantenservice, omdat aannemelijk is dat juist de klanten die na een onbevredigend eerste gesprek met de wervende beller, de klantenservice van de contractspartner benaderen. Die klantenservicemedewerker krijgt dan te maken met een klant bij wie de compliance regels niet zijn nageleefd, wat tot de nodige verwarring kan hebben geleid omdat het niet was toegestaan in strijd met de compliance regels overeenkomsten te sluiten. Voorstelbaar is dat een dergelijke basis leidt tot een overleg met de klantenservices dat als onbevredigend wordt ervaren.
3.13.2.
De manier waarop [gedaagde] klanten heeft geworven kan niet worden toegerekend aan [eiseres] . Het is namelijk [gedaagde] die verantwoordelijk is voor de manier waarop klanten tot het sluiten van een overeenkomst worden bewogen. Zij heeft er ook belang bij dat dit correct gebeurt omdat alleen recht bestaat op een vergoeding als de klant ook daadwerkelijk energie van [eiseres] gaat betrekken. Dat [eiseres] net als [gedaagde] mee kon luisteren met de gesprekken die callcenter medewerkers voerden en zelfs aan [onderneming] een training heeft gegeven, maakt dat niet anders. Niet gesteld of gebleken is namelijk dat [eiseres] enige instructie heeft gegeven dat in strijd met de in de SO opgenomen compliance regels moest worden gehandeld.
Tussenconclusie
3.14.
De conclusie is dat [eiseres] geen provisie verschuldigd is voor de 18.371 contracten die door bemiddeling van [gedaagde] tot stand zijn gekomen, maar die niet tot energielevering hebben geleid. [gedaagde] krijgt op dit punt ongelijk.
De provisie over de contracten waarbij de consumenten wel energie hebben afgenomen
3.15.
De kantonrechter ziet zich gesteld voor de vraag of op basis van de stellingen over en weer kan worden vastgesteld wat de tegenprestatie is voor het aantal contracten dat wel beleverd is geweest en wat het uitgangspunt zou moeten zijn voor de leveranties die, na aanvang van de levering, zijn gestaakt op initiatief van de consument. Deze aspecten zullen hierna worden beoordeeld.
De provisie die verschuldigd is voor de 22.668 contracten die hebben geleid tot energielevering
3.16.
Als uitgangspunt wordt genomen de visie van partijen op de berekening van [C] . [16] Partijen hebben de gevolgen van de bevindingen van [C] op een rijtje gezet en daar de discussiepunten A tot en met Q aan gekoppeld. Een aantal van die discussiepunten is hiervoor afgehandeld. De kantonrechter gaat alleen uit van de contracten waarvan de consument ooit aangesloten/beleverd is geweest. In totaal gaat het als gezegd om 22.668 contracten [17] die door [C] weer zijn onderverdeeld in de categorieën A (21.646), B (3), D (111), G (926), I (2). Het totaal van de deze categorieën komt uit op 22.668. Op basis daarvan zullen de categorieën die partijen hebben onderscheiden voor zover relevant worden besproken.
Categorie A
3.17.
Partijen zijn het erover eens dat 21.646 contracten hebben geleid tot leveringen waarover geen discussie bestaat. Het bedrag dat [eiseres] daarvoor aan [gedaagde] verschuldigd is becijferd [eiseres] echter op € 2.259.570 en [gedaagde] op € 2.424.885,-. [gedaagde] komt op dit bedrag omdat dit het bedrag is dat [eiseres] had becijferd in een eerdere berekening van 6 november 2023 (nog voor inschakelen van [C] ). Uit de toelichting die [gedaagde] hierop geeft [18] blijkt dat [gedaagde] voor het berekenen van de verschuldigde tegenprestatie uitgaat van 22.669 contracten (dus niet het in categorie A vermelde aantal van 21.646 contracten, maar één meer dan het totaal van categorie A, B, D, G en I). Dat is onbegrijpelijk. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat [eiseres] voor categorie A de juiste overeengekomen provisie van € 2.259.570,- heeft opgenomen.
Categorie B
3.18.
Over deze categorie en de daarvoor verschuldigde provisie van € 275,- zijn partijen het eens.
Categorie D
3.19.
Over deze categorie en de daarvoor verschuldigde provisie van € 11.035,- zijn partijen het eens.
Categorie G
3.20.
Deze categorie ziet op de winback waar partijen een specifieke vergoeding zijn overeengekomen. Ook over deze categorie en de daarvoor geldende provisie (€ 111.550,-) bestaat geen discussie.
Categorie I
3.21.
Dit is de categorie van aangeleverde contracten waarover [gedaagde] voorafgaand aan deze procedure nog geen terugkoppeling en/of afrekening had ontvangen. [C] heeft vastgesteld dat van deze contracten maar 2 contracten hebben geleid tot een levering. Daar hoort een provisie bij van € 210,-. [gedaagde] wil voor alle aangeleverde contracten provisie vergoed zien. Zoals hiervoor is uitgelegd heeft [gedaagde] echter geen recht op provisie over contracten die niet tot een levering hebben geleid. De kantonrechter gaat dus uit van het bedrag van € 210,- dat [eiseres] als verschuldigde provisie heeft becijferd.
Tussenconclusie
3.22.
De tussenconclusie is dat [eiseres] voor de 22.688 contracten die [gedaagde] heeft afgesloten in totaal een provisie van € 2.259.570,- + € 275,- + € 11.035,- + € 111.550,- + € 210,- = € 2.382.640,- verschuldigd is aan [gedaagde] . [eiseres] heeft betaald € 2.061.780,-. Dat zou dus te weinig zijn.
Moet een deel van die provisie worden verrekend op basis van de clawback-bepaling (categorie K)? Nee
3.23.
Voor zover de clawback-bepaling betrekking heeft op het terugvorderen van hetgeen te veel zou zijn betaald doordat een consument na de start van de levering voor het einde van de looptijd van het energiecontract is afgehaakt geldt het bepaalde in artikel 7:426 lid 2 BW: zo’n bepaling is niet toegestaan, tenzij [eiseres] bewijst dat het vertrek van de consument niet aan haar te wijten is. Artikel 4.7. voorziet niet in die nuance en is dus op dat punt nietig. Het dwingendrechtelijke karakter van deze bepaling verzet zich ertegen dat een afwijkend beding wordt omgezet in een geldend beding: de zogenaamde afrekening naar rato van de looptijd van de overeenkomst. [eiseres] heeft bovendien niet of onvoldoende gesteld (laat staan onderbouwd) dat het niet aan haar zou zijn toe te rekenen dat de aangesloten en beleverde consumenten alsnog zijn vertrokken [19] . Het beroep van [eiseres] op conversie van dat gedeelte van artikel 4.7 van de SO faalt dus. Dat betekent dat het voor rekening en risico van [eiseres] moet komen dat van de 22.688 contracten die [gedaagde] heeft afgesloten en hebben geleid tot levering 18.661 voortijdig ten einde zijn gekomen. [eiseres] heeft dus geen recht op (terug)betaling van een door haar al grotendeels uitgekeerd bedrag van € 474.852,- (categorie K).
Heeft [eiseres] recht op terugbetaling van door haar al afgerekende 277 contracten die meer dan één keer zijn geregistreerd (categorie L)? Ja
3.24.
[gedaagde] betwist niet het aantal dubbel geregistreerde contracten, maar voert aan dat die dubbele registratie voor rekening en risico van [eiseres] moet blijven omdat zij, zo begrijpt de kantonrechter, erop heeft mogen vertrouwen dat de afrekeningen van [eiseres] die zij eerder heeft gehad klopten. Op basis daarvan heeft zij ook haar onderaannemers betaald. [gedaagde] voert daarnaast aan dat het heel goed mogelijk is dat het gaat om klanten die hun contract voortijdig hebben beëindigd en door [gedaagde] opnieuw klant zijn gemaakt.
3.25.
De kantonrechter gaat ervan uit dat [gedaagde] net zoveel zicht had op de achtergrond en het aantal contracten dat zij heeft afgesloten als [eiseres] [20] . Zij heeft er dus niet gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat zij recht had op meer provisie dan het werkelijke aantal contracten dat zij had afgesloten. Dat zij meteen na afrekening, zonder zelf een check uit te voeren, haar onderaannemers heeft betaald moet dus voor haar rekening en risico blijven. Dat het hier zou gaan om twee verschillende contracten die ieder recht geven op de overeengekomen provisie (naast de winbackvergoeding waarover partijen het eens zijn) heeft [gedaagde] niet onderbouwd. De conclusie is dan ook dat [eiseres] gerechtigd is deze correctie door te voeren en dus een bedrag van € 27.070,- in mindering mag brengen op het hiervoor becijferde bedrag van € 2.382.640,-.
Eindconclusie
3.26.
De conclusie is dat de provisie voor [gedaagde] over de contracten waarin de consumenten wel energie hebben afgenomen kan worden vastgesteld op € 2.382.640,- -/- € 27.070,- = € 2.355.570,-. [eiseres] heeft betaald € 2.061.780,-. De conclusie is dus dat [eiseres] nog € 293.790,-,- moet betalen aan [gedaagde] . Dat bedrag is (net zoals de andere genoemde bedragen) exclusief btw.
Conclusie in conventie
3.27.
Omdat [eiseres] nog 293.790,-,- verschuldigd is aan [gedaagde] zullen de vorderingen van [eiseres] in conventie worden afgewezen. De kantonrechter ziet aanleiding de kosten in conventie te compenseren in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt. Beide partijen hebben namelijk standpunten ingenomen die geen stand houden en zowel in conventie als in reconventie tot een soortgelijk debat hebben geleid. Omdat in reconventie het nog te betalen bedrag zal worden toegewezen en een daarbij passende proceskostenveroordeling wordt uitgesproken doet dat voldoende recht aan ieder procespositie. Dit brengt de kantonrechter bij de beoordeling van de vorderingen in reconventie.
3.28.
[eiseres] is in conventie grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
3.261,00
(3 punten × € 1.087,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.396,00
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
De vordering (na eisvermeerdering) in reconventie tot betaling van niet ontvangen provisie vermeerderd met rente
3.29.
Uit wat is overwogen in conventie vloeit voort dat de vordering van [gedaagde] tot betaling van achterstallige provisie zal worden toegewezen tot een bedrag van € 293.790,-. De vordering zal voor het overige worden afgewezen omdat daar geen rechtsgrond voor is. De wettelijke handelsrente zal, zoals gevorderd, worden toegewezen vanaf 7 november 2023. De kantonrechter gaat er namelijk vanuit dat op dat moment de betalingsverplichting van [eiseres] liep omdat de contracten allemaal dateerden van voor die tijd en [eiseres] per die datum een overzicht van alle bemiddelde contracten had aangeleverd. [eiseres] heeft op dit punt ook geen inhoudelijk verweer gevoerd.
De overige vorderingen in reconventie
Mocht [eiseres] [gedaagde] de mogelijkheid ontnemen twee-jarige contracten af te sluiten? Ja
3.30.
Uit een mail van [eiseres] van 19 juni 2023 [21] volgt dat partijen het in juni 2023 eens zijn geworden over nieuwe provisietarieven en de mogelijkheid naast een éénjarig contract ook een tweejarig contract af te sluiten. De provisie voor het afsluiten van een contract van één jaar werd omlaag geschroefd naar € 75,- (single fuel) en € 150,- (dual fuel). Die voor een tweejarig contract werd daardoor een stuk aantrekkelijker € 125,- voor single fuel, € 250,- voor dual fuel. Het afsluiten van dergelijke contracten was dus ook aantrekkelijker voor de onderaannemers die [gedaagde] inschakelde. In totaal zegt [gedaagde] in juli 2023 7.855 tweejarige energiecontracten tot stand te hebben gebracht. [gedaagde] vordert in reconventie een schadevergoeding omdat [eiseres] al per 1 augustus 2023 de mogelijkheid om tweejarige contracten aan te bieden abrupt heeft beëindigd. [gedaagde] onderbouwt die vordering met de stelling dat [eiseres] toerekenbaar te kort is geschoten in haar verplichtingen omdat de SO geen ruimte biedt voor eenzijdige aanpassing met onmiddellijke ingang. Volgens [gedaagde] had [eiseres] dus bij het mededelen van het besluit te stoppen met tweejarige contracten de contractueel bedongen opzegtermijn van één maand in acht moeten nemen. de schade die [gedaagde] berekent de schade die zij stelt te hebben geleden op gederfde inkomsten in de maand augustus 2023. [22]
3.31.
De kantonrechter kan hier kort over zijn. [eiseres] verwijst terecht naar art. 4.3 dat de basis biedt voor eenzijdige wijziging omdat daarin wordt verwezen naar bijlage 3 en de aanpassing ziet op bijlage 3. [eiseres] betwist ook terecht dat zij in verzuim is geraakt aangezien zij niet in gebreke is gesteld na het besluit tot wijziging. De op dit punt gevorderde verklaring voor recht dat [eiseres] gehouden was een opzegtermijn van één maand in acht te nemen en haar te veroordelen tot vergoeding van de schade die [gedaagde] heeft geleden door dat niet te doen zal dus worden afgewezen.
Moet [eiseres] schadevergoeding en een billijke vergoeding betalen door de wijze waarop de samenwerking is geëindigd? Nee
3.32.
[eiseres] heeft de SO per 4 december 2023 ontbonden omdat volgens haar [gedaagde] tekort was geschoten in de verplichtingen uit de overeenkomst: het niet naleven van de compliance bepalingen, kenbaar uit de [televisieprogramma] uitzending [2023] . De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde] dit niet terecht vond omdat
- de praktijk van [onderneming] , de onderaannemer die er door [televisieprogramma] was uitgelicht, niet maatgevend was voor alle onderaannemers en
- [eiseres] zelf ook boter op het hoofd had door de druk die zij legde op [gedaagde] om zoveel mogelijk overeenkomsten te sluiten.
3.33.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat [gedaagde] gebruik maakte van tenminste één onderaannemer die de contractueel bepaalde compliance regels niet in acht heeft genomen (namelijk [onderneming] ). Het belang van die compliance regels staat begrijpelijk centraal in de SO. [23] [gedaagde] moest namelijk consumenten interesseren voor een energiecontract met [eiseres] en daarbij moeten de consumentenrechtelijke beschermingsbepalingen in acht worden genomen. Het was dus essentieel dat [gedaagde] en haar onderaannemers fatsoenlijk te werk gingen. Uit de uitzending van [televisieprogramma] bleek dat dit niet het geval was in de daar gepresenteerde gevallen. [eiseres] heeft voldoende onderbouwd dat dit gegeven (mede) door de uitzending van [televisieprogramma] een grote impact heeft gehad op haar bedrijfsvoering. Dat betekent dat vast staat dat [gedaagde] tekort is geschoten in kernverplichtingen uit de overeenkomst en dat tekortkoming afstraalde op de bedrijfsvoering van [eiseres] . Dat levert naar het oordeel van de kantonrechter de wettelijk vereiste [24] dringende reden op die maakte dat van [eiseres] niet verwacht kon worden de SO nog langer in stand te laten.
3.34.
Dat [eiseres] net als [gedaagde] belang had bij het afsluiten van zo veel mogelijk contracten en daartoe [gedaagde] aanspoorde ontslaat [gedaagde] niet van haar verplichting zich te houden aan de overeengekomen compliance afspraken en de consumentenbeschermende bepalingen en daarop zodanig toe te zien bij haar onderaannemers. Ook het feit dat [eiseres] mee kon luisteren bij gesprekken die [onderneming] voerde en [onderneming] medewerkers een opleiding gaf maakt dit niet anders. Dat [eiseres] zelf ook een vinger aan de pols kon houden en zo naleving van de gemaakte afspraken kon controleren, maakt niet dat [gedaagde] haar eigen verantwoordelijkheid bij de wijze van tot stand komen van de contracten kan afschuiven op [eiseres] . Daarmee zou zijn namelijk [eiseres] zelf verantwoordelijk maken voor de af te sluiten contracten, terwijl [gedaagde] daarvoor betaald werd. Dat betekent dat de vordering tot schadevergoeding zal worden afgewezen.
Heeft [gedaagde] recht op een klantvergoeding? Nee
3.35.
[gedaagde] vordert in reconventie een klantvergoeding. Op grond van de wet zou [gedaagde] recht hebben op een klantvergoeding als zij [eiseres]
a. nieuwe klanten heeft aangebracht of de overeenkomsten met de bestaande klanten aanmerkelijk heeft uitgebreid en de overeenkomsten met deze klanten de principaal nog aanzienlijke voordelen opleveren, en
b. de betaling van deze vergoeding billijk is, gelet op alle omstandigheden, in het bijzonder op de verloren provisie uit de overeenkomsten met deze klanten. [25]
[gedaagde] heeft geen recht op vergoeding bestaat als de SO is beëindigd wegens een dringende reden waarvan haar een verwijt kan worden gemaakt. [26]
3.36.
De kantonrechter deelt het standpunt van [eiseres] dat [gedaagde] geen recht heeft op klantenvergoeding en motiveert dit als volgt.
3.36.1.
Getwist kan worden over de vraag of het niet voldoen aan de compliance regels ook een verwijt opleveren aan het adres van [gedaagde] . Zoals hiervoor is overwogen komt de wijze waarop de callcenters hebben geopereerd voor rekening en risico van [gedaagde] . Dat [gedaagde] daarin een verwijt gemaakt kan worden is echter niet zonder meer vanzelfsprekend. De manier van opereren van [onderneming] was zoals hiervoor is overwogen wel een rechtsgeldige reden voor [eiseres] om de SO te beëindigen, maar de vraag of [gedaagde] een (zwaar genoeg) verwijt te maken valt is een andere.
3.36.2.
Of en in welke mate [gedaagde] een verwijt kan worden gemaakt van het einde van de SO kan echter in het midden blijven omdat niet is voldaan aan de hiervoor weergegeven cumulatieve voorwaarde voor het recht op een klantvergoeding. In het voorgaande is al komen vast te staan dat de meeste klanten die [gedaagde] heeft aangebracht inmiddels al weer bij [eiseres] vertrokken zijn (namelijk 18.661 van de 22.668). Van ‘aanzienlijke’ en blijvende voordelen is dus inmiddels geen sprake meer. Aan de eerste voorwaarde is dus al niet voldaan. Een klantenvergoeding is verder in de gegeven omstandigheden niet billijk omdat door de beëindiging van de SO geen provisie verloren gaat. De provisie is namelijk éénmalig en gekoppeld aan de contracten die tot stand zijn gebracht. Wat [gedaagde] heeft verloren is dus niet het recht op provisie, maar de kans om provisie te verdienen. Het verlies van die kans is inherent aan het ondernemersrisico in deze vluchtige markt waarbij er altijd de kans is dat een contract door opzegging eindigt en die kans verloren gaat.
Conclusie in reconventie
3.37.
De conclusie is dat in reconventie alleen de gevorderde provisie tot een bedrag van van € 293.790,- exclusief btw zal worden toegewezen en de overige vorderingen zullen worden afgewezen.
3.38.
[eiseres] zal in reconventie als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten die worden begroot op € 3.261,- (3 x € 1.087) aan salaris gemachtigde. De gevorderde wettelijke rente daarover is toewijsbaar zoals hierna vermeld.
3.39.
[eiseres] heeft verweer gevoerd tegen de door [gedaagde] gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad van de hoofdvordering. Volgens [eiseres] bestaat er een restitutierisico voor het geval zij in hoger beroep gelijk krijgt en [gedaagde] de betaalde gelden niet kan terugbetalen. [gedaagde] heeft niet betwist dat zij in financiële problemen is geraakt, maar heeft ook uitgelegd dat dit te maken heeft met de beslagen die [eiseres] heeft gelegd. Die beslagen zijn, uitgaande van dit vonnis onterecht gebleken en zullen dus worden opgeheven. Het restitutierisico dat [eiseres] vreest is daardoor onvoldoende onderbouwd om af te wijken van het uitgangspunt dat veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard als daarom wordt gevraagd.

4.de beslissing

De kantonrechter
In conventie
4.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 3.396,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
In reconventie
4.3.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van € 293.790,- exclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente met ingang van 7 november 2023 tot de dag van voldoening,
4.4.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 3.261,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in conventie en in reconventie
4.5.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.6.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.7.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 4.2. tot en met 4.6. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
4.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.P.M. Straver en in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2025.
RW1368

Voetnoten

1.Productie 4 van [eiseres]
2.art. 4.1. van de SO
3.De handelskamer heeft de zaak verwezen naar de kantonrechter, omdat agentuurzaken uitsluitend worden behandeld door de kantonrechter (zie artikel 93 sub c Rv).
4.In het artikel zijn kennelijk bij vergissing twee onderdelen als 4.3 genummerd
5.zie de mail van [A] van 24-2-2024 aan [B] , de bestuurder van [eiseres] en diens reactie daarop (prod. 19 van [eiseres] )
6.In de SO staat twee keer 4.3 en ontbreekt 4.4. Dat beschouwt de kantonrechter als een vergissing.
7.Zie art. 4.4. van de SO
8.(zie conclusies van partijen na mondelinge behandeling)
9.Zie de inhoud van punt 12 en 13 van de conclusie na mondelinge behandeling van [eiseres] die [gedaagde] niet gemotiveerd heeft betwist.
10.Zie prod. 55 van [eiseres]
11.Uitgangspunt was dat energiecontracten met een looptijd van één jaar werden afgesloten.
12.Op grond van artikel 7:445 lid 1 BW
13.Artikel 3:42 BW
14.Zie hiervoor onder 3.3. en 3.4.
15.Artikel 6:230m BW e.v.
16.Kenbaar uit de bijlagen behorend bij prod. 55 van [eiseres] , met de bijstelling voor wat betreft het betaalde bedrag kenbaar uit prod. 57
17.Zie hiervoor punt 3.6.
18.Zie punt 2 en 3 van blad 2 van prod. 55 van [eiseres]
19.De ‘tenzij’ bepaling van artikel 7:426 lid 2 BW
20.Zie onder 3.5.
21.prod. 3 van [gedaagde]
22.zie berekening punt 95 cve in reconventie
23.Artikel 3 beslaat bijna twee A-4tjes
24.art. 7:439 BW
25.art. 7:442 BW
26.Art. 7:442 lid 4 BW