ECLI:NL:RBMNE:2025:4396

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 augustus 2025
Publicatiedatum
14 augustus 2025
Zaaknummer
UTR 25/4294
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake plaatsing traplift op grond van Wmo

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van 25 maart 2025 van het college van burgemeester en wethouders van Almere. In dat besluit is aan verzoeker, op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo), een maatwerkvoorziening in de vorm van een traplift met 1 bocht toegekend. Verzoeker is het niet eens met de wijze waarop de traplift gemonteerd gaat worden en heeft bezwaar gemaakt. Hij verzoekt de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat er zo snel mogelijk een adequate en veilige traplift geleverd en gemonteerd wordt.

De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk ongegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter legt uit dat er geen sprake is van een spoedeisend belang. Verzoeker heeft gesteld dat hij slecht ter been is en risico loopt om van de trap te vallen, maar het college heeft al een traplift toegekend. De voorzieningenrechter concludeert dat de situatie niet zo urgent is dat een voorlopige voorziening noodzakelijk is. Bovendien is er geen evident onrechtmatig besluit van het college aangetoond. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/4294

uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 augustus 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: A. Stokhof),
en

het college van burgemeester en wethouders van Almere, het college

(gemachtigde: A.M. Nagtegaal).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van 25 maart 2025 van het college. In dat besluit heeft het college op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (de Wmo) aan eiser een maatwerkvoorziening in de vorm van een traplift met 1 bocht toegekend.
2. Verzoeker is het niet eens met de wijze waarop de traplift gemonteerd gaat worden en heeft bezwaar gemaakt. Hij verzoekt de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat zo snel mogelijk een adequate en veilige traplift geleverd en gemonteerd wordt.
3. Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
5. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist.
6. Verzoeker heeft in dit kader gesteld dat hij slecht ter been is en risico loopt om van de trap te vallen. De toegekende traplift wordt volgens verzoeker aan de buitenzijde van de trap geplaatst, hierdoor vervalt de trapleuning en wordt het beloopbare deel van de traptreden smaller. Dit geeft een gevaarlijke situatie voor zijn twee medebewoners die ook van de trap gebruik moeten maken. Bij plaatsing van de traplift aan de binnenzijde van de trap doen deze problemen zich niet voor. Verzoeker verzoekt de voorzieningenrechter om te bepalen dat zo snel mogelijk een adequate en veilige traplift wordt geleverd en gemonteerd.
7. De voorzieningenrechter ziet in het betoog van verzoeker onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van een spoedeisend belang. Het valrisico van verzoeker is door het college erkend. Om die reden is in het besluit van 25 maart 2025 aan verzoeker een traplift met 1 bocht toegekend. Aan het verzoek van verzoeker om een traplift is door het college dus al tegemoet gekomen in het besluit van 25 maart 2025. In dat besluit is verder opgenomen dat de leverancier en/of aannemer de situatie komt inmeten om te kunnen bepalen welk type traplift geplaatst wordt. Als een traplift wordt geplaatst aan de buitenzijde van de trap (waarbij de trapleuning wordt verwijderd), dan zorgt de leverancier en/of aannemer voor een leuning aan de andere kant van de trap. Blijkens de brief van het college van 30 juli 2025 is de traplift inmiddels ingemeten, op maat gemaakt en geleverd bij verzoeker. De montage is uitgesteld vanwege de nadien opgekomen discussie over de plaatsing van de trap. De voorzieningenrechter ziet gezien deze omstandigheden geen spoedeisend belang om de gevraagde voorlopige voorziening (levering en plaatsing van een traplift) toe te kennen.
8. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft, kan de door hem gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door het college ingenomen standpunt juist is en of het bestreden besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven.
9. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op basis van de nu overgelegde stukken niet evident is dat het bestreden besluit geen stand zal kunnen houden. Dat sprake is geweest van een onzorgvuldig onderzoek, ziet de voorzieningenrechter op voorhand niet.
10. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang. Het bestreden besluit is ook niet evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoeker te laten uitvallen.

Conclusie en gevolgen

11. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dus af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.J.J.M. Kock, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.