ECLI:NL:RBMNE:2025:4428

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 augustus 2025
Publicatiedatum
14 augustus 2025
Zaaknummer
596745
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van asielzoekersruimte na weigering van passende woning door familie

In deze zaak vordert het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA) de ontruiming van een ruimte in een asielzoekerscentrum door een familie die in 2015 vanuit Irak naar Nederland is gekomen. De familie verblijft in een AZC, maar volgens het COA is hun recht op opvang geëindigd omdat zij in april/mei 2025 een passend woningaanbod hebben geweigerd. De voorzieningenrechter heeft op 15 augustus 2025 geoordeeld dat de aangeboden woning passend was en dat het COA procedureel zorgvuldig heeft gehandeld. De vorderingen van het COA zijn toegewezen, wat betekent dat de familie de ruimte in het AZC moet ontruimen en de proceskosten moet vergoeden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de familie voldoende op de hoogte was van de gevolgen van hun weigering en dat er een spoedeisend belang was bij de ontruiming, gezien de druk op de opvangcapaciteit. De uitspraak benadrukt dat het recht op opvang eindigt wanneer een asielzoeker een passende woning weigert, ongeacht of zij daadwerkelijk in die woning gaan wonen.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/596745 / KG ZA 25-359
Vonnis in kort geding van 15 augustus 2025
in de zaak van
Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers,
gevestigd Den Haag,
eisende partij,
hierna te noemen: COA,
advocaat: mr. N.A.G. Lelieveld,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende in [plaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende in [plaats] ,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende in [plaats] ,
4.
[gedaagde sub 4],
wonende in [plaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: de familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] .
Het kort geding wordt gehouden in het gebouw van de rechtbank in Utrecht. De zaak wordt behandeld door mr. M.S. Koppert, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. L.H.J. van Haarlem als griffier.

1.De procedure

1.1.
De voorzieningenrechter heeft de volgende stukken ontvangen en gelezen:
  • de dagvaarding met producties;
  • de pleitnota van de gemachtigde van het COA.
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 1 augustus 2025. Namens het COA is verschenen mr. N.A.G. Lelieveld. [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] zijn in persoon verschenen. Door of namens partijen zijn de standpunten toegelicht en is antwoord gegeven op vragen van de voorzieningenrechter. Daarvan heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
Na sluiting van de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter beslist dat vonnis zal worden gewezen.
2. De kern van de zaak
2.1.
De familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] is in 2015 vanuit Irak naar Nederland gekomen. Zij verblijven in een ruimte in het Asielzoekerscentrum in [plaats] aan de [adres 1] die het COA aan hen ter beschikking heeft gesteld (hierna: de ruimte in het AZC). Volgens het COA is hun recht om daar te verblijven geëindigd omdat zij in april/mei 2025 een passend aanbod voor een woning hebben geweigerd. In dit kort geding vordert het COA daarom dat zij de ruimte in het AZC ontruimen en dat de familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] in de proceskosten wordt veroordeeld. De familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] is het daar niet mee eens. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen toe, omdat voldoende aannemelijk is dat de aangeboden woning passend was. Ook is het COA hierbij procedureel zorgvuldig te werk gegaan. Dit leidt ertoe dat het recht op opvang voor de familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] van rechtswege is geëindigd en dat de ruimte in het AZC door de familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] moet worden ontruimd en zij de proceskosten van het COA moeten vergoeden.

3.De achtergrond van de zaak

3.1.
De familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] heeft op 23 december 2024 een verblijfsvergunning ontvangen, waarna zij door het COA per brief en met een huisvestingsgesprek is geïnformeerd dat zij in aanmerking komen voor huisvesting in een gemeente.
3.2.
Tijdens het huisvestingsgesprek is een formulier ‘B06 Huisvesting vergunninghouders’ (hierna: het B06-formulier) ingevuld, waarin plaatsingscriteria staan vermeld waar het COA rekening mee houdt bij de bemiddeling naar een passende woonruimte. Uit het B06-formulier blijkt dat [gedaagde sub 3 (voornaam)] en [gedaagde sub 4 (voornaam)] in [plaats] studeren op het MBO, respectievelijk het HBO, en dat (door vader [gedaagde sub 1 (voornaam)] ) een medische behandeling in het [ziekenhuis] wordt ondergaan vanwege hartproblemen en dat – door een traptredebeperking – daarom sprake moet zijn van een slaapkamer op de begane grond. Het B06-formulier is op 15 januari 2025 door de familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] voor akkoord ondertekend.
3.3.
Naar aanleiding van het huisvestingsgesprek heeft het COA een Sociaal Medisch Advies (hierna: SMA) laten opstellen voor vader [gedaagde sub 1 (voornaam)] , moeder [gedaagde sub 2 (voornaam)] en dochter [gedaagde sub 3 (voornaam)] . Dit medisch advies is opgesteld door een verpleegkundige en een arts en is tot stand gekomen op basis van dossieronderzoek en door het opvragen van medische informatie bij de behandelend artsen. Op basis van hun bevindingen is voor vader [gedaagde sub 1 (voornaam)] een woning met een traptredenbeperking tot maximaal de 2e etage en voor moeder [gedaagde sub 2 (voornaam)] een woning met een traptredenbeperking tot maximaal de 1e etage geadviseerd. Het COA heeft vervolgens met inachtneming van deze plaatsingscriteria bemiddeld bij de zoektocht naar passende woonruimte.
3.4.
In april 2025 is aan de familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] een woning aangeboden op het adres [adres 2] in [plaats] (hierna: de woning). Het gaat om een (gelijkvloerse) sociale huurwoning op de zesde etage van een flatgebouw, die bereikbaar is met een lift. Volgens het COA is deze woning passend, omdat wordt voldaan aan alle plaatsingscriteria waar het COA rekening mee diende te houden.
3.5.
De familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] heeft de woning geweigerd op grond van aanvullende medische bezwaren. Tijdens een eerste woningweigeringsgesprek met het COA heeft de familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] aangegeven dat de aangeboden woonruimte niet passend is, omdat bij vader [gedaagde sub 1 (voornaam)] en moeder [gedaagde sub 2 (voornaam)] sprake is van hoogtevrees, vader [gedaagde sub 1 (voornaam)] vanwege zijn hartproblemen paniekaanvallen in de lift krijgt en moeder trauma gerelateerde klachten voor liftervaringen, hoge plekken en dichte plekken heeft. Uit het gespreksverslag, dat door de familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] voor akkoord is getekend, volgt onder andere dat het COA de familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] heeft gewezen op de consequenties van de woningweigering en dat zij zich daar bewust van zijn.
3.6.
Het COA heeft naar aanleiding van de bezwaren van de familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] nogmaals bekeken of de woning passend is en is tot de conclusie gekomen dat dat zo is. Het COA heeft dit op een tweede woningweigeringsgesprek aan de familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] kenbaar gemaakt en een termijn van 24 uur geboden om de woning alsnog te accepteren. Ook hierbij heeft het COA de familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] gewezen op de consequenties van een weigering en heeft de familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] aangegeven die te hebben begrepen, zo volgt uit het door de familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] ondertekende gespreksverslag. De familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] heeft de woning binnen de door het COA gegeven termijn niet geaccepteerd. Het COA is daarom overgegaan tot dit kort geding en vordert de ontruiming van de ruimte in het AZC waarin de familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] verblijft.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.
In dit kort geding moet de voorzieningenrechter allereerst beoordelen of het COA een spoedeisend belang bij zijn vorderingen heeft. Van een spoedeisend belang is sprake als een onmiddellijke voorziening nodig is en van het COA niet kan worden verlangd dat de uitkomst van een bodemprocedure wordt afgewacht.
4.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat sprake is van een dergelijk spoedeisend belang bij de ontruimingsvordering van het COA. Mogelijk heeft de familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] geen recht op opvang en houdt zij daarom ten onrechte een ruimte in het AZC bezet die beschikbaar zou moeten zijn voor personen die wel opvanggerechtigd zijn. Gelet op de druk op de opvang, de financiële belangen van het COA en het politiek maatschappelijke krachtenveld waarin het COA opereert, is de voorzieningenrechter van oordeel dat er geen ruimte bestaat om statushouders die zonder recht of titel in de opvang verblijven, gedurende de gehele duur van een bodemprocedure in een ruimte in het AZC verblijven. Daarmee is het spoedeisend belang van het COA gegeven.
De familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] moet de ruimte in het AZC waarin zij verblijven ontruimen
4.3.
De voorzieningenrechter moet in dit kort geding vervolgens beoordelen of de vorderingen in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt daarbij dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
Het juridisch kader: Door weigering van een passende woning eindigt het recht op opvang
4.4.
De wetgever heeft bepaald dat het COA de zorg draagt voor de centrale opvang van asielzoekers in een opvangcentrum. [1] De opvang omvat een aantal verstrekkingen, waaronder onderdak, een wekelijkse uitkering voor persoonlijke uitgaven zoals voedsel en kleding en dekking van medische kosten. [2]
4.5.
Is een verblijfvergunning verleend – zoals bij de familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] – dan probeert het COA een aanbod voor passende huisvesting buiten de opvangvoorziening te realiseren. Als eenmaal een passende woning is aangeboden, dan eindigt het recht op opvang en op andere verstrekkingen. [3] Dat rechtsgevolg treedt van rechtswege in, ongeacht of de statushouder daadwerkelijk in die woning gaat wonen of niet. [4]
4.6.
Gelet op het voorgaande, zijn de vragen die de voorzieningenrechter in deze procedure moet beantwoorden als volgt:
I. is er een passende woning aangeboden?
II. zo ja, is die door de familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] geweigerd?
III. zo ja, is de familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] voldoende op de hoogte gesteld van de ingrijpende gevolgen van hun beslissing om de woning te weigeren?
I. De aan de familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] aangeboden woning is passend
4.7.
Het COA hanteert bij het aanbieden van een passende woning objectieve plaatsingscriteria. Daarbuiten spelen subjectieve woonwensen geen rol. In het kader van de objectieve plaatsingscriteria is ruimte om (medische) omstandigheden aan de orde te stellen. Of die (medische) omstandigheden door het COA voldoende zijn meegenomen bij het aanbieden van een passende woning, is in deze procedure tussen partijen in geschil.
4.8.
Bij de beoordeling of de door het COA aangeboden woning passend is, staat voorop dat uit de tekst van artikel 7 Rva 2005 volgt dat het COA op dit punt een discretionaire bevoegdheid heeft. Dat betekent dat het in beginsel aan het COA is om te beoordelen of aangeboden woonruimte passend is. De voorzieningenrechter kan in deze procedure daarom alleen beoordelen of het COA zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de woning passende huisvesting voor de familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] betreft. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter is dat het geval. Het COA heeft voldoende rekening gehouden met de (medische) omstandigheden van de familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] en heeft zich daarom in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van een passend woningaanbod. Hierna zal worden uitgelegd waarom.
4.9.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het COA bij zijn bemiddeling naar passende woonruimte mocht uitgaan van de informatie die de familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] in het B06-formulier heeft verstrekt en de aanvullende medische informatie uit het SMA. Het B06-formulier is door de familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] namelijk voor akkoord ondertekend en het SMA, dat naar aanleiding van de verstrekte informatie voor vader [gedaagde sub 1 (voornaam)] , moeder [gedaagde sub 2 (voornaam)] en dochter [gedaagde sub 3 (voornaam)] is opgesteld, is zorgvuldig tot stand gekomen en concludent opgesteld.
4.10.
Overwogen wordt dat uit het B06-formulier blijkt dat [gedaagde sub 3 (voornaam)] en [gedaagde sub 4 (voornaam)] een studie volgen in [plaats] en er (door vader [gedaagde sub 1 (voornaam)] ) medische behandelingen in het [ziekenhuis] worden ondergaan vanwege hartproblemen. Vanwege deze hartproblemen is door de familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] aangegeven dat rekening moet worden gehouden met een traptredebeperking en dat sprake moet zijn van een slaapkamer op de begane grond. In het B06-formulier is niets aangegeven over angstklachten bij vader [gedaagde sub 1 (voornaam)] en moeder [gedaagde sub 2 (voornaam)] . In het hierop volgende medisch onderzoek (SMA), verricht door een arts en verpleegkundige, zijn de door de familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] (in het B06-formulier) aangegeven medische klachten bevestigd en is voor vader [gedaagde sub 1 (voornaam)] en moeder [gedaagde sub 2 (voornaam)] een traptredebeperking gesteld. Dat is gebeurd op basis van dossieronderzoek en het opvragen van medische informatie bij de behandelend artsen. Uit het SMA komt niet naar voren dat vanwege angstklachten bepaalde woningen niet geschikt zouden zijn. Met de traptredebeperking heeft het COA vervolgens rekening gehouden bij het bemiddelen naar een passende woonruimte. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter mocht het COA ook afgaan op de juistheid van die enkele (traptrede)beperking.
4.11.
De woning die vervolgens aan de familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] is aangeboden, voldoet aan de (medische) plaatsingscriteria. Het gaat namelijk om een (gelijkvloerse) sociale huurwoning op de zesde etage van een flatgebouw, in de directe omgeving van het [ziekenhuis] en die bereikbaar is met een lift. Trappen hoeven er niet te worden gelopen. Ook heeft het COA, zonder dat hij dat op basis van de plaatsingscriteria hoefde te doen, rekening gehouden met de standplaats van de studies van beide dochters in [plaats] . Het COA mocht de aangeboden woning dus als passend beschouwen.
4.12.
Dat nadien door de familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] is aangegeven dat het COA ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de angstklachten van vader [gedaagde sub 1 (voornaam)] en moeder [gedaagde sub 2 (voornaam)] , en dat zij vanwege die klachten medisch beperkt zijn voor het gebruik van een lift, maakt dit niet anders. Voor die stelling hebben zij aan het COA geen enkele medische onderbouwing gegeven. Pas op de mondelinge behandeling heeft de familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] aangeboden haar stelling met een medisch document te onderbouwen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dat te laat, erop gelet dat in deze kort geding-procedure geen plaats is voor bewijslevering. Het had op de weg van de familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] gelegen om deze medische onderbouwing al eerder aan het COA te verschaffen. Dit leidt ertoe dat niet is komen vast te staan dat vader [gedaagde sub 1 (voornaam)] en moeder [gedaagde sub 2 (voornaam)] ook medisch beperkt zijn voor het gebruik van een lift en/of een woning op een hoge etage in een flatgebouw. Het COA kan daarom niet worden verweten dat daar ten onrechte geen rekening mee is gehouden. Het COA kon en mocht tot het oordeel komen dat de aangeboden woning passend is.
II. De woning is door familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] geweigerd
4.13.
Tussen partijen is niet in geschil dat de woning door de familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] is geweigerd. De familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] heeft dit op de mondelinge behandeling ook erkend.
III. Het COA heeft voldoende gewaarschuwd voor de gevolgen van onterechte weigering
4.14.
De familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] heeft verder aangevoerd dat het COA niet zorgvuldig te werk is gegaan bij de toekenning van de woning. Volgens de familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] heeft het COA hen gedurende de huisvestingsprocedure bang willen maken en hebben zij gedreigd met uitzetting uit de ruimte van het AZC.
4.15.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het COA voldoende aannemelijk gemaakt dat zorgvuldig is gehandeld. Zo hebben de gesprekken tussen het COA en de familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] – tenzij de familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] aangaf dat niet nodig te vinden – plaatsgevonden in aanwezigheid van een tolk. Het COA heeft de familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] verder meermaals gewezen op de ingrijpende gevolgen van het weigeren van passende huisvesting. Op de mondelinge behandeling heeft de familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] ook bevestigd dat het COA dit heeft gedaan, doordat het COA tijdens – in ieder geval – het tweede weigeringsgesprek de gevolgen van hun beslissing puntsgewijs heeft voorgelezen. Desondanks heeft de familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] de woning geweigerd, omdat die niet passend zou zijn voor vader [gedaagde sub 1 (voornaam)] en moeder [gedaagde sub 2 (voornaam)] . Dat de familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] heeft ervaren dat het COA hen bang heeft willen maken, is uiteraard vervelend. Toch is dit niet gebleken. De voorzieningenrechter acht het juist eerder voorstelbaar dat het COA de ernst van de keuze om de woning te weigeren duidelijk heeft willen maken. Het past ook bij de procedure en de voorlichtende rol die het COA ook had, om de familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] goed ervan te doordringen welk ingrijpend gevolg weigering van de aangeboden woning zou hebben. Het is daarom ook niet vreemd dat, zoals de familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] op zitting aangaf, het CAO dit gesprek heel ‘officieel’ aanpakte en letterlijk de informatie voorlas die voor de familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] van belang was.
Conclusie
3.11.
Voldoende is komen vast te staan dat er passende woonruimte aan familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] is aangeboden en dat het COA hierbij voldoende zorgvuldig te werk is gegaan. Ook is vast komen te staan dat de aangeboden woning door de familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] is geweigerd en dat zij voldoende zijn gewaarschuwd voor de gevolgen van de weigering. Dit alles leidt ertoe dat het recht op opvang voor de familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] van rechtswege is geëindigd en dat zij zonder recht of titel in de opvanglocatie AZC [plaats] verblijven. De gevorderde ontruiming van de ruimte in het AZC zal dan ook worden toegewezen.
De familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] moeten de proceskosten van het COA betalen
4.16.
De familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] is in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van COA worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
119,40
- griffierecht
714,00
- salaris advocaat
715,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.726,40
Het vonnis zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard
4.17.
De voorzieningenrechter zal het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als een van de partijen hoger beroep instelt tegen deze beslising. De beslissing geldt in dat geval tot het gerechtshof een andere beslissing neemt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt de familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] om binnen één week na betekening van dit vonnis de bij hen in gebruik zijnde ruimte in het AZC [plaats] aan de [adres 1] in [plaats] , ruimte [.] , of elke andere door het COA verzorgde opvanglocatie, te ontruimen en ontruimd te houden, met al het hunne en al de hunnen;
5.2.
veroordeelt de familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] in de proceskosten van € 1.726,40, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als de familie [achternaam van gedaagde sub 1, 3 en 4] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S. Koppert en in haar afwezigheid in het openbaar uitgesproken door mr. J.W. Wagenaar op 15 augustus 2025.
LHJ/63796

Voetnoten

1.Artikel 3 Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: Rva 2005).
2.Artikel 9 lid 1 Rva 2005.
3.Artikel 7 Rva 2005 lid 1 aanhef en onder a:
4.Zie: artikel 44 lid 1 Vreemdelingenwet 2000.