ECLI:NL:RBMNE:2025:4456

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 augustus 2025
Publicatiedatum
14 augustus 2025
Zaaknummer
11600800
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrecht en opzettelijke misleiding bij schade-uitkering na vermeende diefstal van een auto

In deze zaak vorderde eiser, [eiser], kwijtschelding van een vordering van zijn verzekeraar, De Goudse, na een vermeende diefstal van zijn auto. De Goudse had na een onderzoek geconcludeerd dat de auto met een door [eiser] ingeleverde sleutel was gereden naar de terugvindlocatie, wat leidde tot de conclusie dat [eiser] opzettelijk een verkeerde voorstelling van zaken had gegeven. De kantonrechter oordeelde dat [eiser] niet had aangetoond dat hij niet opzettelijk had misleid en dat de registratie van zijn persoonsgegevens in de incidentenregisters niet disproportioneel was. De vordering van [eiser] werd afgewezen, terwijl de vordering van De Goudse tot terugbetaling van de schade-uitkering en onderzoekskosten werd toegewezen. De kantonrechter oordeelde dat [eiser] onrechtmatig had gehandeld door opzettelijk een verkeerde voorstelling van zaken te geven, wat leidde tot de verplichting om de schade te vergoeden. De Goudse had de kosten van het onderzoek en de schade-uitkering terecht teruggevorderd.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Amersfoort
Zaaknummer: 11600800 \ AC EXPL 25-718
Vonnis van 20 augustus 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V.,
tegen
de naamloze vennootschap, blijkens statuten structuurvennootschap,
DE GOUDSE N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Gouda,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: De Goudse,
gemachtigde: mr. [A] , werkzaam bij De Goudse.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 21
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie met 8 producties
- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald
- de conclusie van antwoord in reconventie
- de mondelinge behandeling van 15 juli 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling was [eiser] aanwezig met zijn partner, [B] , bijgestaan door mr. P.G. Baars, gemachtigde. Voor De Goudse waren aanwezig [C] en [D] , bijgestaan door mr. [A] , gemachtigde. Aan het einde van de zitting is vonnis bepaald.

2.De achtergrond van de zaak

2.1.
[eiser] had zijn personenauto, een Seat Arona met kenteken [kenteken] (hierna: de auto) verzekerd bij Goudse Schadeverzekeringen N.V., die onderdeel uitmaakt van De Goudse. Op 25 januari 2023 heeft de partner van [eiser] , [B] , bij de politie aangifte gedaan van diefstal van de auto en heeft zij de diefstal telefonisch gemeld bij
De Goudse.
2.2.
Aanvankelijk was De Goudse niet bereid [eiser] een schade-uitkering te doen omdat na een onderzoek bleek dat sprake was van afwijkende verklaringen door [eiser] en zijn partner. Nadat de gemachtigde van [eiser] een verklaring van een buurvrouw van [eiser] naar De Goudse had toegestuurd, is door De Goudse aanvullend onderzoek verricht. De Goudse heeft [eiser] daarna alsnog de schade vergoed voor een bedrag van € 26.479,48. Op deze vergoeding heeft De Goudse een deel van de aanvullende onderzoekskosten ingehouden omdat die volgens De Goudse door toedoen van [eiser] zijn gemaakt.
2.3.
Op 28 november 2023 heeft De Goudse bericht ontvangen van de politie dat de auto in Zeist is teruggevonden. De Goudse heeft de auto laten onderzoeken door [onderneming 1] ( [onderneming 1] ). [onderneming 1] heeft op basis van haar onderzoek geconcludeerd dat de auto ten tijde van de vermeende diefstal is bereden met een door [eiser] ingeleverde sleutel en dat de auto met deze sleutel is gereden naar de terugvindlocatie. De Goudse heeft [eiser] hiermee bij brief van 11 juli 2024 geconfronteerd waarop [eiser] heeft gereageerd. De Goudse heeft daarna bij brief van 17 september 2024 aanspraak gemaakt op terugbetaling door [eiser] van € 14.784,48, het uitgekeerde schadebedrag minus de verkoopopbrengst van de auto, en op betaling van de gemaakte onderzoekskosten van
€ 7.819,34. Ook zijn de gegevens van [eiser] opgenomen in de interne en externe verwijzingsregisters en is een melding gedaan bij het CBV.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser] vordert - samengevat – primair De Goudse te veroordelen tot kwijtschelding van de vordering uit onverschuldigd gedane uitkering van € 14.784,48 en de kosten voor dossierbehandeling en onderzoekskosten. Ook vordert [eiser] De Goudse te veroordelen tot verwijdering van zijn persoonsgegevens uit de gebeurtenissenadministratie en het interne-, externe- en het incidentenregister en tot intrekking van de melding bij het CBV, met veroordeling van De Goudse in de proceskosten.
3.2.
[eiser] vordert subsidiair dat zijn persoonsgegevens uit de gebeurtenissenadministratie en de registers worden verwijderd dan wel dat de duur van de registratie wordt verkort naar maximaal twee jaar en de intrekking van de melding bij het CBV.
3.3.
Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van [eiser] meegedeeld dat de primaire eis tot kwijtschelding van de vorderingen van De Goudse moet worden gelezen als een vordering tot verklaring voor recht. De gemachtigde van De Goudse heeft ter zitting laten weten dat zij daartegen geen bezwaar heeft. De kantonrechter zal de vordering van [eiser] tot kwijtschelding van de vorderingen van De Goudse daarom hierna lezen als een vordering tot verklaring voor recht dat de door De Goudse ingestelde vorderingen van de uitkering, de kosten van dossierbehandeling en de onderzoekskosten ten onrechte zijn ingesteld.
3.4.
De Goudse voert verweer. De Goudse concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.6.
De Goudse vordert - samengevat - [eiser] te veroordelen tot betaling van in totaal € 23.815,08, voor de schade-uitkering, de onderzoeks- en interne kosten en de incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.7.
[eiser] voert verweer. [eiser] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van De Goudse dan wel tot afwijzing van de vordering van De Goudse, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van De Goudse in de kosten van deze procedure.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
De standpunten van partijen
4.1.
De Goudse stelt zich op het standpunt dat [eiser] haar opzettelijk een verkeerde voorstelling van zaken heeft gegeven met de bedoeling De Goudse te misleiden met als doel een uitkering te ontvangen waarvan hij wist of behoorde te weten dat hij daarop geen recht had. Daardoor vervalt het recht op uitkering. Dit volgt uit artikel 7:941 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de algemene voorwaarden van De Goudse. Omdat De Goudse [eiser] al schadeloos heeft gesteld, vordert zij de schade-uitkering terug omdat die onverschuldigd is betaald. De Goudse heeft de auto inmiddels verkocht voor € 11.695,00. De Goudse heeft dit bedrag in mindering gebracht op het door [eiser] te betalen bedrag, zodat zij € 14.784,48 van [eiser] terugvordert aan onverschuldigd betaalde uitkering. De Goudse stelt zich verder op het standpunt dat het handelen van [eiser] een toerekenbare tekortkoming en een onrechtmatige daad oplevert, zodat [eiser] de schade die De Goudse hierdoor lijdt moet vergoeden. Die schade bestaat uit € 7.819,34 aan onderzoekskosten en interne kosten.
4.2.
Omdat [eiser] met opzet heeft geprobeerd De Goudse te misleiden, heeft De Goudse de persoonsgegevens van [eiser] geregistreerd in haar interne incidenten- en verwijzingsregister en in het externe verwijzingsregister, voor de duur van acht jaar, en het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit (CBV) geïnformeerd over de registratie.
4.3.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat hij De Goudse niet opzettelijk heeft misleid met het doel een uitkering te krijgen waarop hij geen recht had. Voor een geslaagd beroep op opzet tot misleiding moet minimaal sprake zijn van een gegronde verdenking van fraude, waarvan volgens [eiser] geen sprake is. Het onderzoek van De Goudse is onzorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd. [eiser] stelt dat hij De Goudse binnen redelijke termijn alle inlichtingen en bescheiden heeft verschaft die van belang zijn om haar uitkeringsplicht te beoordelen. Dat de partner van [eiser] onvolledig heeft verklaard aan het door De Goudse ingeschakelde onderzoeksbureau is het gevolg van psychische klachten, waaronder verwarring, waarvoor zij onder behandeling is van een specialist. [eiser] stelt ook dat het onderzoek van [onderneming 1] niet betrouwbaar is omdat hem geen mogelijkheid is geboden tot het laten uitvoeren van een contra-expertise. [eiser] betwist uitdrukkelijk de onderzoeksbevindingen. [eiser] wijst daarbij onder meer op een uitspraak van de geschillencommissie van het Kifid [1] waaruit blijkt dat een sleutelonderzoek niet zonder meer juist is. [eiser] voert ook aan dat een onderbouwing van de gevorderde onderzoekskosten ontbreekt.
4.4.
Omdat geen sprake is van opzettelijke misleiding is De Goudse volgens [eiser] ten onrechte overgegaan tot de registraties van zijn persoonsgegevens van [eiser] en tot de melding bij het CBV. Indien wordt geoordeeld dat wel sprake is van opzettelijke misleiding, dan voert [eiser] aan dat hij door de registraties disproportioneel in zijn belangen wordt geschaad, waardoor algehele verwijdering of een aanzienlijke verkorting van de registratieduur gerechtvaardigd is. De Goudse heeft de registratieduur van acht jaar voor het externe verwijzingsregister niet onderbouwd.
De vordering van [eiser] over de schade-uitkering en de onderzoekskosten wordt afgewezen
4.5.
De vordering van [eiser] om voor recht te verklaren dat De Goudse haar vordering tot terugbetaling van de schade-uitkering en de onderzoekskosten ten onrechte heeft ingesteld, wordt afgewezen. Dit oordeel wordt hieronder toegelicht.
4.6.
Uit artikel 7:941 lid 5 BW volgt dat het recht op uitkering onder meer vervalt indien de verzekeringnemer zijn verplichting om alle inlichtingen te verstrekken die van belang zijn voor de beoordeling van de uitkering, niet is nagekomen met het opzet de verzekeraar te misleiden, tenzij deze misleiding het verval van het recht op uitkering niet rechtvaardigt. Dit volgt ook uit de artikelen 3.1.1 en 3.1.2 van de Algemene Voorwaarden Privé Pakket Online 3.0 (hierna: de algemene voorwaarden) van De Goudse.
4.7.
De Goudse heeft in haar brieven aan [eiser] van 11 juli 2024 en 17 september 2024 en in haar conclusie van antwoord voldoende gemotiveerd dat [eiser] en/of [B] met hun eigen sleutel de auto elders hebben geparkeerd waardoor geen sprake is van diefstal. Daarmee heeft [eiser] opzettelijk een onjuiste voorstelling van zaken gegeven met de bedoeling De Goudse te misleiden. De kantonrechter licht dit als volgt toe.
4.8.
[eiser] stelt dat aan het bewijs van een diefstal door een verzekerde geen hoge eisen mogen worden gesteld. Op grond van vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 februari 2025 [2] ) is het echter afhankelijk van het verweer van de verzekeraar of een aangifte in een concreet geval voldoende is om die gestelde diefstal aannemelijk te maken. In de zaak van [eiser] en [B] is sprake van wisselende verklaringen over de diefstal van de auto. Daarom heeft De Goudse zich terecht op het standpunt gesteld dat [eiser] met de aangifte de diefstal niet aannemelijk heeft gemaakt. In de aangifte bij de politie van [B] en het rapport van het door De Goudse ingeschakelde [onderneming 2] van 30 januari 2023 blijkt dat aanvankelijk is verklaard dat [B] de auto op 24 januari 2023 rond 16.00 uur voor het laatst heeft gezien en heeft geparkeerd aan de [straat] in [plaats] . Nadat De Goudse [eiser] ermee had geconfronteerd dat volgens onderzoek aan de autosleutels de auto op 24 januari 2023 na dit tijdstip nog was gebruikt, heeft [B] uiteindelijk verklaard dat zij tussen 18:45 en 19.00 uur nog met de auto was vertrokken en 45 minuten heeft rondgereden.
4.9.
Uit het sleutelonderzoek van [E] , destijds nog werkzaam bij [onderneming 3] B.V. ( [onderneming 3] ), van 8 februari 2023 blijkt dat twee sleutels van de auto zijn uitgelezen. Uit het rapport van het [onderneming 3] blijkt dat één autosleutel (sleutel 1) bij het wegschrijven van data een kilometerstand van 11.220 km had op 21 maart 2022. De andere autosleutel (sleutel 2) had op 24 januari 2023 om 19.40.21 uur een kilometerstand van 18.827 km. Na het terugvinden van de auto heeft [E] van [onderneming 1] ( [onderneming 1] ) in opdracht van De Goudse de auto onderzocht. Uit het onderzoeksrapport van [onderneming 1] blijkt dat de auto niet was afgesloten en dat er geen sporen van braak waren en dat de tellerstand van de auto 18.830 kilometer was. [onderneming 1] gaat er in zijn rapport vanuit dat de auto ten tijde van de vermeende diefstal gereden is met een sleutel die door [eiser] is ingeleverd.
4.10.
De Goudse heeft in haar conclusie van antwoord toegelicht dat de kortste afstand van de woning van [eiser] tot de plaats waar de auto is gevonden 28,9 km bedraagt en dat de afwijking van 3 km tussen de sleutel en de tellerunit verklaarbaar is omdat de sleutel met tussenpozen de kilometerafstand wegschrijft terwijl de kilometerteller in het dashboard van de auto de afstand meet die de auto aflegt. Beide autosleutels waren na de gestelde diefstal in het bezit van [eiser] . De nagenoeg onveranderde kilometerstand tussen het laatste gebruik op 24 januari 2023 om 19.40.21 uur met de sleutel die in het bezit was van [eiser] en het moment van terugvinden van de auto duidt erop dat de auto na het laatste gebruik door [eiser] of [B] niet meer is verplaatst.
4.11.
Uit het rapport van [onderneming 1] van 13 december 2023 blijkt voldoende dat de auto op
24 januari 2023 met sleutel 2 naar de terugvindlocatie in Zeist is gereden, dat op die datum na 19.40.21 uur niet meer met de auto is gereden en dat sleutel 2 na de vermeende diefstal in het bezit was van [eiser] . [onderneming 1] heeft in zijn rapport (onder het kopje samenvatting) ook uitgelegd waarom het is uitgesloten dat de auto op 24 januari 2023 op een andere manier dan met gebruik van sleutel 2 naar Zeist is gereden. [onderneming 1] heeft daarbij ook toegelicht dat de auto niet met ‘relay hacking’ (waarbij voor het starten gebruikt wordt gemaakt van het signaal van de autosleutel) gestart kan zijn omdat de sleutel die dan niet in de auto aanwezig is, geen data zal wegschrijven. Sleutel 2 heeft echter data weggeschreven die – op 3 km na – overeenkomen met de kilometerstand op het dashboard van de auto. De omstandigheid dat [eiser] niet in de gelegenheid is gesteld bij het onderzoek aan de auto door [onderneming 1] aanwezig te zijn, is niet onzorgvuldig. Het onderzoek door [onderneming 1] is een technisch onderzoek zodat niet duidelijk is waarom de aanwezigheid van [eiser] tot andere bevindingen van [onderneming 1] had kunnen leiden. Dat De Goudse de auto na het onderzoek heeft verkocht waardoor een contra-expertise niet meer mogelijk is, is in deze zaak niet onzorgvuldig. [eiser] heeft namelijk niet gesteld dat een contra-expertise aan de auto andere technische gegevens had kunnen opleveren, bijvoorbeeld door het rapport van [onderneming 1] aan een andere deskundige voor te leggen. Bovendien heeft De Goudse in de conclusie van antwoord toegelicht dat de bevindingen van [onderneming 1] bij de verkoop nog zijn bevestigd door de experts van [onderneming 3] die de auto voor de verkoop hebben bekeken. Er zijn daarom geen aanknopingspunten om aan te nemen dat [eiser] door de verkoop is geschaad in de mogelijkheid om zich tegen de vorderingen van De Goudse te verweren. Uit de door [eiser] genoemde uitspraak van het Kifid van 20 september 2024 (nr. 2024-0812) volgt niet dat een sleutelonderzoek niet zonder meer juist is, zoals [eiser] heeft gesteld. Zoals De Goudse hierover heeft opgemerkt, stonden in de genoemde uitspraak alleen de conclusies die de expert uit de uitgelezen data had getrokken, niet vast als gevolg van een deugdelijke betwisting. Anders dan in de door hem genoemde uitspraak, heeft [eiser] de data op de sleutels niet gemotiveerd betwist. De verklaring van de buurvrouw van [eiser] dat zij de auto op 24 januari 2023 ’s avonds laat nog bij de woning heeft gezien, is gelet op de technische bevindingen van [onderneming 1] over het laatste gebruik van de auto om 19.40.21 uur, onvoldoende reden om aan de juistheid van het rapport van [onderneming 1] te twijfelen.
4.12.
[eiser] heeft ook gesteld dat psychische klachten van [B] een rol gespeeld kunnen hebben bij de verwarring over het laatste gebruik van de auto. Dit is echter niet onderbouwd met medische gegevens, zodat de kantonrechter dat niet kan vaststellen. Ook als wel zou komen vast te staan dat bij [B] sprake is geweest van een medische reden voor haar verwarring over het laatste gebruik van de auto, dan blijft de verklaring van [eiser] in het rapport van [onderneming 2] van 20 februari 2023 tegenstrijdig met het sleutelonderzoek. Volgens zijn verklaring hebben [eiser] en [B] de woning op 24 januari 2023 na 20.30 uur niet meer verlaten en lagen de beide sleutels van de auto toen zij naar bed gingen in de woning, in de keukenlade en aan de sleutelbos van [B] in de voordeur. Nu de auto ’s avonds met sleutel 2 naar de terugvindlocatie moet zijn gereden en daar zijn achtergelaten, heeft [eiser] ook met deze verklaring opzettelijk een verkeerde voorstelling van zaken gegeven.
4.13.
Omdat [eiser] De Goudse opzettelijk een verkeerde voorstelling van zaken heeft gegeven, heeft [eiser] jegens De Goudse onrechtmatig gehandeld. Dit betekent dat [eiser] de schade die De Goudse door het onrechtmatig handelen lijdt, moet vergoeden. Daarbij komt dat op grond van artikel 7:941 lid 5 BW en artikel 3.1.2 van de algemene voorwaarden het recht op schade-uitkering vervalt omdat opzettelijk een verkeerde voorstelling van zaken is gegeven. Door het vervallen van het recht op schade-uitkering heeft De Goudse de schade-uitkering aan [eiser] voor de vermeende diefstal onverschuldigd betaald. De Goudse is daarom zowel vanwege het onrechtmatige handelen als vanwege de onverschuldigde betaling bevoegd deze uitkering, verminderd met de opbrengst van de verkoop van de auto, van [eiser] terug te vorderen. De Goudse heeft het restant van de uitkering begroot op een bedrag € 14.784,48, waarvan de hoogte door [eiser] niet is bestreden. De Goudse heeft in haar brief van 17 september 2024 gemotiveerd dat zij voor € 7.369,34 aan onderzoekskosten heeft gemaakt voor de schadeclaim van [eiser] , met daarbij een specificatie van de kosten voor de verrichte onderzoeken. De hoogte van dit bedrag is door [eiser] niet bestreden, zodat de kantonrechter van de juistheid daarvan uitgaat. De Goudse is bevoegd deze kosten van [eiser] terug te vorderen.
De vordering van [eiser] tot het verwijderen van de registraties wordt afgewezen
4.14.
De Goudse heeft met toepassing van het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen 2021 (PIFI) en op grond van de Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Financiële Instellingen (Gedragscode) de persoonsgegevens van [eiser] op 17 september 2024 voor acht jaar opgenomen in haar interne incidentenregister en haar interne verwijzingsregister en in het externe verwijzingsregister, een melding gedaan van de opname in haar incidentenregister bij het CBV en de persoonsgegevens van [eiser] opgenomen in de gebeurtenissenadministratie. De Goudse was bevoegd de persoonsgegevens van [eiser] op te nemen in deze registers, een melding te doen bij het CBV en tot de registratie in de gebeurtenissenadministratie. De kantonrechter licht dit hierna toe.
4.15.
[eiser] voert aan dat voor de registratie in het externe verwijzingsregister niet is voldaan aan artikel 5.2.1 sub b PIFI. Volgens [eiser] volgt uit deze bepaling en uit jurisprudentie [3] dat een registratie in het externe verwijzingsregister pas kan worden opgelegd indien sprake is van een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit, een gevaar voor de veiligheid en integriteit van de financiële sector of een bewezenverklaring door de strafrechter kan volgen. De Goudse heeft in de conclusie van antwoord voldoende gemotiveerd dat de verklaring van [eiser] dat de auto op
24 januari 2023 na het laatste gebruik door [B] is gestolen, een zwaardere verdenking oplevert dan een redelijk vermoeden van schuld aan een poging tot fraude. De verklaring van [eiser] verdraagt zich niet met de resultaten van het sleutelonderzoek en het onderzoek aan de auto. De auto kan alleen met sleutel 2 naar de terugvindlocatie zijn gereden. De Goudse heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening van 21 juli 2023 [4] waarin over een vergelijkbare zaak is geoordeeld dat de verklaringen van de consument een zwaardere verdenking opleveren dan (slechts) een redelijk vermoeden van schuld aan een poging tot fraude (oplichting). De kantonrechter volgt [eiser] daarom niet in zijn stelling dat zijn verklaringen over de vermeende diefstal geen gedragingen vormen als bedoeld in artikel 5.2.1 van het PIFI.
4.16.
[eiser] heeft ook aangevoerd dat de duur van de registraties van zijn persoonsgegevens disproportioneel lang is en dat De Goudse had kunnen volstaan met alleen een registratie in het interne verwijzingsregister. De Goudse lijkt in de brief van
17 september 2024 ten onrechte te zijn uitgegaan van een standaardtermijn van acht jaar. Volgens [eiser] is een registratieduur van maximaal twee jaar proportioneel. Daarbij heeft hij verwezen naar een uitspraak van het Kifid van 11 augustus 2021 [5] .
4.17.
De kantonrechter is van oordeel dat De Goudse in de conclusie van antwoord voldoende heeft gemotiveerd dat aan de registratie in de registers wel degelijk een belangenafweging als bedoeld in artikel 5.2.1 onder c van het PIFI is voorafgegaan. De Goudse heeft daarbij voldoende toegelicht dat haar belang bij het voorkomen van benadeling door het geven van een verkeerde voorstelling van zaken door [eiser] , ook bij andere financiële instellingen, zwaarder weegt dan de eventuele nadelige gevolgen van de registraties voor [eiser] . De Goudse heeft daarbij opgemerkt dat de registratie in het externe verwijzingsregister op zich geen gevolgen heeft voor lopende verzekeringen en dat [eiser] , mocht hij een nieuwe verzekering willen afsluiten, nog terecht kan bij De Vereende. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat bij hem sprake is van zodanige persoonlijke omstandigheden dat die zwaarder moeten wegen dan het belang van De Goudse bij het voorkomen van benadeling door de registraties.
4.18.
De Goudse heeft in de conclusie van antwoord ook gemotiveerd dat gezien de ernst van de gedraging van [eiser] , de registratie van de persoonsgegevens in het externe verwijzingsregister voor de duur van acht jaar proportioneel is. Op grond van haar interne richtlijn is deze duur bepaald op basis van het schadebedrag (tussen de € 25.000 en de
€ 50.000 = op zeven jaar), in combinatie met het feit dat al is uitgekeerd (één jaar extra), in totaal acht jaar. De Goudse heeft daarbij verwezen naar de hiervoor genoemde uitspraak van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening (2023-0031) waarin de registratieduur gelet op de aard van gedragingen niet disproportioneel is geacht.
4.19.
Uit de door [eiser] genoemde uitspraak van het Kifid, waarin de duur van de registratie op drie jaar is bepaald, kan de kantonrechter niet afleiden dat de registraties door De Goudse disproportioneel zijn. Zoals de gemachtigde van De Goudse tijdens de zitting heeft toegelicht, gaat het in de door [eiser] genoemde uitspraak over een gestolen fiets, zodat er een ander financieel belang is. De uitspraak van 11 augustus 2021 is daarom niet vergelijkbaar met de zaak van [eiser] .
4.20.
De door [eiser] ter zitting genoemde uitspraken van het Kifid waarin de registratieduur is verkort, geven de kantonrechter geen aanleiding voor een ander oordeel omdat daarin sprake is van andersoortige gedragingen of andere omstandigheden.
De uitspraak van het Kifid van 5 juni 2025 [6] zag op een andere gedraging, namelijk ‘schuldwitwassen’ wat door het Kifid is gekwalificeerd als minder zwaar dan een (in strafrechtelijke zin) opzetdelict, terwijl bovendien sprake was van een aanmerkelijk kleiner financieel belang. De uitspraak van het Kifid van 22 mei 2025 [7] zag ook op een andere gedraging, namelijk de uitkomst van een Wwft-onderzoek, op grond waarvan de registratie van gegevens in de gebeurtenissenadministratie en het interne verwijzingsregister na vijf jaar verwijderd moeten worden. In de uitspraak van het Kifid van 28 augustus 2024 [8] is de registratieduur in de gebeurtenissenadministratie verkort naar vijf jaar omdat de verzekeraar had nagelaten te motiveren waarom deze duur langer moet zijn dan de registratie in het interne verwijzingsregister. Dat is in de zaak van [eiser] niet aan de orde, zodat ook deze uitspraak niet vergelijkbaar is.
4.21.
Omdat De Goudse heeft voldaan aan de voorwaarden voor opname van de persoonsgegevens van [eiser] in het incidentenregister, is De Goudse op grond van artikel 4.2.3 van het PIFI bevoegd tot de melding van deze registratie bij het CBV. De Goudse heeft daarnaast toegelicht dat zij op grond van artikel 5.6 van de Gedragscode bevoegd is tot opname van de persoonsgegevens in de gebeurtenissenadministratie en het interne verwijzingsregister. Wat [eiser] tegen de registraties heeft aangevoerd, geeft de kantonrechter ook geen aanleiding te oordelen dat de duur van de registraties disproportioneel is.
Proceskosten
4.22.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van De Goudse worden begroot op:
- salaris gemachtigde
1.086,00
(2 punten × € 543,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.221,00
4.23.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing. De Goudse heeft niet gevorderd de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
in reconventie
De vordering van De Goudse tot betaling van het resterende schadebedrag en de onderzoekskosten wordt toegewezen
4.24.
Nu uit wat hiervoor is geoordeeld volgt dat [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld omdat hij opzettelijk een verkeerde voorstelling van zaken heeft gegeven, moet hij de schade die De Goudse hierdoor heeft geleden, vergoeden. Niet in geschil is dat deze schade na de verkoop van de auto, nog € 14.784,48 bedraagt. Dit bedrag zal de kantonrechter toewijzen. Hiervoor heeft de kantonrechter ook geoordeeld dat De Goudse door het onrechtmatig handelen van [eiser] onderzoekskosten heeft gemaakt. De Goudse heeft deze kosten, € 7.369,34, in de brief van 17 september 2024 voldoende inzichtelijk gemaakt.
De Goudse heeft niet onderbouwd waardoor die kosten inmiddels 7.819,34 zouden bedragen. De kantonrechter vermoedt dat [eiser] de interne kosten nog eens bij het totaal heeft opgeteld, terwijl die daar al onderdeel van uitmaken. [eiser] heeft de hoogte van deze kosten niet gemotiveerd betwist, zodat de kantonrechter ook deze vordering zal toewijzen. [eiser] dient daarom in totaal (€ 14.784,48 + € 7.369,34 =) € 22.153,82 aan De Goudse te betalen. De Goudse heeft ook wettelijke rente over dit bedrag gevorderd met ingang van
17 november 2024, de datum waarop [eiser] in verzuim was met betaling van dit bedrag. [eiser] heeft hiertegen geen verweer gevoerd, zodat de kantonrechter de wettelijke rente zal toewijzen.
De buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen
4.25.
De Goudse vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De kantonrechter stelt vast dat [eiser] een consument is (een natuurlijk persoon die niet heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf). Daarom moet kantonrechter controleren of is voldaan aan de dan geldende extra eisen voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten.
De Goudse heeft aan [eiser] een aanmaning verstuurd die niet voldoet aan de eisen van
artikel 6:96 lid 6 BW, omdat het toepasselijke wettelijke tarief niet is vermeld. De gevorderde vergoeding zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten
4.26.
Omdat [eiser] in de tegeneis van De Goudse grotendeels in het ongelijk wordt gesteld moet hij de proceskosten voor dat deel van de procedure betalen. Omdat de tegeneis voortvloeit uit de vorderingen van [eiser] , begroot de kantonrechter de kosten van
De Goudse voor dit deel van de procedure op nihil.
Niet uitvoerbaar bij voorraad
4.27.
De Goudse heeft niet gevorderd de beslissing in reconventie uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.221,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
in reconventie
5.4.
veroordeelt [eiser] tot betaling aan De Goudse van € 22.153,82, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van 17 november 2024 tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van De Goudse, begroot op nihil,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.L. Rijnbout en in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2025.
40160

Voetnoten

1.Geschillencommissie Kifid van 20 september 2024, nr. 2024-0812
3.Arrest gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 januari 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:494
4.Nr. 2023-0031
5.Nr. 2022-0343
6.Nr. 2025-0448
7.Nr. 2025-0396
8.Nr. 2024-0747