ECLI:NL:RBMNE:2025:4457

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
14 augustus 2025
Zaaknummer
UTR 24/5105
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsrecht wegens schending van de inlichtingenplicht door eisers

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 23 juli 2025, wordt de zaak behandeld van eisers die in beroep zijn gegaan tegen de herziening en intrekking van hun bijstandsrecht door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. De rechtbank oordeelt dat eisers hun inlichtingenplicht hebben geschonden door geen melding te maken van hun schilderswerkzaamheden. Het college heeft op basis van onderzoeksbevindingen, waaronder observaties en tips, vastgesteld dat eisers in de periode van januari 2016 tot en met september 2020 te veel bijstand hebben ontvangen. De rechtbank concludeert dat eisers niet in staat zijn geweest om aannemelijk te maken dat zij recht hadden op volledige of aanvullende bijstand, indien zij wel aan hun inlichtingenplicht hadden voldaan. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eisers geen gelijk krijgen en het college de terugvordering van € 75.597,46 aan bijstand kan doorzetten. De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke administratie en de verplichting van eisers om inzicht te geven in hun werkelijke inkomsten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/5105

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2025 in de zaak tussen

[eisers] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. P.A.J. van Putten),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere

(gemachtigde: mr. W.M. Haitjema- Oegema).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de vraag of het college het recht op bijstand van eisers heeft kunnen herzien, intrekken en de te veel verstrekte bijstand heeft kunnen terugvorderen. Eisers zijn het hier niet mee eens. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het beroep.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Eisers krijgen dus geen gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Bij besluit van 12 december 2023 (het primaire besluit) heeft het college het recht op bijstand van eisers over de periode van januari 2016 tot en met 1 november 2020 ingetrokken en teruggevorderd. In het besluit op bezwaar van 27 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eisers gedeeltelijk gegrond verklaard door het recht op bijstand van eisers over de periode van januari 2016 tot en met september 2020 te herzien en het recht op bijstand in te trekken en terug te vorderen over de maanden waarin eisers ofwel geen of geen volledig recht op bijstand hadden vanwege teveel inkomsten van eiser uit arbeid ofwel omdat aannemelijk is dat eiser op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht maar het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2.1.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 23 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van het college. Eisers waren niet aanwezig.

Feiten en omstandigheden

3. Eisers ontvangen met ingang van 24 december 2015 een bijstandsuitkering volgens de gehuwdennorm. In 2016 en 2019 heeft het college anonieme tips ontvangen. Die tips hielden in dat eiser diverse werkzaamheden uitvoert zonder hiervan melding te maken. Op grond van die tips is onderzoek ingesteld door de Sociale Recherche. Op basis van gedane waarnemingen en observaties is gebleken dat eiser op zeer regelmatige basis vroeg in de ochtend vertrekt met zijn busje om vervolgens naar diverse klusadressen te gaan en dat is gezien dat hij daar schilderwerkzaamheden uitvoerde. Ook is gebleken dat eiser op regelmatige basis goederen heeft besteld en betaald bij een verfgroothandel, Procoatings. Op 6 juni 2023 is eiser naar aanleiding van de onderzoeksbevindingen verhoord en heeft hij verklaard dat hij vanaf aanvang van zijn uitkering verfklussen heeft uitgevoerd en hiervan geen deugdelijke administratie heeft bijgehouden.

Het bestreden besluit

4. Op grond van de hiervoor in 3. genoemde onderzoeksbevindingen heeft het college bij besluit van 12 december 2023 het recht op bijstand van eisers over de periode van 24 december 2015 tot en met 1 november 2020 ingetrokken omdat het recht op bijstand niet is vast te stellen. De reden hiervoor is dat eiser in die periode schilderwerkzaamheden heeft verricht waarvan hij geen melding heeft gedaan bij het college. Eisers hebben hiermee niet voldaan aan de inlichtingenplicht zoals genoemd in artikel 17, eerste lid, van de Pw.
5. In het besluit van 27 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft het college het primaire besluit herzien door het recht op bijstand van eisers niet over de gehele periode van 24 december 2015 tot en met 1 november 2020 in te trekken en terug te vorderen maar dit alleen over die maanden te doen waarvan aannemelijk wordt geacht dat eiser schilderwerkzaamheden heeft verricht. Dat betreft de periode waarin eiser materialen voor schilderwerkzaamheden heeft aangeschaft bij de verfgroothandel, namelijk de periode van 29 januari 2016 tot en met 18 september 2020. Over een deel van deze periode kan het inkomen niet en over een deel van deze periode kan het inkomen wel schattenderwijs worden vastgesteld, aldus het college. Over de maanden waarin wel materialen zijn aangeschaft maar geen observaties of waarnemingen zijn verricht, kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld en wordt het recht op bijstand ingetrokken. Over de maanden waarin tijdens waarnemingen of observaties is gezien dat eiser schilderwerkzaamheden heeft verricht, kan het inkomen wel schattenderwijs worden vastgesteld. Hierbij is een uurtarief van € 25,00 en werktijden van 7:30 uur tot 14:30 uur aangehouden. Over deze maanden wordt het recht op bijstand dan herzien. Het college komt op basis hiervan tot de conclusie dat eisers over de periode van januari 2016 tot en met september 2020 € 75.597,46 bruto teveel aan bijstand hebben ontvangen. Dit bedrag vordert het college van eisers terug.

Het standpunt van eisers

6. Eisers voeren in hun gronden van beroep aan dat het college de werkzaamheden die door eiser zijn verricht te ruim heeft ingeschat. Omdat verf niet goedkoop is, komt het totaalbedrag wat hij heeft uitgegeven bij de groothandel neer op maar een paar verfklussen per jaar, aldus eiser. Ook wijzen eisers er in dit verband op dat er gaten vallen in de observaties. Eiser wordt niet de hele (werk)dag waargenomen en er zijn ook data waarin alleen de auto van eiser is gezien voor het zogenaamde werkadres, maar er geen werkzaamheden zijn waargenomen.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser schilderwerkzaamheden heeft verricht zonder hiervan melding te maken bij het college. Daarmee is ook niet in geschil dat eisers hun inlichtingenplicht hebben geschonden. Het geschil spitst zich gelet op de beroepsgronden enkel nog toe op de (geschatte) omvang van deze werkzaamheden.
8. De rechtbank acht hierbij van belang dat eiser geen deugdelijke administratie heeft bijgehouden met betrekking tot zijn werkzaamheden. Eiser heeft ter zitting desgevraagd medegedeeld dat hij inmiddels met een accountant bezig is om zijn werkzaamheden in de betreffende periode zoveel mogelijk te reconstrueren en te onderbouwen, ook met het oog op een eventuele hoger beroepsprocedure.
De rechtbank stelt vast dat eisers tot op heden dergelijke gegevens die inzicht zouden verstrekken in de daadwerkelijk door eiser gewerkte uren en het door hem verworven inkomen, waarmee het recht op bijstand (alsnog) kan worden vastgesteld, niet heeft overgelegd. Opgemerkt wordt dat het aan eisers is om aannemelijk te maken dat zij, indien wel aan de inlichtingenplicht zou zijn voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand hebben gehad. [1] Nu eisers daartoe in gebreke zijn gebleven, mocht het college de vaststaande feiten afkomstig uit de onderzoeksbevindingen, namelijk de aankoop van verfmaterialen bij de groothandel en de observaties en waarnemingen als uitgangspunt nemen om (gedeeltelijk) schattenderwijs de omvang van het recht op bijstand vast te stellen. Het daarbij door verweerder gehanteerde uurtarief is niet in geschil nu eisers ter zitting hebben medegedeeld dat zij het door het college voor de schatting van het inkomen aangehouden uurtarief van € 25,00 alleszins redelijk vinden.
De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van drs. C.L.W. Slycke- van Dort, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2025.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 januari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:202.